164 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Juli 1913.
mee zijn doel bereikt. Men heeft gevraagd of de
bepalingen belemmerend werken. Die vraag kan ont
kennend worden beantwoord daar ze niet worden
uitgevoerd. Een verordening nu die niet wordt na
geleefd is daarom alleen reeds uit den booze. Al
sedert 1898 worden de bedoelde bepalingen niet na
geleefd en als men nu een eerlijke uitvoering van het
Elberfeldsche stelsel wil, dan krijgt men dit niet ge
daan door de daarop betrekking hebbende bepalingen
eenvoudig te handhaven. Het zal toch blijven gaan
als tot nu toe. Wil men dan ook een proef nemen
met een ander stelsel, dan wil spreker den heer Burger
in overweging geven een motie in te dienen, waarbij
de voogden worden uitgenoodigd een verordening te
ontwerpen in dien geest. Het is door amendeering
dezer verordening toch niet mogelijk er een ander
systeem in te brengen.
De heer Zandstra meent dat zijn voorstel op art.
XX daaraan kan voldoen. Uitbreiding van het getal
armbezoekers gaat in de richting van het Elberfeldsche
stelsel.
De heer Burger (met verlof der vergadering voor
de derde maal het woord erlangend) geeft toe dat
de Raad van zijn wenschen wel in een motie kan
doen blijken, maar het is zoo moeilijk een juiste
redactie te vinden. Het is daarentegen niet moeilijk
in de verordening bepalingen omtrent het Elberfeldsche
stelsel op te nemen, want die staan in de oude ver
ordening en daarom stelt spreker voor dio niot te
schrappen.
De Voorzitter wijst er op dat het de vraag is wat
men onder het Elberfeldsche stelsel verstaat. Dit
stelsel toch is op zooveel verschillende manieren toe
te passen. Bepalingen behouden waartegen do voogden
zich verzetten gaat niet. De Raad moet hun zelf
verzoeken een ander voorstel in te dienen.
De heer Boekhuis herinnert zich dat, toen het
Elberfeldsche stelsel hier werd ingevoerd, dit niet was
het geheele stelsel, maar slechts enkele gedachten
daaruit. Hij gelooft dan ook dat de geheele toe
passing zich hier beperkt tot de buurtbezoekers. Uit
de discussiën is gebleken dat de Raad toepassing van
het Elberfeldsche stelsel wenscht nu de nieuwe Armen
wet is ingevoerd, maar wij zitten hier als leeken
tegenover de voogden als deskundigen. Wanneer nu
leeken iets willen regelen dat door deskundigen moet
worden geregeld, gaat het in den regel niet goed.
Daarom wil spreker liever advies hebben van de
armvoogden, voordat de Raad tot regeling overgaat.
De heer Hiemstra heeft niets tegen overleg. Hij
kwam er alleen tegen op dat er werd gezegdde
voogden willen niet en daarom nemen wij de bepa
lingen niet op. Spreker vindt overleg uitstekend.
De heer van Mossel hoort dat de heer Burger be
zwaar maakt de motie te redigeeren. Spreker vraagt
of Burgemeester en Wethouders nu niet namens den
Raad de voogden kunnen uitnoodigen hun inzicht
omtrent het besproken stelsel kenbaar te maken.
De Voorzitter „dat is de bedoeling van den heer
Burger".
De heer Tijsma zegt dat dit reglement, als hij zich
niet vergist, met 1 September in werking moet zijn.
Het is nu 22 Juli. Spreker vraagt of de voogden in
staat zijn zoo spoedig te rapporteeren.
De Voorzitter kan niet mededeelen wat de gevolgen
zijn van het niet tijdig gereedkomen der verordening.
Het spijt spreker dat zij niet eerder gereed is, maar
het is nog minder erg dat ze wat te laat klaar komt,
dan dat ze niet is in den geest van den Raad.
De heer Burger stelt de volgende motie voor:
„de Raad spreekt de wenschelijkheid uit dat in do
verordening het Elberfeldsche stelsel worde opge
nomen en noodigt Burgemeester en Wethouders uit
om, gehoord de voogden van de Armenkamer, met
een verordening in dien geest bij den Raad te komen".
De Voorzitter stelt voor deze motie in stemming te
brengen. Wordt ze aangenomen dan wordt de behan
deling van de verordening op de Stads-Armenkamer
geschorst.
De heer Beucker Andreae stelt zich voor dat de
motie wordt aangenomen. Daardoor wordt dan de
wenschelijkheid uitgesproken om het Elberfeldsche
stetsel in te voeren.
Dat gaat spreker te ver. In de memorie van toe
lichting der voogden toch is duidelijk uitgedrukt dat
het tegenwoordige stelsel niet meer deugt.
En nu gaat het toch niet aan in de verordening
wederom bepalingen op te nemen, die blijkens de
ervaring niet aan de verwachting hebben beantwoord.
De heer Burger „onder de oude wet".
De lieer Beucker Andreae zegt dat het hem bekend
is, dat de buurtbezoekers zich hebben teruggetrokken
en dat de animo er uit is. Daarom hebben de voog
den gezegdlaat ons breken met dat stelsel en het
armbezoek opdragen aan iemand, die er zich persoon
lijk mee belast. De Raad kan wel gemakkelijk tot
de voogden zeggen jullie moeten deze zaak zoo en
zoo in orde maken, maar het gaat toch bezwaarlijk
iemand iets op te dragen, waar hij niets voor gevoelt.
Spreker vraagt dan ook of het niet beter zou zijn
in plaats van hun op te dragen, het verzoek tot de
voogden te richten eenige bepalingen betreffende
het Elberfeldsche stelsel alsnog in hun voorstel tot
wijziging der verordening op te nemen.
De heer Hartelust doet opmerken, dat hem de motie
niet kan bekoren, omdat ze meer uitdrukt dan de heer
Burger zelf bedoelt. Er staat n.l. in, dat het Elber
feldsche stelsel in de verordening moet worden opge
nomen en dat is toch niet de bedoeling van den heer
Burger. Spreker meent dan ook, dat de motie niet
voetstoots moet worden aangenomen, daar de Raad
ook niet het Elberfeldsche stelsel in zijn geheel, maar
iets in dien geest bedoelt.
De heer Beekhuis dient, in verband met het dooi
de heeren Hartelust en Beucker Andreae gesprokene,
de volgende motie in
„De Raad noodigt de voogden der Stads Armen
kamer uit een advies te geven over de wenschelijkheid
van toepassing in onze gemeente van het Elberfeld
sche stelsel, in verband met de nieuwe Armenwet".
Spreker bedoelt daarmee dat de voogden als des
kundigen advies zullen geven over het al of niet
invoeren van het Elberfeldsche stelsel.
De Voorzitter meent dat de heer Burger bedoelt
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Juli 1913. 165
dat het Elberfeldsche stelsel in de verordening zal
worden vastgesteld. Spreker vraagt of de heer
Burger zich met de motie van den heer Beekhuis kan
vereenigen.
De heer Burger antwoordt, dat het door den heer
Beucker Andreae gesprokene niet den minsten indruk op
hem heeft gemaakt. De omstandigheden toch zijn nu
geheel anders dan waaronder indertijd de proef is
genomen. De heer Hartelust evenwel slaat den spijker
op den kop en daar de opmerking van dat raads
lid zeer juist is, trekt spreker zijn motie in. Hij
geeft nog altijd de voorkeur aan de verwerping van
de bij artikel 20 voorgestelde wijziging, waardoor de
bepalingen, die betrekking hebben op het Elberfeldsche
stelsel, blijven bestaan. Wat de motie-Beekhuis
betreft, spreker zal, ofschoon die ook niet zijne be
doeling weergeeft, daar vóór stemmen.
De Voorzitter deelt mede dat de heer Burger diens
motie heeft ingetrokken. Zij maakt derhalve geen
onderwerp van beraadslaging meer uit.
Aan de orde is de motie-Beekhuis.
De heer Lautenbach vreest dat de voogden, als deze
motie wordt aangenomen, hetzelfde advies zullen geven
dat nu reeds in het voorstel is neergelegd. De motie
is hem dan ook te slap. Men moet niet uit het oog
verliezen op de deskundigheid der voogden wil
spreker niets afdingen dat de ervaring die zij
hebben, is opgedaan onder de oude wet. De heer
G. W. Koopmans heeft de positie der buurtbezoekers
zooeven zeer juist geteekenddie slaakten als resul
taat van menig breed onderzoek de verzuchting: de
berg heeft eene muis gebaard.
De heer Berghuis wil de motie-Burger laten be
staan. Spreker verwacht in het geheel geen succes
van het vragen van advies aan de voogden van de
Armenkamer. In de motie-Burger wordt alleen de
wenschelijkheid uitgesproken van de invoering van het
Elberfeldsche stelsel. Dat kan op zooveel manieren
worden uitgevoerd, dat de Raad zich door aanneming
ervan tot niets bindt. Spreker neemt de motie-
Burger over.
De Voorzitter deelt mede dat de heer Berghuis de
motie-Burger heeft overgenomen. Zij maakt derhalve
wederom een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Hartelust doet opmerken dat, hetgeen de
heer Lautenbach heeft gezegd, een schijn van waar
heid bevat. De voogden waren onbekend met 's Raads
gevoelen. Nu zij daarvan zullen kunnen kennis nemen,
zullen zij zeker niet met een advies voor den dag
komen, waaraan de Raad niets heeft. Hij gelooft dan
ook niet dat men a priori de veronderstelling mag
wagen, dat ze hetzelfde advies zullen geven als in
het voorstel reeds is neergelegd. Spreker kan dan
ook de motie-Beekhuis met vertrouwen steunen.
De heer Tijsma vraagt of door aanneming der
motie-Berghuis wordt uitgedrukt dat het Elberfeldsche
stolsel moet worden ingevoerd.
Do Voorziiter antwoordt dat de motie letterlijk luidt
„de Raad spreekt de wenschelijkheid uit dat in de
verordening het Elberfeldsche stelsel worde op
genomen en noodigt Burgemeester en Wethouders uit
om, gehoord de voogden van de Armenkamer, met
een verordening in dien geest bij den Raad te komen.
Aanneming der motie beteekent dus dat de Raad
zich uitspreekt voor het Elberfeldsche stelsel.
Dit kan echter op zeer veel manieren worden uit
gevoerd, maar spreker is van oordeel dat het de meest
onpraktische manier van doen is om de verordening
te laten zooals die is.
Spreker sluit de beraadslagingen en zal de motie-
Berghuis, die hij als de verst strekkende beschouwt,
het eerst in stemming brengen.
Met 10 tegen 8 stemmen wordt deze motie aango-
nomen.
Vóór stemmen de heerenZandstra, Fransen, G.
W. Koopmans, Berghuis, Tulp, Lautenbach, Tiemersma,
van Messel, Hiemstra en Burger.
Tegen de heerenBeucker Andreae, Hartelust,
J. Koopmans, Tijsma, Wilhelmij, Haverschmidt, Feitz
en Beekhuis.
De motie-Beekhuis is hierdoor vervallen.
De behandeling van het ontwerp B wordt hierna
geschorst.
Aan de orde is ontwerp C, de verordening op het
stadsziekenhuis.
De algemeene beraadslagingen worden geopend.
De heer G. W. Koopmans zal niet spreken over het
ziekenhuis, maar over artikel 1 onderdeel bover het ge
bouw Voorstreek no. 360, aangewezen voor lijders aan
besmettelijke ziekten. Dit huis is al dikwijls in den
Raad en in het publiek besproken. Het behoort niet
te staan waar het is, wordt er dikwijls gezegd, en
spreker heeft daar nooit iets tegen hooren aanvoeren.
De vraag is echter niet onbillijk of Burgemeester en
Wethouders er niet aan hebben gedacht de inrichting
daar weg te krijgen. Spreker vraagt of er geen
andere gelegenheid is.
De Voorzitter kan hetzelfde antwoord geven dat hij
reeds eerder gegeven heeft. Het gebouw is goed in
gericht voor het doel waarvoor het bestemd is en
het gevaar voor besmetting der omgeving is, volgens
het oordeel van deskundigen, gering. Er heerscht veel
vooroordeel tegen het gebouw, al geeft spreker toe,
dat het niet pleizierig is naast een gebouw, waar be
smettelijke zieken worden gehuisvest, te wonen.
Burgemeester en Wethouders weten er bovendien geen
andere plaats voor. Nog onlangs heeft deze vraag,
toen er tengevolge van de ontploffing in de vuur
werkfabriek van den heer Schuurmans belangrijke
herstellingen moesten plaats hebben, een punt van
bespreking uitgemaakt. Burgemeester en Wethouders
zijn tot de conclusie gekomen dat er maar één op
lossing mogelijk is, n.l. een geheel nieuw ziekenhuis
op een andere plaats. Daaraan kan echter voorloopig
nog niet worden gedacht.
De heer G. W. Koopmans. „Procies mijn idee".
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling.
Artikel I wordt met algemeene stemmen vast
gesteld.
Aan do orde is artikel II.