230 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 21 October 1913.
men door het bouwen van een paar lokalen bij school
12 ruimte genoeg zou krijgen, maar spreker is over
tuigd dat er geweldige kosten moeten worden ge
maakt voor weinig leerlingen.
Een tweede kwestie, welke spreker wil aanroeren,
is deze. Burgemeester en Wethouders hebben in hun
antwoord op het voorstel van de heeren Pelletier c.s.
gewezen op de school te Groningen, die 30 leerlingen
telt. Spreker verwacht dan hier 15
De heer Tulp: „de Groninger dagschool heeft op
het oogenblik 35 leerlingen".
De heer Burg8r vervolgt en zegt dan voor hier
17x/2 te verwachten.
Spreker zal hierop niet verder ingaan, maar hij
wil terugkomen op de kwestie van de reorganisatie
van het lager Onderwijs en het Meer Uitgebreid
Lager Onderwijs. Hij wil dan een punt vaststellen
dat voor geen tegenspraak vatbaar zal zijn, nd. dat
deze beide onderwerpen, de reorganisatie van het Lager
Onderwijs en de oprichting van een handelsschool,
geheel los van elkander kunnen worden behandeld.
Tot een andere vraag komende, vraagt spreker
zich af waarom men met zooveel geweld een einde
wil maken aan school 12. De heer Zandstra vertelt,
dat hij het niet wil vertellen wat aan school 12
hapert, omdat het zoo verschrikkelijk is. Spreker
heeft niets gelezen waaruit hem is gebleken dat de
toestand aan school 12 zoo verschrikkelijk is en ook
niets dat de uitdrukking van Burgemeester en Wet
houders wettigt, dat school 12 feitelijk mislukt is.
Dat school 12 kwijnt, wordt afgeleid uit het feit
dat het aantal leerlingen kleiner wordt. De oorzaken
daarvoor zijn echter voor het grijpen. Alle lagere
scholen hebben een 7e leerjaar gekregen terwijl hier
bovendien andere inrichtingen voor Meer Uitgebreid
Lager Onderwijs zijn verrezen. Dat zijn concurrenten
en dat het aantal leerlingen aan school 12 achteruit
gaat, is dan ook geen bewijs dat school 12 niet aan
het doel beantwoordt. Het is toch een feit dat er
gesplitste klassen zijn en dat is een bewijs dat er
nog al vrij wat leerlingen zijn die van school 12
profiteeren. De fout, die aan school 12 kleeft, is dat
ze geen beginpunt heeft. Wanneer de leerlingen van
de lagere school komen en overgaan op school 12,
voordat ze met de Fransche taal beginnen, dan zal
van school 12 worden gemaakt wat ze moet zijn,
altijd volgens deskundigen. Spreker kan niet beoor-
deelen of dit juist is, maar hij voelt meer voor eene
verbetering van school 12 dan voor eene reorgani
satie van die school tot een school met een negen
jarigen cursus. Daardoor zal men toch het aantal
opleidingsscholen uitbreiden tot vier. Het verwondert
spreker dat de heer Zandstra dat niet gevoeld heeft.
Het lijkt spreker niet goed twee negenjarige scholen
te hebben omdat het, in weerwil van de goede be
doelingen van Burgemeester en Wethouders, voor de
leerlingen der armenscholen niet zoo gemakkelijk zal
zijn op die scholen in te vallen. Die kunnen toch
door omstandigheden niet zoover komen als de anderen
en nu vraagt spreker zich af of men, door die leer
lingen midden in die 9-jarige scholen te laten invallen,
deze scholen niet zal bederven. Wanneer men een
9-jarige school heeft naast de 6- of 7-jarige en voor
alle kinderen is gelegenheid om op die 9-jarige te
worden ondergebracht, dan wordt aan de ouders de
gelegenheid gegeven om na 6 jaar te beoordeelen
of ze Meer Uitgebreid Lager Onderwijs voor hunne
kinderen wenschen. Wanneer echter de kinderen der
armenscholen direct op de negenjarige school komen,
moet al direct op 6-jarigen leeftijd daarover worden
beslist.
Wanneer men met Burgemeester en Wethouders
de gelegenheid wil laten bestaan om op die school
te kunnen invallen, moet school 12 blijven zooals
die is. Want dit is het gevaar om van school 12 een
dergelijke inrichting te maken, dat dan van den be
ginne af de school is ingericht op eindonderwijs met
een eenheidsprogram en dan passen de leerlingen,
die er later bij komen, daar niet in. Wanneer school
12 een behoorlijk beginpunt heeft, zal hij allerlei
soort van leerlingen kunnen verwerken en dan kan
ze aan de behoefte van allen tegelijk voldoen.
Er moet dan ook een school voor Meer Uitgebreid
Lager Onderwijs blijven als afzonderlijke school,
welke opleidt voor het Meer Uitgebreid Lager On-
derwijs-diploma. Dit acht spreker beter dan het plan
van Burgemeester en Wethouders. School 4 leidt
daardoor aan veelkoppigheid. Er zijn reeds, spreker
herhaalt dit, drie opleidingsscholen. Toen de derde
werd opgericht betwijfelde men of die noodig was
en nu zal men er zonder slag of stoot een vierde
bijmaken. School 4 wordt dan een 9-jarige school.
Het 7e leerjaar heeft een zijtak, die opleidt voor de
Rijks Hoogere Burgerschool en het gymnasium. Het
lijkt dan ook een groot monsterdier. Wanneer men dan
ook school 4 laat zooals zij is en school 12 op een
behoorlijke manier reorganiseert, sluit alles als een
bus. Spreker gelooft niet aan het kwijnen van school
12 en is van oordeel dat het nog altijd een begeer
lijke school is. Spreker zal dan ook tegen onderdeel
A stemmen.
De heer Zandstra heeft den heer Burger hooren
zeggen dat hij school 12 miskend heeft. Spreker heeft
verwezen naar de schrifturen in portefeuille 10. Hij
heeft gezegd wat in portefeuille 10 ligt, het adres
van den Bond, de ingezonden stukken in de Leeu
warder courant, ze bewijzen dat het aan school 12 niet
in den haak is, dat het daar niet deugt. Als toch
de zaak wel in den haak was, behoefde dit plan van
reorganisatie niet ter sprake te komen. Het spijt
spreker het te moeten zeggen, maar de geheele ge
schiedenis met een 4e klasse is een middel om school
12 kunstmatig te bevolken. Spreker gelooft niet dat
de kinderen er dan nog voldoende kunnen worden
voorbereid.
De heer Burger heeft gezegd dat er drie opleidings
scholen zijn en dat er nu een vierde bijkomt. Wan
neer dit noodzakelijk is hindert dat niets en de gang
van het onderwijs maakt het noodig dat het Meer
Uitgebreid Lager Onderwijs wordt uitgebreid. Of
men nu de scholen 2 en 3 bij elkander moet nemen,
daarover zal spreker niet uitweiden, die scholen zullen
wel van zelf uitsterven. De heer Burger evenwel
heeft gevraagd of de scholen met 9-jarigen cursus
niet zullen bederven als de kinderen der arbeiders
vanaf hun zesde jaar werden toegelaten. Spreker meent
dat dit niet het geval zal zijn, want de arbeiders
kinderen hebben in den regel niet minder aanleg dan
de kinderen uit de burgerklasse en alle ouders, die
er belang in stellen, moeten hunne kinderen van dat
onderwijs kunnen laten profiteeren.
De heer Schoondermark (wethouder) doet opmerken
dat de raadsleden spreker de verdediging van het
voorstel gemakkelijk hebben gemaakt. De heer Burger
is de meest lastige, daar hij met een geheel nieuw
denkbeeld is gekomen, een denkbeeld waarover niet
maar zoo plotseling door Burgemeester en Wethouders
kan worden geoordeeld. De heer Burger heeft ge
vraagd of school 12 kwijnt en waarom. Zij kwijnt
omdat die school niet kan voldoen aan wat ze moest
presteeren. School 12 toch is niet in staat om één
van haar leerlingen het Meer Uitgebreid Lager Onder-
wijs-diploma te laten halen. Het gevolg daarvan is
dat er minder leerlingen komen en er een soort van
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 21 October 1913. 231
leerlingen komt dat er niet thuis behoort. De oorzaak
van het kwijnen is dat kinderen van de gewone lagere
scholen met te geringe en ongelijke ontwikkeling op
deze school worden toegelaten; daardoor wordt nooit
een goed geheel verkregen. De heer Burger heeft
gezegd dat dit kan veranderen door er een klas
onderaan te zetten. Reeds dikwijls is daarover ge
sproken, want hiermede houdt verband de leeftijd der
beroepskeuze. Wanneer dit geschiedt, moet het kind
na 4 jaar al beslissen welken weg het uit wil.
De heer Burger: „bij Burgemeester en Wethouders
al op 6-jarigen leeftijd".
De heer Schoondermark (wethouder) „niet waar".
Evenmin is het waar dat de nieuwe scholen 4 en 12
te veel kopstukken bekomen. Nu wordt toch gezegd:
het 7e leerjaar leidt op voor Rijks Hoogere Burger
school en Gymnasium. Na de reorganisatie zullen
de leerlingen met vrucht examen kunnen doen voor
die inrichtingen. Daarmee is het africhten, dat ver
vloekte africhten, van de baan. Dat is het voordeel
van het voorstel van Burgemeester en Wethouders,
dat de leerlingen geleidelijk een algemeene ontwik
keling krijgen. De leerlingen, die 7 jaar op de Meer
Uitgebreid Lager Onderwijs school zijn geweest, weten
al iets van algemeene geschiedenis en ze behoeven er,
als ze op de Hoogere Burgerschool overgaan, niets
van te weten. Dat is echter niet zoo erg.
De klas naar beneden is gevaarlijk. De Raad moet
daartoe nooit besluiten. Dan komen er op school 12
leerlingen die er niet hooren en bovendien moet door
die leerlingen de beroepskeuze reeds zijn geschied.
De meeste andere heeren zijn het vrijwel met Bur
gemeester en Wethouders eens.
De heer Lautenbach is in hoofdzaak voor een dag
handelsschool, omdat de aardappelkooplui geen talen
kennen. Spreker wil dit raadslid doen opmerken dat
zij, als ze op de handelsschool komen, die talen moeten
kennen.
De heer de Haan heeft gesproken over de kosten
berekening. Dit raadslid is reeds door den heer Burger
beantwoord. De heer Haverschmidt heeft Burgemeester
en Wethouders verweten dat zij zooveel lust voelen
tot reorganiseeren.
Oorzaken hebben gevolgen en de heer Haverschmidt
moest toch ook weten dat, wanneer een nieuw instituut
in het leven wordt geroepen, reorganisatie van het
onderwijs daarvan dikwijls het gevolg is. Niets is
moeilijker in een stad als de onze, dan verschillende
instituten van onderwijs te hebben en het voorbe
reidend onderwijs zoo in te richten, dat dit geleidelijk
aansluit.
Dat school 4 nu al weer gereorganiseerd moet worden
is een verblijdend teeken. Dat is een bewijs dat er
gang in het onderwijs zit en dat er acht op wordt
geslagen. Wanneer Leeuwarden twee Meer Uitgebreid
Lager Onderwijs-scholen krijgt, wordt het onderwijs
voor een breede schare weer veel beter.
De heer Peletier is gekomen met zijn amendement
van een handelsdagschool. Dat raadslid is wel een
beetje ondeugend geweest. De heeren van den Midden
stand zijn begonnen te trachten een handelsavondschool
te krijgen en ze hebben zich in contact gesteld met
dr. Fockens. Ook Burgemeester en Wethouders hebben
dat gedaan omdat het beter was dat dergelijk onder
wijs werd openbaar handelsonderwijs. Toen is er een
conferentie met den heer Fockens gehouden.
De heer Peletier weet nu zeer goed dat oorspron
kelijk nergens anders over gesproken is dan over een
handelsavondschool. Toen nu echter dat raadslid zag
dat er misschien iets meer te halen was, is hij over
een daghandelsschool begonnen. Dat was wel een
handige zet, maar geen argument voor Burgemeester
en Wethouders om met hem mee te gaan. Burge
meester en Wethouders hebben voldoende getoond
belang te stellen in handelsonderwijs. Zij hebben
zich afgevraagd of er, als er handelsonderwijs zal
worden gegeven, behoefte bestaat aan een daghandels
school en hebben een onderzoek ingesteld in Groningen.
Daar zijn op het oogenblik 35 leerlingen en de heer
Burger komt tot de conclusie, dat er hier dan 17x/2
zullen komen. In Groningen toch verkeert de school
in de meest gunstige omstandigheden, er is een Hoogere
Burgerschool met 3-jarigen cursus, en Groningen is
veel meer handelsplaats dan Leeuwarden. Waar daar
slechts 35 leerlingen op de dagschool komen, kunnen
Burgemeester en Wethouders geen motief vinden om
met het voorstel van de heeren Peletier c.s. mee te
gaan. Ook de Raad zal daarin wel aanleiding vinden
om niet voor het amendement-Peletier te stemmen.
Wat nu het verdraaien der feiten betreft, waarover
de heer Peletier sprak, kan spreker nog zeggen dat
de heer J. Koopmans bij de conferentie tegen
woordig is geweest, waarbij tevens 18 winkeliers en
fabrikanten aanwezig waren, benevens de Commissie's
van Toezicht op het Lager- en het Middelbaar
Onderwijs. Sprekers eerste vraag op die conferentie
was welke eischen worden er gesteld en hoe oud
moeten de leerlingen zijn Er is geantwoord15 a
16 jaar. Toen is gezegd dat dit onmogelijk ging.
Daarop is gevraagd of 1617 jaar ook kon en het
antwoord daarop is geweest, dat dan het onderwijs
moest worden veranderd. Ook dat, wat werd gezegd,
ging niet en de vergadering was toen van meening
dat 1718 jaar ook wel kon. Dit is nu weergegeven
door Burgemeester en Wethouders. In het algemeen
echter was men van meening dat de breede schaar
van jongelieden op 1516-jarigen leeftijd klaar moet
zijn en voor slechts enkelen den 18-jarigen leeftijd
geschikt is.
Nu zegt men dat de handelaren, de middenstanders,
recht hebben op een handelsschool. Maar de hande
laren vormen niet alleen den middenstand, doktoren,
apothekers, tandartsen, behooren ook daartoe en moet
er dan ook niet een school voor die categorie van
middenstanders worden opgericht
Spreker heeft het voorstel van Burgemeester en
Wethouders met veel overtuiging verdedigd, omdat
het een rationeel voorstel is. Wanneer de Raad de
reorganisatieplannen van Burgemeester en Wethouders
aanneemt, zal voorloopig een avondhandelsschool
worden opgericht en deze zal nuttig en in het belang
van Leeuwarden blijken te zijn.
De heer Peletier zegt dat de heer Schoondermark
hem ten opzichte van de verdraaiing der feiten niet
heeft overtuigd. Wanneer men toch het rapport der
commissie leest zal men daarin de conclusie vinden,
dat het de bedoeling is geweest een daghandelsschool
te hebben, waar de leerlingen op hun 18e of 19e jaar
werden afgeleverd. Waar bovendien op de vergade
ring het initiatief voor een daghandelsschool van den
heer Schoondermark zelf is uitgegaan, begrijpt spreker
niet hoe de Wethouder het voorstel van Burgemeester
en Wethouders met overtuiging kan verdedigen.
De heer Schoondermark (wethouder) begrijpt van
de laatste redeneering van den heer Peletier niets.
Spreker geeft toe dat hij oorspronkelijk dit denkbeeld
is toegedaan geweest, en dat dit door den heer Peletier
is aangegrepen als motief voor zijn voorstel, is een
natuurlijke zaak. Later evenwel is het spreker bij
onderzoek gebleken dat zijn standpunt verkeerd was
en nu zou het toch zeker dwaas zijn geweest om dit
tegen beter weten in vol te houden. Wanneerspreker
evenwel morgen overtuigd mocht worden dat er op
een dagschool een voldoend getal leerlingen zal