214 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 7 October 1918.
De heer Hiemstra heeft het voorgesteld alsof de
adresseerende lichamen het standpunt innemen van
den jongen, die om zelf minder straf te krijgen voor
bedreven kattekwaad, zegt dat een ander meer kwaad
heeft gedaan dan hijzelf. Spreker gelooft dat do heer
Hiemstra de adressanten door deze voorstelling van
zaken onrecht aandoet.
In het adres van den Bond toch komt de volgende
zinsnede voor
„Met betrekking tot dit verhaal is het alleszins
rationeel dat een onderscheid wordt gemaakt tusschen
de ambtenaren van heden en die van de toekomst.
Tegenover nieuw aan te stellen ambtenaren staat de
gemeente geheel vrijdie ambtenaren toch weten
bij de aanvaarding hunner betrekking welke korting
op hun tractement zal worden toegepast, doch voor
de tegenwoordige gemeenteambtenaren is, zooals wij
hiervoor aantoonden, ieder bedrag dat op hen wordt
verhaald een vermindering van inkomsten. Wanneer
de gemeente derhalve meent, van haar recht van
verhaal op de tegenwoordige gemeenteambtenaren
wegens bijdrage voor eigen pensioen niet geheel te
kunnen afzien, dan wil het ons toch alleszins billijk
voorkomen, dat op hen aanmerkelijk minder wordt
verhaald dan op de toekomstige gemeenteambtenaren."
Die redeneering is volkomen logisch. Spreker is
van oordeel dat men adressanten onrecht doet met
de bewering, dat zij het standpunt innemen van
iemand die zegtlaat de nieuwe ambtenaren maar
betalen, als wij maar vrij blijven. De heer Hiemstra
wenscht vrijstelling van premiebetaling en hij beroept
zich daarvoor op het ouderdomspensioen. Spreker
wijst erop dat dit laatste een geheel andere zaak is,
daar dat een maatregel is die het geheele volk be
treft, welk volk genegen is wat meer belasting te
betalen om zijn ouden van dagen te steunen. Hier
echter geeft men een cadeau aan een bepaalde groep
van menschen ten koste der gemeenschap, en dat is
het waar Burgemeester en Wethouders hier altijd
tegen strijden. Voor de personen in gemeentedienst
wordt pensioen zonder premie ingevoerd, terwijl
ieder ander arbeider, juist volgens de door den heer
Hiemstra genoemde Invaliditeitswet, premie heeft te
betalen.
De heer Hiemstra zegt dat men, als nu de loonen
worden verhoogd en premie moet worden betaald,
bij latere aanvragen zal zeggen gij verdient nu al
ƒ12.— a 14 en dat men dan de premie zal vergeten.
Die wordt niet vergeten als ze wel, wel vergeten
als ze niet wordt betaald. Er wordt toch stelselmatig
vergeten, dat een gemeentewerkman pensioen krijgt.
Hij betaalt daarvoor 1 °/0, maar altijd wordt dat pen
sioen vergeten. Dat is ook het groote argument ge
weest voor Burgemeester en Wethouders tegen vrij
stelling van premiebetaling. Anders krijgt men nooit
een zuiver inzicht in de loonen.
De heer Hiemstra zegt dat door de betaling van
5 °/0 voor weduwen- en weezenpensioen den werk
man met 600.salaris een last van 30.wordt op
gelegd. Daar hij echter nu al 5.— betaalt, wordt
die meerdere last gereduceerd tot 25.De reque-
stranten-werklieden beweren, dat door deze bepaling
de pas ontvangen loonsverhooging te niet wordt
gedaan. Dat is ook niet juist. Zij betalen 4 °/0 meer
en krijgen daarvooreen weduwenpensioen, d. w. z.
de geheele inkoop wordt door het Rijk betaald, een
zeer aanzienlijk bedrag spreker weet op 't oogenblik
niet precies hoeveel. Verder krijgen allen, die in
dienst der gemeente zijn, voor niets een beter pen
sioen, omdat dit berekend wordt over de laatste 5
jaren en niet over 15 jaren. Dat beteekent voor de
ambtenaren niet zoo veel, voor de werklieden echter
wel. Die hoogere aanspraken krijgen ze gratis. Spre
ker vraagt dan ook of iemand het kan verantwoorden
een nog grooter geschenk uit de gemeentekas te geven.
Spreker moet het eerste argument daarvoor nog hooren.
Een argument, dat spreker heeft gehoord is, dat de
menschen het niet kunnen betalen. Spreker moet dit
ontkennen, want de loonen zijn in den laatsten tijd
met veel meer dan 4 °/0 gestegen. Wanneer dan ook
een werkman met de bewering komt dat hij het niet
kan betalen, zegt spreker „dat lieg je".
Als men echter loonsverhooging wil toekennen,
laat men het dan ronduit zeggen.
Spreker heeft het standpunt van Burgemeester en
Wethouders uiteen gezet. Als echter de heeren Burger
en Hiemstra elkander in de armen vallen, ziet het er
voor de financiën kwaad uit. Spreker herhaalt dat
men, wil men loonsverhooging, dat eerlijk moet er
kennen, maar dat men niet moet aankomen met ar
gumenten als dit is niet juist en dat is niet juist.
Hij heeft tot nu toe dan ook geen enkel aan de
logica ontleend argument gehoord tegen het voorstel
van Burgemeester en Wethouders.
De heer Hiemstra zegt dat de Voorzitter zeer boud
heeft gesproken. Als de Voorzitter bij de lezing van
den heer Westerdijk over het arbeidersbudget tegen
woordig was geweest, zou hij hebben kunnen debat-
teeren en had hij kunnen hooren hoe het er voor staat.
Spreker verkeert gelukkig in wat beter financieelen
toestand dan het gros der arbeiders, maar hij heeft
niet den moed te zeggen, dat zij de premie kunnen
betalen. Wat niet kan, och ja, ze kunnen het er af
nemen en bezuinigen op kleeding en voedsel. Wan
neer men het echter zoo opvat dat ze het kunnen
missen zonder schade te doen aan hun eerste levens
behoeften, zegt spreker, dat ze het niet kunnen betalen.
De heer van Messel „de bioscoop".
De heer Hiemstra vervolgt en zegt dat de heer
van Messel maar eens een proef moet nemen om er
van 12.te komen. Hij kan dat echter evenmin
en is nog niet eens getrouwd. De Voorzitter heeft
gezegd dat de loonen gestegen zijn. Spreker geeft
dat toe, maar het zal dan den Voorzitter ook bekend
zijn, dat het leven zooveel duurder is geworden. Elke
stijging van geldloon beteekent nog geen verbetering
van positie. Nu kan voor f 12.niet meer worden
gekocht dan vroeger voor 10.De verhooging
van het geldloon heeft zich dus aangepast aan de
behoeften van het leven en verder niets. Spreker
verwijst naar het verslag der staatscommissie van den
Landbouw, waarin gezegd wordt dat de wijziging van
het geldloon niet te optimistisch mag stemmen.
Spreker meent dat men deze kwestie ruim moet
opvatten en dat men zich het pensioen moet voor
stellen als uitgesteld loon. Wanneer dit niet het
geval ware, zou het een gift, eene bedeeling zijn en
spreker gelooft niet, dat de gemeenteambtenaren b.v.
het pensioen als zoodanig beschouwen. Men beschouwt
het als verdiend en daarom moet ook hij, die de ge
meente als ambtenaar verlaat, vrij worden gesteld
van de bijdrage en de inkoopsom.
De Voorzitter heeft gezegd dat het met het ouder
domspensioen heel iets anders is omdat dit het ge
heele volk betreft. Spreker heeft ten opzichte van
de zaak der bijdragen gesproken over een amendement-
Vliegen, waarin was uitgedrukt dat de gemeenten niet
het recht hebben voor eigen pensioen een bijdrage
van de ambtenaren te vorderen. Dit amendement
werd verworpen, met als voorstemmers de geheele
linkerzijde, behalve de heer Rink. Wanneer nu de
vrijzinnigen in den Raad hetzelfde standpunt innemen,
en de rechtsche leden een beter, zal het hier wel
losloopen. De Voorzitter heeft gezegd dat spreker
het adres van den Ned. Bond van Gemeenteambtenaren
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 7 October 1913. 215
geen recht had laten wedervaren en dat hij te sterk
den nadruk heeft gelegd op het feit, dat de ambte
naren hebben gezegdlaat de toekomstige ambtenaren
maar betalen, om den Raad gunstiger voor henzelven
te stemmen. Spreker meent dat de indruk, dien hij
van het adres heeft gekregen, juist is en hij hoopt
dat de Voorzitter juist gezien heeft omtrent het elkaar
in de armen vallen van den heer Burger en spreker.
De heer Burger heeft gezegd dat spreker voor zijn
doen zeer bescheiden is geweest. In den regel is dat
nu niet het geval, maar waar spreker voelde welke
geldelijke belangen hieraan vastzaten, is hij niet verder
gegaan. Hij hoopt dan ook dat de groote meerder
heid hem zal steunen.
De heer Burger acht het gewenscht den Voor
zitter eenig antwoord te geven. Allereerst over de
kwestie van de late indiening der stukken, waarbij
de Burgemeester den heer Hiemstra en spreker over
één kam heeft geschoren. Dat was onjuist. Sprekers
bezwaar zat alleen in de datums en nu blijkt, dat de
datum van 25 Augustus niet juist was, is dit bezwaar
vervallen. Spreker heeft reeds verklaard wel te
hebben begrepen dat aan de indiening zeer veel werk
is voorafgegaan.
De redeneering van den Voorzitter, dat de ambte
naren, zoo zij bij het verlaten van den dienst moeten
bijpassen, zich niet hebben te beklagen, omdat zij
in het vervolg op die conditie zullen worden aange
steld, is civielrechtelijk volkomen juist. Economisch
echter heeft de Voorzitter ongelijk. De Voorzitter
erkende één uitzondering, n.l. voor de thans in dienst
zijnde ambtenaren. Spreker is van oordeel, dat in
de theorie van den Voorzitter, deze menschen wel
het allerminst aanspraak hebben om uitgezonderd te
worden. Die toch zijn in dienst gekomen met het
vooruitzicht dat zij, als zij den gemeentedienst ver
laten, alle aanspraken op pensioen kwijt waren. Dat
was vroeger met de gemeentelijke pensioenen wel
steeds zoo en juist dat is een der redenen waarom de
ambtenaren altijd om een Rijkswet hebben geroepen.
Nu door de totstandkoming der wet aan dien toe
stand een einde is gekomen, moeten wij dien slechten
toestand niet opnieuw in het leven roepen. Wanneer
men zich stelt op het standpunt dat pensioen niet is
een gunst, maar iets dat is verdiend in den loop van
den diensttijd, is de eenige consequentie dat de
ambtenaren ook bij vertrek geen korting mag worden
afgehouden, ook al laat de wet zulks toe.
Spreker geeft toe dat de Voorzitter gelijk heeft als
hij zegt dat de ambtenaren door aanneming van het
voorstel-Hiemstra een kleine loonsverhooging krijgen.
Ook is spreker overtuigd dat ze door het weduwen-
en weezenpensioen een groot cadeau krijgen en dat
het een groote lotsverbetering is, die ook wel als
loonsverhooging mag worden beschouwd. Al zal
spreker nu voor het voorstel-Hiemstra stemmen, dat
deze verhooging nog wat sterker maakt, zoo is
het onjuist te meenen dat de loonsverhooging op zich
zelf door hem gewenscht werd en hij slechts daarom
zoo zal stemmen. Het motief voor zijne stem is dit,
dat deze loonsverhooging in de toekomst werkt,
doch de onmiddellijke verdienste, dat wat in de
portemonnaie komt, beneden peil doet dalen. Op
grond van de praktijk kan spreker niet zeggen of
van het arbeidersloon de premie kan worden betaald.
Hij beschikt toch niet over het vermogen om een
arbeidersbudget te controleeren.
De Raad heeft echter indertijd als minimumloon
vastgesteld 10.20. Nu kan men wel zeggen dat
zij door het betalen der premie niets verliezen, integen
deel dat zij daarvoor allerlei moois in de toekomst
terug krijgen en dus nog vooruit gaan maar prak
tisch wordt zaak als vermindering in het huishouden
gevoeld. Men stelle zich maar eens voor dat men
den ambtenaren geen cent meer op de hand gaf, doch
in plaats daarvan prachtige wissels op de toekomst.
Dan zou wel de eerste vraag zijnmaar waarvan
moet ik dan eten? In het Werkliedenreglement is
het uitgesproken dat de arbeiders f 10.20 moeten
hebben en nu zal men daarvan weer afnemen. Dat
gaat niet.
De Voorzitter heeft gezegd dat het loon in den
laatsten tijd met meer dan 5 is verhoogd. Spreker
heeft voor die loonsverhooging gestemd, omdat de
prijzen der levensbehoeften gestegen waren. En in
zoo'n geval kan men de loonsverhooging niet meer
in het geding brengen.
Spreker geeft toe dat hetgeen wordt voorgesteld,
praktisch loonsverhooging beteekent, maar waar de
Raad eenmaal een minimum-loon heeft vastgesteld,
mag daaraan niet worden getornd. De menschen
hebben niets aan wissels op de toekomst.
Spreker vindt het voorstel van den heer Hiemstra
ook geen ideaal voorstel, maar het is goed uitgedacht
en spreker weet bovendien geen manier om het beter
te maken. Het heeft, ondanks de gebreken die er
aan kleven, dit groote voordeel, dat de fout minimaal
is. Zoolang er dan ook geen beter voorstel komt,
zal spreker met den heer Hiemstra meegaan. Het
eenige wat nog wel zou kunnen is, om Burgemeester
en Wethouders uit te noodigen, in verband met de
lasten, die op de gemeenteambtenaren worden gelegd,
eene nieuwe traktementsregeling te ontwerpen. Dat
is echter zoo gevaarlijk, dat spreker aan de methode
van den heer Hiemstra de voorkeur blijft geven.
De heer Haverschmidt is bevreesd, dat de raads
leden na het betoog van den heer Burger den indruk
hebben gekregen dat de korting van 3 °/o, die Bur
gemeester en Wethouders voorstellen te verhalen op
de ambtenaren, die den gemeentedienst hebben ver
laten of dit zullen doen, een onbillijkheid is van eigen
vinding.
Dit is geenszins het geval. Volgens de wet is deze
korting' van 3 geoorloofd en in andere gemeenten
wordt dezelfde regel gevolgd. Uit het pas ver
schenen nummer van Gemeentebelangen blijkt dat
Burgemeester en Wethouders van Rotterdam,'s Hage
en Gouda geen bezwaar hebben gevonden de volle
geoorloofde korting van 3 toe te passen.
De heer Hiemstra vraagt den heer Haverschmidt
of er in de door hem genoemde gemeenten in het
geheel geen bezwaren tegen de voorgestelde regeling
zijn gemaakt. Hij meent dat dit niet juist is. De
Voorzitter heeft straks gezegd dat het systeem van
Burgemeester en Wethouders goed is. Er zijn echter
ook gemeenten, die zich op sprekers standpunt hebben
geplaatst. Voor ieder standpunt is wel iets te zeggen,
maar spreker meent dat het zijne het meest billijk is.
De Voorzitter zal geen debat aanbinden over de
vraag of hij civiel-rechtelijk gelijk heeft of niet.
De leer van het uitgesteld loon, door den heer Burger
verdedigd, wortelt ook op civielrechtelijken bodem.
Hij wil zich ook alleen op de billijkheid beroepen.
Hij voelt den band tusschen de gemeente en hare
ambtenaren, maar hij is van oordeel, dat de gemeente
geen daad van kwade trouw doet als zij bij vertrek
van een ambtenaar tot dezen zegtnu zal je de helft
van het bedrag, dat de gemeente voor je heeft te
betalen, vergoeden. Spreker heeft dan ook nog van
geen enkele gemeente gehoord, die de inkoopsom
heeft kwijtgescholden.
De heer Burger spreekt over de bescheidenheid van
den heer Hiemstra. Het eerste amendement kost de
gemeente 9000.