4. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om, met intrekking van het raadsbesluit van 11 Februari 1.1. no. 48r/20, de dienstbetrekking van J. Soutendam als di recteur der Stadsreiniging tot begin 1914 te bestendigen. 222 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 21 October 1913. ingaande 12 November 1913 en eindigende 12 Novem ber 1918, ondershands voor de som van 172. 's jaars te verhuren het perceel weiland, gelegen bij den verschwatervijver aan den Westersingol, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, sectie D no. 505, wei land, groot 97 A., 50 cA., onder voorwaarde 1. dat de huur te allen tijde, doch ten minste drie maanden tevoren, door de gemeente kan worden opgezegd, in welk geval de huur in evenredigheid zal worden verminderd 2. dat de huurder zal hebben te gedoogen, dat door Adriaantje Visser, weduwe Engelhart van Zuijlen, alhier, en hare rechtverkrijgenden met een handkar tot wederopzeggens toe wordt gebruik gemaakt van het over dat weiland loopende voetpad, dat is gelegen ten noorden van het perceel, kadastraal bekend ge meente Leeuwarden, sectie D no. 1242, alsmede dat door haar een bruggetje wordt gelegd en onderhouden, dat weiland en het perceel, kadastraal bekend in ovengenoemde sectie no. 647, verbindende, en wijders op de voorwaarden, welke Burgemeester en Wethouders noodig zullen achten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 3. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om, met intrekking van de hun bij raadsbesluit van 20 Augustus 1912 no. 36Ir/174 verleende machtiging, de bewaarplaats in de Waag tot ivederopzeggens toe in ge bruik af te staan. Dit voorstel luidt als volgt Bij raadsbesluiten van 4 Juni 1912 en 20 Augustus d.a.v. (Raadshandelingen bldz. 93 en 151) werden wij gemachtigd van de bewaarplaats in de Waag, bestemd voor de bewaring van vaten boter, een door ons of van onzentwege nader aan te wijzen ruimte tot we deropzeggens toe in gebruik af te staan aan The Condensed Milk Company of Holland Ltd., te Bot terdam, voor het bewaren van ten hoogste 300 vaten gecondenseerde melk tegen eene vergoeding van ƒ15. per maand. Het gebruik van een dier aangewezen ruimten werd door belanghebbende bij schrijven van 1 Februari 1.1. opgezegd, zoodat zij na den dag, waarop die opzeg ging was ingegaan, slechts ten hoogste 300 vaten in de Waag had opgeslagen. Daardoor was de bij eerst- vermeld raadsbesluit gegeven machtiging vervallen. Thans maakt zij echter sedert 1 September 1913 weder voor hetzelfde doel van die opgezegde ruimte gebruik. Op verzoek van den Waagmeester heeft zij zich tot ons gewend om voor dat gebruik de vereischte toe stemming te bekomen. Evenals vroeger zijn wij nu met den Waagmeester van oordeel, dat die toestemming verdient te worden verleend. De bewaarplaats wordt anders toch niet benut en thans kan de gemeente ook voor de ver langde ruimte eene billijke vergoeding krijgen. Het schijnt ons evenwel eenvoudiger toe, dat de ons te verstrekken machtiging een minder beperkt karakter heeft. Zooals deze tot nog toe heeft geluid, moet zij na iedere opzegging voor elke nieuwe ge bruikmaking van Uwe Vergadering worden gevraagd. Dit zou voorkomen kunnen worden, wanneer ons de bevoegdheid werd toegekend de bovenbedoelde be waarplaats, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk, aan de Milk Company of aan anderen in gebruik af te staan telkens als dat wordt gevraagd, mits daartegen het gemeentebelang zich niet verzet. Wij hebben de eer U alzoo voor te stellen te be sluiten met intrekking van de hun bij raadsbesluit van 20 Augustus 1912 no. 361r/174 verleende machtiging, Burgemeester en Wethouders te machtigen, telkens wanneer dit wordt gevraagd en mits het gemeente belang zich daartegen niet verzet, de bewaarplaats in de waag, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk, tot weder- opzeggens toe in gebruik af te staan, tegen betaling van eene vergoeding, naar den maatstaf van 15. per maand voor een ruimte als aangegeven is in boven genoemd raadsbesluit met dien verstande, dat gedeel ten van de maand voor vol worden aangemerkt, en verder op de door Burgemeester en Wethouders noodig geoordeelde voorwaarden. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Dit voorstel luidt als volgt De plannen omtrent de verplaatsing van het asch- land en hetgeen daarmede verder samenhangt ver- keeren nog in het onzekere. Daarom meenen wij dat het gewenscht is nog even met de aanstelling van een nieuwen directeur der stadsreiniging te wachten en dat het aanbeveling verdient den tegenwoordigen titularis zijn betrekking te laten vervullen, totdat die plannen een vasteren vorm hebben verkregen. Wij hebben ons dan ook tot den heer Soutendam gericht met de vraag of hij bereid was nog tot in het begin van 1914 op hetzelfde salaris in dienst te blijven. Blijkens zijn hiernevens overgelegd schrijven heeft hij daarop bevestigend geantwoord. Het raads besluit van 11 Februari 1913, no. 48 r/20, moet dus ten aanzien van dit punt tijdelijk buiten effect worden gesteld. Doch met betrekking tot het daarbij ver leende pensioen zal het moeten worden ingetrokken. Immers is den 1 October 1.1. de Pensioenwet voor de gemeenteambtenaren 1913 in werking getreden, terwijl het ontslag van den heer Soutendam pas den 1 November a.s. zou ingaan. Waar nu het pensioen krachtens die wet moet worden verleend, behoort het raadsbesluit ook daarom te vervallen. Wij hebben de eer U thans voor te stellen te besluiten het raadsbesluit van 11 Februari 1913, no. 48 r/20, wat den datum van ingang van het ontslag en het verleenen van pensioen betreft, in te trekken en te bepalen dat het ontslag van Jan Soutendam als direc teur der stadsreiniging zal ingaan op een nader door Burgemeester en Wethouders vast te stellen dag in het begin van 1914. De beraadslaging wordt geopend. De heer Tiemersma leest in het voorstel van Bur gemeester en Wethouders „De plannen omtrent de verplaatsing van het ascli- „land en hetgeen daarmee verder samenhangt ver- keeren nog in het onzekere". Verder heet het: „dat het ontslag van Jan Souten- „dam als directeur der Stadsreiniging zal ingaan op „een nader door Burgemeester en Wethouders vast „te stellen dag in het begin van 1914". Spreker zou de Commissie voor de verplaatsing een vraag willen stellen, n.l. deze heeft zij eenige zeker heid dat ze in het begin van 1914 met plannen bij den Raad zal kunnen komen Zal dit niet weer einde 1914 worden Spreker vraagt in verband hier mee of het niet beter zoude zijn nu eerst een nieuwen Directeur te benoemen. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 21 October 1913. 223 De heer Oosterhoff (wethouder) antwoordt, dat of schoon de Commissie niet met absolute zekerheid kan zeggen wanneer zij gereed komt, de stand van zaken zoo is, dat zij in het begin van 1914 met voorstellen hoopt te kunnen komen en dat de Raad een beginsel besluit zal kunnen nemen. Meer is voorloopig dan ook niet noodig. Wanneer bekend is welke richting zal worden ingeslagen, dan is het oogenblik aange broken om een nieuwen directeur te benoemen. De heer Tiemersma is door deze toezegging van den wethouder tevreden gesteld. Hij kan nu verwachten dat de voorstellen in het begin van 1914 ter tafel zullen komen en kan zich met het voorstel van Bur gemeester en Wethouders vereenigen. De heer Burger wil iets opmerken. De Commissie hoopt, zegt de heer Oosterhoff, in het begin van 1914 met voorstellen bij den Raad te kunnen komen. Spreker ziet het weer aankomen. De voorstellen worden klaar gemaakt en de leden krijgen ze weer drie dagen voor de behandeling thuis. Waar deze kwestie een jaren lange voorbereiding heeft gehad moet er, meent spreker, op worden gerekend, dat de Raadsleden behoorlijk tijd krijgen om zich in te werken. Hij betwijfelt of er, wanneer hun die tijd wordt gegund, reden is om aan te nemen dat men in het begin van 1914 gereed zal zijn. De Voorzitter wijst er op dat de heer Oosterhoff heeft gezegd te hopen, dat er in het begin van 1914 een beginselbesluit zal kunnen worden genomen. De wethouder heeft daarbij gerekend op den tijd, dien de raadsleden noodig hebben om zich voor te bereiden. De heer Oosterhoff (wethouder) heeft gezegd dat de Commissie in het begin van 1914 in zooverre ge reed zal kunnen zijn, dat de Raad een beginselbe sluit zal kunnen nemen. Hierin is begrepen de tijd dien de leden noodig hebben zich voor te bereiden. De heer Lautenbach bedoelt niet de Commissie iets ongenaams te zeggen als hij veronderstelt, dat het advies van een deskundige haar welkom zou wezen. Hij vraagt dan of het advies van den directeur zoo onmisbaar is Liever zag spreker een nieuwen direc teur aangesteld, die de geheele zaak mee opzet, dan zoo iemand voor een fait accompli te stellen. De heer Oosterhoff (wethouder) geeft de kennen dat de commissie de adviezen van den heer Souten dam niet noodig heeft voor de voorbereiding der nieuwe plannen. Men kan echter geen keus doen zonder te weten welke richting men ingaat. Wordt het aschland verplaatst, dan kan men een directeur benoemen als de heer Soutendam, krijgen we daaren tegen het fabriekmatig bedrijf, dan moet er een inge nieur tot directeur worden benoemd. Er moet der halve eerst een beginselbesluit worden genomen om te weten wat soort van directeur moet worden be noemd. De beraadslaging wordt gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 5. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om van het Rijk in eigendom over te nemen een strook grond (bleekveld)es) aan de Keizersgracht. Dit voorstel luidt als volgt Reeds eenigen tijd zijn met het Rijk en met het Roomsch Katholiek Parochiaal Armbestuur onder handelingen gaande om den vollen en vrijen eigendom terug te krijgen van de bleekjes langs het water der Keizersgracht. Is dat eenmaal geschied, dan is het mogelijk de straat aldaar behoorlijk op breedte en in orde te maken en een verkeersweg in het leven te roepen, die op den duur de druk bezette Ooster straten kan ontlasten. Nadat, wat het Rijk betreft, voorloopig met den Minister van Justitie aangaande die overdracht over eenstemming is verkregen, heeft ons vanwege het Departement van Financien de mededeeling bereikt dat de bleekjes die thans door het Rijk als eigenaar worden gebruikt, het kadastrale perceel no. 3379 in sectie B, bekend als erf en groot 1.78 Are, voor de som van 40.door de gemeente kunnen worden overgenomen. Yan de daarbij gestelde voorwaarden verdient opmerking de bepaling, dat het gekochte als openbare weg zal moeten worden benut, ter bereiking waarvan bij de overdracht ten behoeve van de aan de andere zijde der straat gelegen huizen een erfdienst baarheid wordt voorbehouden. Voorts dat de gracht tusschen de straat en de strafgevangenis aan het openbaar verkeer wordt onttrokken, doch tot een be vaarbare breedte van 5.50 Meter, evenals een langs het water door de gemeente te plaatsen ijzeren hek werk en de walmuur en de -beschoeiing, van ge meentewege worden onderhouden. Deze voorwaarden komen niet te bezwarend voor, weshalve wij U in overweging geven te besluiten voor de som van 40.van het Rijk over te nemen zijne rechten op de bleekjes langs de Keizers gracht alhier, kadastraal bekend in sectie B no. 3379 als erf, groot 1.78 A., onder de voorwaarden gevoegd bij het schrijven van den ontvanger der registratie G. A, dd. 16 September 11. n° 4/4998. De beraadslaging wordt geopend. De heer Burger is op het terrein geweest en heeft gezien dat de bleekjes, die aan het Rijk behooren, liggen aan de bewaarderswoningen van af de Druif streek tot aan het R. K. gesticht. Tusschen de Kruisstraat en de kade liggen weer andere bleekjes, die deels in den regel vol karren staan. Spreker zou nu niets tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders hebben als hij de ze kerheid had, dat de gemeente een behoorlijken weg zoude krijgen. Om dien weg te krijgen moet de ge meente meer hebben dan alleen de bleekjes van het Rijk. Die zekerheid om dit meerdere te krijgen, ont breekt. Spreker heeft nu een bezwaar tegen het voorstel. Niet zoo zeer tegen de 40.die de bleekjes moeten kosten, als wel tegen de verplich tingen, die de gemeente worden opgelegd. Zij moet een breede straat maken met een opge zetten wal en een ijzeren hek langs den wal. Wanneer de zekerheid bestaat dat de gemeente den geheelen weg krijgt is er niets tegen, maar waar zij alleen het voorste stuk krijgt en dus geen verkeersweg tot stand kan komen, is het spreker niet duidelijk, waar voor de gemeente zich zulke bezwaren op den hals zal halen. De heer G. W. Koopmans zegt dat deze zaak, zooals Burgemeester en Wethouders zeggen, begonnen is om het verkeer in andere banen te leiden. Spreker is te dien opzichte zeer pessimistisch, want het ver keer laat zich niet leiden. Men kan de gelegenheid openstellen opdat het een andere richting neemt, maar

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1913 | | pagina 3