212 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 7 October 1913. arbeiders, daar dat hier al zoo dikwijls is gedaan en de belangstelling daarbij nooit groot is geweest. Men wil in den regel een stuk werkelijkheid niet in het aangezicht zien. Spreker wil met een enkel woord aantoonen dat het niet aangaat zoo'n zwaren last op de ambtenaren te leggen. In Scheveningen is een landbouwtentoonstelling gehouden, waar een gedeelte was gereserveerd voor de landarbeiders. Daar waren een 20-tal arbeiders budgetten. Een ervan was gecontroleerd door den heer Westerdijk, Gedeputeerde van Groningen. Deze zei van het gezin waarover het budget liep en waar mee hij bekend was, dat het een spaarzaam gezin was, de vrouw zuinig en oppassend. Het had een in komen van 538.Nu zijn de arbeiders in de stad met 600.niet in beter conditie dan deze land arbeiders met 538.Spreker stelt nu eens dat deze loonen hetzelfde beteekenen. Door den heer Westerdijk nu werd in een lezing daarover gezegd dat het gezin kon uitgeven voor kleeding voor man, vrouw en 5 kinderen 51.per jaar of f 8.— per hoofd. Vleesch of visch werd, behalve een enkele bokking, niet gegeten, spek was te kost baar. De kinderen konden zich zat eten aan gestampte pot, maar niet aan roggebrood met margarine. Spreker zal het hierbij laten. Waar nu de heer Westerdijk verklaart dat dit een zuinig, oppassend gezin is, is het duidelijk dat er geen 30.af kan voor pensioenstorting. De Raad moet dan ook niet een dergelijken last op de schouders der arbeiders leggen. Door Burgemeester en Wethouders zal nu straks waarschijnlijk worden gewezen op het feit dat de financiën reeds zoo gedrukt worden door de nieuwe regeling. Spreker is van oordeel dat men alle goede dingen niet mag afwijzen met een beroep op de ge- meentefinanciën. Practisch beteekent de voorgestelde regeling niets anders dan dit. Wij geven toe dat jullie het niet kunnen betalen, maar zullen op de gemeenteambtenaren een soort van belasting leggen om het mogelijk te maken, dat de belasting van de ingezetenen niet wordt verhoogd. Burgemeester en Wethouders nu hebben in de toe lichting gezegd „In het algemeen achten wij het beter dat de „ambtenaren voor de pensionneering bijdragen blijkt „het wettelijk bedrag voor enkele groepen te hoog, „dan zouden wij hier liever in voorzien door wedde- „verhooging dan door het beginsel der eigen bijdrage „prijs te geven". Spreker staat niet op dat standpunt. Hij acht het beter de pensioensbijdrage voor rekening der gemeente te nemen. Wanneer toch loonsverhooging wordt ge geven zal men later al heel gauw zeggen jij hebt nu pas loonsverhoogin ggekregen en hebt 12 a 14.— per week, maar over de pensioensbijdrage wordt gezwegen. Spreker heeft reeds gezien dat enkele gemeenten een goed voorbeeld hebben gegeven. De gemeente Watergraafsmeer b.v. betaalt de geheele premie en in Groningen is voorgesteld 21/2 voor weduwen en weezenpensioen te heffen. Spreker zal niet zoover gaan, hoewel hij gaarne verder ging. Hij houdt echter rekening met de samenstelling van den Raad. Hij heeft nu de eer voor te stellen a. artikel 1 der verordening te wijzigen als volgt Van de ambtenaren in dienst der gemeente wordt geene bijdrage geheven voor eigen pensioen. b. bij art. 4 de volgende motie de Raad besluit de bijdragen en inkoopsommen voor ambtenaren, bedoeld bij art. 4 van de ontwerp verordening, te nemen voor rekening van de ge meente. c. aan art. 5 toe te voegen met dien verstande, dat de grondslag voor de bij drage wordt gevormd door het jaarlijksch inkomen met 300.te verminderen. Deze amendementen worden ondersteund en maken tegelijk met het voorstel van Burgemeester en Wet houders een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Burger begint met de mededeeling, dat veel in hetgeen door den heer Hiemstra is gezegd hem sympathiek is. In de eerste plaats heeft de heer Hiemstra de opmerking gemaakt dat de Raad de stukken zoo laat heeft gekregen. Spreker wil dezelfde opmerking maken maar in een anderen vorm. Hij begrijpt goed dat Burgemeester en Wethouders heel veel werk van deze zaak hebben gehad en dat zij zoo'n verordening niet uit hun mouw kunnen schudden. Waar echter onder den brief van Burgemeester en Wethouders de datum van 25 Augustus staat, is het wel wat erg dat de Raad de stukken pas op 29 September ontvangt, om ze reeds een week later in behandeling te nemen. Men zal misschien zeggen dat de schuld bij den drukker ligt, maar als een drukker spreker zoo behandelde, zou hij naar een ander gaan. De heer Hiemstra heeft de opmerking gemaakt, dat hij het mooi vindt dat Burgemeester en Wethouders met een voorstel zijn gekomen om de ambtenaren niet te doen bijdragen voor hun eigen pensioen. Hij de heer Hiemstra zou ook gaarne hebben gezien, dat Burgemeester en Wethouders dezelfde opvatting ten opzichte van het weduwen- en weezenpensioen hadden gehuldigd. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders om de ambtenaren vrij te stellen van bijdragen voor eigen pensioen houdt verband met het voorstel om ze te laten bijdragen voor weduwen- en weezenpensioen. Wanneer de Raad dan straks ook zal besluiten tot het vrijstellen van het betalen van een bijdrage voor weduwen- en weezenpensioen, zou spreker de bijdragen voor eigen pensioen, die de ambtenaren nu betalen, willen laten bestaan. Hij vindt het onnoodig den ambtenaren een cadeautje te geven in den vorm van een stille loonsverhooging door afschaffing van alle pensioensbijdragen. Overigens heeft spreker, hij herhaalt dit, veel sympathieks gevonden in de redeneering van den heer Hiemstra. Ook is spreker sympathiek het adres van de afdeeling van den Bond van Gemeenteambtenaren, hoewel dit niet uitmunt door groote duidelijkheid. Daarin wordt voorop gesteld dat adressanten voorhet pensioen voor de weduwen en weezen de daarvoor gevorderde bijdrage wel waard is. Spreker leest daarin dat naar het oordeel van den Bond de leden zich niet aan dit pensioen moeten onttrekken, ook al zouden zij de bijdrage in haar geheel zelf moeten betalen. Doch daarnevens hebben de ambtenaren groot gelijk als zij vragen kan dat bedrag er wel af? Voor de kleintjes, die pas eene loonsverhooging van 60 cent hebben gekregen, gaat volgens het voorstel die verhooging praktisch weer verloren. Een arbeider toch, die 10.20 verdient zal 51 cent moeten betalen. Spreker gelooft dan ook niet dat de Raad zooiets kan doen. Toen de Raad toch indertijd heeft besloten de beide laagste loon- klassen te laten vervallen, heeft hij daarmee uitge maakt dat 10.20 het minimumbedrag is, waarmee een werkman dezer gemeente behoort te worden beloond dat hij met minder niet toe kan. En naar sprekers meening zou de Raad, het voorstel aannemende, op die beslissing terug komen. Spreker gevoelt veel voor de meening dat het goed is als de ambtenaren voor hun pensioen bijdragen. Niet juist daarom staat hij nu voor een moeilijk vraagstuk. Wanneer het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen zooals het daar ligt, komen er ongetwijfeld voorstellen om de laagste loonklassen met 60 cent te verhoogen. Spreker zou Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 7 October 1913. 213 daar zeer zeker vóór stemmen, omdat het de eenige maaier zou zijn, om goed te maken wat men thans zou hebben misdreven. Het zou echter een slechte maatregel zijn, daar men de werklieden daardoor zou bevoordeelen boven vele ambtenaren, die het dikwijls niet veel beter hebben. Daardoor zou de zaak in de war worden gestuurd en zou er aanleiding komen tot veel klachten. Men moet naar sprekers meening de zaak thans afdoen en geen ambtenaar paaien met een vooruitzicht op latere loonsverhooging. Spreker is het ook eens met den heer Hiemstra ten opzichte van hetgeen dit raadslid heeft gezegd over het verhalen der pensioensbijdrage op de ambtenaren, die den dienst der gemeente verlaten. Wanneer een ambtenaar eerst in Leeuwarden en daarna in Rotter dam dienst heeft, krijgt hij volgens de nieuwe wet pensioen voor den vollen diensttijd in de beide ge meenten. Leeuwarden moet nu, wanneer de man ge- pensionneerd wordt, een zeker percentage storten van alles wat hij alhier aan tractementen genoten heeft. Deze bijdrage nu op den ambtenaar te verhalen, zooals Burgemeester en Wethouders voorstellen, acht spreker niet juist. Spreker begrijpt wel waarom dit gebeurt. Men zoekt n.l. iets te vinden om de gemeentefinanciën niet te veel te bezwaren. Spreker is echter van oordeel dat men den ver keerden weg uitgaat. Burgemeester en Wethouders hebben uit dezelfde vrees voor de financiën adressen gericht tot de Staten-Generaal, toen de ontwerpen aanhangig waren. Eén adres heeft spreker in het ge meenteverslag gevonden. Eén ding is hem daarin niet sympathiek. Volgens 't ontwerp had de gemeente in het fonds opeens een groot bedrag moeten storten als reserve voor de eigen pensioenen der reeds in dienst zijnde ambtenaren. Daarover had men zich niet moeten beklagen, want grootendeels zou daarmee een last zijn afgewenteld, die toch reeds op de gemeente rustte, al had zij, door geen pensioenfonds op te richten, dien last ook op de toekomst geschoven. Had men zoo'n fonds bezeten, dan had de storting weinig bezwaar opgeleverd. En dan zou niemand er aan ge dacht hebben om een deel van die bijdrage op de ambtenaren te verhalen. Het pensioen wordt door spreker beschouwd als uitgesteld loon. De bijdrage, die ten slotte (n.l. na aftrek van de stortingen der ambtenaren) de gemeeute betaalt, is een deel van het loon. De menschen krijgen zooveel op de hand en de rest in den vorm van vooruitzicht op pensioen. Door de dienstjaren heeft men dan ook het pensioen verdiend. Wanneer dit juist is, gaat het niet aan om tot een ambtenaar, die den gemeentedienst verlaat, te zeggen wij zullen U nu zooveel laten betalen als de wet toelaat. Hetgeen de gemeente voor zoo iemand moet betalen is anders niets dan wat hij heeft verdiendde betaling is de waarde van zijn aanspraak op toekomstig pensioen. Spreker ziet echter geen kans dit denkbeeld te belichamen in een amendement en gaat dus met de motie-Hiemstra volkomen mee. Ook het derde voorstel van den lieer Hiemstra trekt spreker wel aan, al vindt hij het niet zonder bezwaar, dat over het nieuwe denkbeeld in eens zal moeten worden beslist. Maar zoover hij thans kan oordeelen, acht hij de gevonden oplossing juist, vooral omdat het voorstel een zekere progressie meebrengt en niet de werklui bevoordeelt en de andere ambtenaren vergeet. Men mag gerust zeggen dat, van het standpunt van den heer Hiemstra gezien, dit raadslid verbazend bescheiden is geweest. Ten slotte wil spreker nog een enkele praktische op merking maken. Hij meent dat het overweging zal verdienen om alle veranderingen voor te stellen bij wijze van motie, om daarna de redactie aan Burge meester en Wethouders over te laten. De Voorzitter wil allereerst Burgemeester en Wet houders verdedigen tegen de verwijten van de heeren Burger en Hiemstra. Spreker is ervan overtuigd dat de heeren, als zij achter de schermen hadden gekeken, die verwijten niet zouden hebben gedaan. In de zomermaanden is met onvoltallig personeel, afwisselend met twee ambtenaren aan de verordening gewerkt. Dank zij de voortreffelijke redactie der wet, was het uiterst moeilijk om te begrijpen wat er staat. Spreker heeft nog nooit een wet onder de oogen gehad, die zoo moeilijk te begrijpen is. Daarop is de zaak bij Burgemeester en Wethouders gekomen, die weer voor nieuwe dingen kwamen te staan. Zij hebben eerst in algemeene lijnen de kwestie besproken, waarna zij, nadat tallooze berekeningen waren gemaakt, tot een beginselbesluit zijn gekomen. Langzamerhand kwam de verordening in elkaar. Spreker kan gerust ver klaren dat de ambtenaren hard hebben gewerkt. Zelden is er aan eene verordening zoo hard gewerkt als aan deze. De heer Burger heeft gewezen op den datum van 25 Augustus, die onder den brief van Burgemeester en Wethouders staat. Op 25 Augustus was de brief wel, maar de verordening nog niet klaar. Het is niet de schuld van den drukker, maar de verordening was in de eerste weken van September pas gereed. Er wordt nu beweerd dat de raadsleden maar een dag of vier tijd voor de studie hebben gehad. Men vergeet echter dat de stukken, als ze zijn aangebracht, voor de leden beschikbaar zijn. Als de heer Hiemstra er dus drie weken geleden om had gevraagd, had hij ze gekregen. Overigens geeft spreker toe dat het een moeilijk onderwerp is en begrijpt hij, dat de leden vier dagen wat kort vinden om het te bestudeeren. Spreker maakt zich geen illusie dat er geen onnauwkeurig heden in de verordening voorkomen, juist tengevolge van het haastige werken. De heer Hiemstra heeft gevraagd of het juist is dat er al premies zijn ingehouden. Spreker kan zich niet voorstellen dat dit reeds is gebeurd. Wanneer dit het geval is, is dit geschied buiten weten van Burgemeester en Wethouders. De heer Burger heeft bezwaar tegen het inhouden van premie van personen, die den gemeentedienst verlaten. De heer Burger heeft deze bezwaren ge opperd op grond van wat hij meent dat pensioen is, n.l. een uitgesteld loon. Die theorie heeft echter met de zaak niet te maken. De heer Burger zegt dat die ambtenaren dat uitgesteld loon hebben ver diend. Wanneer iemand evenwel, die in dienst der ge meente komt, weet dat hij, als hij dien dienst verlaat, een zekere premie heeft te betalen, dan kan hij niet beweren dat hem onrecht wordt aangedaan als die premie van hem wordt ingevorderd. In het algemeen geeft spreker toe wel iets te voelen voor het standpunt van den heer Burger ten opzichte van de ambtenaren, die in dienst der gemeente zijn, omdat deze in dienst zijn gekomen met het vooruitzicht op pensioen. Wanneer die den dienst verlaten, moeten zij ook bijstorten, evenals die ambte naren, die na 1 October worden aangesteld De heer Burger: „voor die geldt het het minste, vroeger verloren zij hun pensioen bij verlaten van den dienst." De VoorzitterDat is wat spr. wilde zeggen, en bovendien nog, dat de pensioenaanspraken beter zijn geworden". Spreker wijst erop dat het in het algemeen het standpunt van Burgemeester en Wethouders is ge weest om niet een cadeau te geven aan de ambte naren, die den dienst verlaten. De financiën der ge meente zijn niet zoo rooskleurig om hen, die de gemeente den rug toekeeren, ook nog geld na te gooien.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1913 | | pagina 4