172 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Augustus 1918.
6. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vast-
telling van de balans en de winst- en verliesrekening
van het gemeentelijk electriciteitbedrijf over 1912.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
7. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om met
de Algemeene Telefoon Maatschappij, voorheen Ribbink,
van Bork en Co., een overeenkomst aan te gaan, met
betrekking tot het hebben van steunpunten voor telefoon-
geleidingen op gemeentegebouwen.
Dit voorstel luidt als volgt
Bij arrest van den Hoogen Raad van 12 April 1912
(Weekblad voor do burgerlijke administratie no. 3322)
is uitgemaakt, dat eene gemeentelijke concessie voor
den aanleg en de exploitatie van een telefoonnet is
eene plaatselijke verordening in den zin van artikel
150 der Gemeentewet en dus krachtens artikel 151
dier wet in haar geheel heeft opgehouden te gelden,
omdat in haar onderwerp door de Telegraaf- en
Telefoonwet 1901 is voorzien. Dientengevolge is ook
niet meer rechtsgeldig de concessie, welke laatstelijk
bij raadsbesluit van 10 October 1899 (Raadshandelingen
bladzijde 112 en bijlage no. 31), gewijzigd bij dat
van 8 Mei 1900 (Raadshandelingen bladzijde 51 en
bijlage no. 8), is verleend aan de Algemeene Telephoon-
Maatsohappij voorheen Ribbink, Van Bork Co. te
Amsterdam, tot aanleg en exploitatie van een voor
publiek verkeer bestemd telephoonnet met centraal
bureau te Leeuwarden. Hiervoor heeft die Maat
schappij echter ook een Rijksconcessie, welke krach
tens artikel 21 der bovengenoemde wet van kracht
blijft, totdat zij door een overeenkomstig artikel 2
vastgestelde concessie zal zijn vervangen, terwijl de
hier door haar aangelegde telefoon beschouwd wordt
als te zijn aangelegd overeenkomstig de bepalingen
dier wet. Derhalve komen aan derden, dus ook aan
do gemeente, met betrekking tot de instandhouding
van dit telefoonnet dezelfde rechten toe, welke zij
zouden kunnen doen gelden, indien de aanleg na het
inwerking treden van de wet had plaats gehad (artikel
21, le lid).
Die rechten zijn echter niet groot en bepalen zich
voor de gemeente tot de twee volgende. Allereerst
is zij bevoegd schadevergoeding te vragen voor den
aanleg en de instandhouding van lijnen waaronder
ingevolge artikel 1 verstaan wordt het samenstel van
steunpunten, draden en kabels ten behoeve van de
telefoon in en op openbare gronden, welke zij ver
plicht is te gedoogen (artikel 4, le lid, der wet). Die
schadevergoeding mag echter niets anders zijn dan
eene vergoeding van de kosten der voorzieningen en
van de meerdere kosten van onderhoud (artikel 6).
Dit recht heeft alzoo, ook volgens de bij de behan
deling der wet gewisselde stukken, een beperkten
omvang. Dat de gemeente de evenbedoelde kosten,
welke als gevolg van den aanleg van telefonen moeten
worden gemaakt, kan terugvorderen, is niet meer dan
billijk, doch meer mag niet worden gevraagd.
De tweede bevoegdheid vloeit voort uit artikel
7 der wet. Daarbij wordt, onverminderd het bepaalde
bij artikel 4, aan ieder de verplichting opgelegd den
aanleg en de instandhouding van draden ten behoeve
van telefonen boven openbare en andere gronden,
gebouwen en wateren te gedoogen, mits zonder aan
hechting of aanraking en behoudens recht op schade
vergoeding. Aanhechting of aanraking van b.v. ge
meentegebouwen door lijnen behoeft dus niet te worden
toegelaten. Doet men dit wel, dan heeft men het
recht aan de daarvoor te verleenen vergunning de
voorwaarden te verbinden, welke noodig of wenschelijk
worden geoordeeld. In dit geval verkeert nu de
gemeente ten aanzien van de steunpunten, welke de
Algemeene Telephoon Maatschappij, ten getale van
veertien, op gemeentegebouwen heeft. Hier kan dus
eene vergoeding, hetzij in geld of in anderen vorm,
gevraagd worden. Te hoog kan deze niet gesteld
worden, omdat de Maatschappij daarin aanleiding zou
kunnen vinden gebruik te maken van het recht om
palen op openbare straten en pleinen te stellen, waar
voor alleen de eerstvermelde schadevergoeding kan
worden gevorderd. Dit zou eventueel eene ontsiering
kunnen geven, welke niet gewenscht is. Bovendien
moet bij de vaststelling van de vergoeding overwogen
worden, dat ook ten aanzien van deze Maatschappij
het voornemen der Regeering gebleken is, om haar net
te naasten. (Zie bijlage 190, 3 en 6, tot de Handelingen
van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en die
Handelingen bladz. 2789, beide zittingsjaar 1912/13).
Nochtans moet de Maatschappij geacht worden in
staat te zijn vergoeding te betalen voor de steun
punten, welke zij tot nog toe gratis, krachtens de
haar verleende gemeentelijke concessie, op gemeente
gebouwen heeft, nu zij haar tarief met 1 October a.s.
verhoogd en o.a. dat voor telefoonaansluiting van
35.op 45.per jaar en per perceel gebracht
heeft. Toegegeven moot worden, dat dit laatste in
vergelijking met dat in andere, ook in kleinere, ge
meenten geenszins hoog is te noemen.
Door het van rechtswege vervallen van de gemeen
telijke concessie is er geen rechtsgrond meer, waarop
de Maatschappij zich zou kunnen beroepen voor het
behoud van steunpunten op gemeentegebouwen. Daar
om dient te worden overwogen of hot gewenscht is het
behoud van die steunpunten te blijven vergunnen. Naar
onze meening bestaat daartegen geen bezwaar, doch
het dient alleen toegestaan te worden aan de Alge
meene Telephoon Maatschappij persoonlijk en tot
wederopzeggens toe. De gemeente zal dan bij even-
tueele naasting geheel vrij zijn tegenover het Rijk.
Verder behoort deze aan de gemeente de thans ge
noten voordeelen, welke bij de gemeentelijke vergun
ning zijn bedongen (zie de artikelen 4, 8, 9, 13, 14
en 15 der concessie in bijlage no. 34 tot 's Raads
Handelingen van 1899), te blijven verleenen en boven
dien een geheel vrije telefoonaansluiting voor elk
steunpunt (telefoonstelling) op een gemeentegebouw.
De Maatschappij, met een en ander door ons in kennis
gesteld, heeft verklaard zich met een in dien zin te
sluiten overeenkomst te kunnen vereenigen.
Van deze gelegenheid meenen wij tevens te moeten
gebruik maken aan de Maatschappij de verplichting
op te leggen haar aan den openbaren weg staande
eigendommen, als telefoonpalen, kabelhuisjes o. d., ten
genoegen van Burgemeester en Wethouders in zinde-
lijken staat te houden. Thans laat dit nog al eens
te wenschen over en bepaalt het onderhoud zich veelal
tot het verven der voorwerpen na verloop van een
zeker aantal jaren. De in dien tusschentijd daarop
aangebrachte onreinheden blijven er gewoonlijk tot
de eerstkomende verfbeurt op zitten.
Op grond van de bovenstaande uiteenzettingen
hebben wij de eer U voor te stellen te besluiten
aan de Algemeene Telephoon Maatschappij, voorheen
Ribbink, Van Bork Co., te Amsterdam, voor zooveel
de gemeente betreft en behoudens de rechten van
derden, vergunning te verleenen tot het maken en
tot wederopzeggens toe hebben van steunpunten
(telefoonstellingen) op gemeentegebouwen, door Bur
gemeester en Wethouders aan te wijzen, ten behoeve
van haar telefoonnet in deze gemeente, onder voor
waarde
dat zij aan de gemeente verleent de thans genoten
voordeelen, welke bij de concessie, vastgesteld bij
raadsbesluit vati 10 October 1899, gewijzigd bij dat
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Augustus 1913. 173
van 8 Mei 1900, waren bedongen en bovendien voor
elk steunpunt op een gemeentegebouw een vrije
telefoonaansluiting volgens aanwijzing van Burgemees
ter en Wethouders
dat zij haar aan den openbaren weg staande eigen
dommen, als telefoonpalen, kabelhuisjes e. d., ten
genoegen van Burgemeester en Wethouders steeds in
zindelijken staat houdt
dat de kosten, op de te sluiten overeenkomst val
lende, door de Maatschappij worden gedragen.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Zandstra wil in overweging geven om,
wanneer de maatschappij gebruik maakt van gemeente
gebouwen en vooral indien dit geschiedt met scholen,
haar erop te wijzen dat de toestellen zoo geluidloos
mogelijk moeten zijn. Zoo'n samenstel van draden
kan toch vrij wat leven maken.
De Voorzitter antwoordt, dat hij te dezer zake nooit
klachten heeft gehoord.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
8. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders, op
het adres van L. Boetesom vergunning tot het leggen
en hebben van een loopbruggetje over de Cambuurster-
opvaart, vóór het perceel Cambuursterpad. no. 36.
Dit prae-advies luidt als volgt
Het hierbij teruggaand adres werd door Uwe Ver
gadering om prae-advies in onze handen gesteld.
Daarbij verzoekt L. Boetes alhier hem vergunning te
verleenen tot het leggen van een loopbruggetje, breed
0.65 M., over de Cambuursteropvaart vóór zijn
huizinge Cambuursterpad 36, kadastraal bekend ge
meente Leeuwarden sectie G nos. 2269 en 3853. Dit
bruggetje zal met het eene einde op gemeentegrond
worden geplaatst.
De sloot is gedeeltelijk eigendom der gemeente.
Omtrent dit verzoek werd door ons het gevoelen
van den Directeur der gemeentewerken ingewonnen.
Deze geeft ons in zijn hiernevens overgelegd advies
in overweging onder door hem genoemde voorwaarden
de inwilliging van adressants wensch te bevorderen.
Daar wij ons met dit advies, behoudens eenige aan
vulling van de voorwaarden, kunnen vereenigen, heb
ben wij de eer U voor te stellen te besluiten
aan Lammert Boetes, alhier, vergunning te verlee
nen tot het leggen en hebben van een loopbruggetje,
breed 65 cM., over de Cambuursteropvaart vóór zijn
huizinge Cambuursterpad no. 36 en het daarbij be-
hoorende land, kadastraal bekend gemeente Leeuwar
den sectie G., onderscheidenlijk nos. 2269 en 3853,
onder de volgende voorwaarden
1. de vergunning wordt tot wederopzeggens ver
leend
2. de doorvaarthoogte en de wijdte van het brug
getje is niet minder dan die van het bruggetje over
genoemde opvaart in den Oostersingel
3. de vleugels van het bruggetje aan de zijde van
het Cambuurstorpad mogen niet verder dan de berm
van dit pad reiken
4. het bruggetje wordt op kosten van adressant
gelegd en onderhouden volgens aanwijzing van den
Directeur der gemeentewerken, terwijl de schade,
welke tengevolge van het gebruikmaken van deze
vergunning aan den weg wordt toegebracht, op
schriftelijke aanzegging van Burgemeester en Wet
houders ten koste van adressant binnen den daarbij
gestelden termijn wordt vergoed
5. het bruggetje wordt door en ten koste van
adressant binnen een maand, nadat deze vergunning
hem schriftelijk is opgezegd, weggenomen en alles in
den vorigen toestand teruggebracht, bij gebreke waar
van dit te zijnen koste door of vanwege Burgemeester
en Wethouders zal geschieden
6. jaarlijks vóór of op 12 November, voor het
eerst vóór of op 12 November 1913, wordt ten kan
tore van den gemeente-ontvanger eene recognitie van
1.betaald.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
9. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op
het adres van Th. Overmeer e. a., om vergunning tot
het dempen van een gedeelte sloot aan den Oostersingel
en om medewerking tot opheffing van eene erfdienstbaar
heid daar ter plaatse.
Dit prae-advies luidt als volgt
Door Uwe Vergadering werd in onze handen om
prae-advies gesteld een adres van Thomas Overmeer,
Cornelis Vermeulen en Taeke Vermeulen, kooplieden,
alhier. Daarbij verzoeken zij, als eigenaren van een
perceel grond aan den Oostersingel, deel uitmakende
van het kadastrale perceel sectie G no. 8308, waarop
zij gebouwen willen stichten
a. de sloot, gelegen tusschen dien grond en den
Oostersingel, te mogen dempen op dezelfde voorwaar
den als aan de Naamlooze Vennootschap „Leeuwarder
Brandstoffenhandel" zijn gesteld;
b. hun van dat terrein uitgang naar de openbare
straat te verleenen
c. op te heffen de erfdienstbaarheid van weg- en
gootrecht naar en van den Oostersingel, ook voor te
stichten gebouwen, welke bij akte, verloden voor
notaris A. Ottema alhier den 22 Januari 1909, is
gevestigd op het bovengenoemde perceel ten behoeve
van de aan de gemeente behoorende perceelen, kadas
traal bekend in dezelfde sectie nos. 2271 en 8309,
waartegenover adressanten bereid zijn afstand te doen
van hunne rechten op de bij diezelfde akte bedongen
massaliteit van scheidingsschuttingen.
Het onderwerpelijke gedeelte grond vormt met dat,
behoorende aan de bovengenoemde Naamlooze Ven
nootschap, het evengemelde kadastrale perceel sectie
G no. 8308. Voor zoover het aan de sloot langs den
Oostersingel grenst, ligt het eerste ten oosten van
het laatste gedeelte, zoodat, wordt door Uwe Verga
dering, evenals ten aanzien van het verzoek van die
vennootschap, op dat sub a een gunstige beschikking
genomen, de langs het meergenoemde perceel loopende
sloot over haar geheele lengte langs den Oostersingel
zal gedempt worden en daarmede een misstand zal
verdwijnen, die de omgeving al langen tijd heeft
ontsierd. Het behoeft daarom niet te verwonderen,
dat wij uit dat oogpunt bezien de inwilliging van dit
onderdeel van het verzoek U zeer meenen te moeten
aanraden.
De door verzoekers gevraagde opheffing van de
erfdienstbaarheid zal een betere bebouwing van hun
terrein mogelijk maken en daardoor de waarde ervan
verhoogen. Zij zijn van hun kant bereid de massa
liteit der schuttingen, die perceel no. 8308 van
perceel no. 8309 afscheiden, te laten vervallen.
Dit heeft in zooverre onze instemming als het op
gevat wordt in dezen zin, dat de gemeente in het
vervolg van het mede-onderhoud zal zijn ontslagen.