I
242 Verslag van de handelingen vau den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 29 October 1913.
is voor Burgemeester en Wethouders en den Raad
geen nieuws. Wat de verlichting zelf betreft, toe
vallig is men deze week met de verbetering daarvan
begonnen. Nog wenscht spreker de aandacht te ves
tigen op de sloot, die de scheiding vormt tusschen
de nutstuintjes en de daartegenover gelegen huizen.
Die sloot verkeert in zoo'n treurigen toestand, dat
spreker hoopt dat Burgemeester en Wethouders er
nota van zullen nemen. Ook daardoor wordt toch de
welstand niet verhoogd.
Als het sproker nu nog vergund is wil hij zijne
bezwaren te berde brengen tegen de wijze waarop
de boomen bij de Hoeksterpoort zijn gebruikt om te
dienen als keerpunt voor de karren. Spreker gelooft
niet te overdrijven als hij beweert dat de wijze, waarop
de boomen zijn aangebracht, zeer gevaarlijk is voor
de jeugd. Ze zijn toch langs den wal in den grond
geslagen en steken 30 a 40 cM. daarboven uit. Bij
voorkeur zullen de kinderen op die koppen gaan
loopen en het is niet uitgesloten dat er hoewel
zoo niet bedoeld een toestand ontstaat die den
welstand schaadt en bovendien zeer gevaarlijk is.
Men had, meent spreker, hetzelfde kunnen bereiken
door een hekje van bescheiden hoogte te plaatsen.
Spreker wil nog onder de aandacht brengen
hij gaat nu naar de overzij dat er in den toestand
van den Kippenloop eindelijk eens verbetering dient te
worden gebracht. De passage is er door de bebouwing
van het terrein bij de Bleek zeer druk en men is al
zeer gelukkig er ongeschonden af te komen, als men
op de brug een fiets of kinderwagen moet passeeren.
Spreker heeft gemeend deze opmerkingen te moeten
maken naar aanleiding van het vriendelijk verzoek
van Burgemeester en Wethouders.
De heer Zandstra zegt dat in de Memorie van
Antwoord van Burgemeester en Wethouders de vol
gende zinsnede voorkomt
„Ten aanzien van de motie inzake uitkeeringswet
r1897 zij hier medegedeeld, dat deze door den Raad
„niet is aangenomen".
Dit is juist, maar de motie is op verzoek van den
Voorzitter in handen gesteld van Burgemeester en
Wethouders ten fine van prae-advies. Daartegen heeft
niemand zich verzet. Burgemeester en Wethouders
zeggen nu dat het onderwerp nog bij hen in behandeling is.
Spreker wil daarom aannemen, dat Burgemeester
en Wethouders mot goede voornemens bezield zijn,
maar hij hoeft eens gelezen dat de weg naar net ver
derf met goede voornemens geplaveid is. Dat wil
zeggen, dat men met goede voornemens alleen niet
komt waar men wil wezen. Spreker wil nu in deze
geen critiek uitoefenen op het beleid van Burge
meester en Wethouders, maar hij wil wel op spoed
aandringen.
De tijd gaat zijn gang en de gemeenten blijven
worstelen met te hooge belastingen en te weinig
centen. Het wordt dan ook tijd dat zij zich eens
tot de Regeering wenden om hunne wenschou op ge
paste wijze kenbaar te maken. Als dat niet helpt
komen ze met eischen, aan welke ze wel op een be
hoorlijke wijze kracht zullen weten bij te zetten. Zij
behoeven geen vrees te koesteren voor de Regeering.
Zij vragen alleen om wat hun rechtvaardigheidshalve
toekomt. Eerst iets toekennen om het daarna weer
langs een achterdeurtje naar zich toe te halen is geen
eerlijke manier van doen. Het wordt bovendien ge
vraagd voor het voor de gemeenschap het meest
nuttige doel, n.l. het onderwijs.
Spreker en zijne partijgenooten zullen nu geen
nieuw voorstel doen, maar zij dringen er bij Burge
meester en Wethouders op aan deze zaak nu eens
met allen ernst ter hand te nemen.
Nu spreker het toch heeft over Rijkssubsidie wil
hij er direct aan toevoegen, dat het volstrekt niet
ondienstig is zich eens tot de Regeering te wenden
om meer subsidie voor nieuw te stichten scholen voor
openbaar lager onderwijs en dit wel naar aanleiding
van de mededeeling van den Voorzitter, bij de be
spreking van het bouwplan voor school 4, dat er een
beweging in den lande is om de Regeering te ver
zoeken terug te willen komen op de bezwarende voor
waarden, gesteld aan den bouw van nieuwe scholen.
Toen is door spreker opgemerkt, dat het beter zou
zijn een beweging gaande te maken in een andere
richting, n.l. om er bij de Regeering op aan te dringen
om in plaats van 25 °/o, 621/a °/0 van de bouwkosten
vergoed te krijgen, evenals zulks aan de bijzondere
scholen wordt toegestaan. Spreker en zijne partij
genooten hebben dan ook de eer bij deze voor te
stellen zich tot de Regeering te wenden met een
verzoekschrift, om dan de gemeenten voor nieuw te
bouwen openbare scholen een rijkssubsidie toe te
kennen zooals bij het Bouwwetteke aan de bijzondere
scholen is toegestaan en andere gemeenten uit te
noodigen, hunne instemming daarmee te betuigen.
Dit laatste achten zij beslist noodig om aan het
verzoek eenige kracht bij te zetten. Spreker en zijne
partijgenooten zouden dan Burgemeester en Wethouders
willen uitnoodigen een verzoekschrift to ontwerpen
en dit na goedkeuring door den Raad aan de Regeering
te zenden. Spreker stelt de volgende motie voor:
„de Raad
van oordeel, dat de financieele verhouding tusschen
het Rijk en de gemeenten verbetering behoeft,
noodigt Burgemeester en Wethouders uit, een verzoek
schrift te ontwerpen, om voor nieuw to stichten openbare
scholen een subsidie toe te kennen, als bij het Bouw-
wetje aan de bijzondere scholen wordt toegestaan en
voor dat verzoek de adhaesiebetuigingen van andere
gemeenten te vragen."
Spreker komt nu aan de volgende alinea, over het
adres van 7 October j.l., waarbij de aandacht werd
gevestigd op het hinderlijk geraas bij sommige scholen,
welk adres in handen werd gesteld van Burgemeester
en Wethouders ton fine van afdoening. De Raad
kan wel niet anders, omdat de zorg voor de bruik
baarheid, vrijheid en veiligheid der straten behoort
tot den werkkring van Burgemeester en Wethouders
en de Raad zich dus alleen over de wenschelijkheid
in deze kan uitspreken.
Burgemeester en Wethouders hebben toegezegd de
klacht te zullen onderzoeken en waar noodig ver
betering te zullen aanbrengen. Spreker en zijne
partijgenooten vertrouwen dat het in deze zaak bij
Burgemeester en Wethouders werkelijk ernst zal zijn
en kunnen niet anders doen dan deze aangelegenheid
warm bij het College aanbevelen. Zij willen evenwel
de aandacht vestigen op het verleenen van ver
gunningen voor het oprichten van autogarages, n.l.
om die nooit te verleenen in de nabijheid der scholen.
Spreker komt thans aan het punt dat Burgemeester
en Wethouders betitelen met den naam van zoogenaamd
ambulantisme. Spreker en zijne partijgenooten achten
dat zoogenaamde ambulantisme zoowel voor de school
als voor het onderwijs niet noodzakelijk. Wanneer
dat niet zoo was zouden zij er niet op terugkomen.
Burgemeester en Wethouders maken zich wel zeer
gemakkelijk van deze zaak af door te verwijzen naai
de raadszitting van 1 September 1908. Zeker is er
toen over het ambulantisme der schoolhoofden
nadat een jaar te voren een motie was aangenomen,
waarbij de wenschelijkheid werd uitgesproken een
proef te nemen met de hoofden voor de klas vrij
wat gesproken. Spreker zal dat alles niet overal
halen, maar, mocht men in het debat daarop terug
komen, dan is spreker daartoe volgaarne bereid.
Sedert 1908 is er weer vrijwat veranderd, is de
wereld weer vooruitgehaan en hebben de denkbeelden
zich gewijzigd. De onderwijzers aan onze gemeente
scholen zijn weer ouder geworden en daardoor rijker
aan ervaring, zoodat men de zaak met meer ver
trouwen dan tevoren aan hen kan overlaten. Wel
zijn er weer jongeren bijgekomen, maar bij de keuze
dezer menschen is goed toegezien, zoodat het zich
niet denken laat dat de gemeente zich voor de ver
schillende vacatures van ongeschikt of minderwaardig
personeel heeft voorzien. De slotsom is dan ook dat
het onderwijzend personeel er niet op is achteruitge
gaan. Ware dit wel het geval, dan zou daarmee het
bewijs zijn geleverd dat het ambulantisme dien
achteruitgang niet had gekeerd en daarmee zou het
zijn eigen vonnis hebben geteekend. Spreker wenscht
deze stellingen naar voren te brengen
1. het ambulantisme is overbodig
2. waar het nog voor ernst wordt genomen, ver
oorzaakt het geringschatting van den onderwijzer
3. het is niet onmisbaar voor eenheid in school;
4. ook is het niet noodig voor de schooladmini
stratie.
Het is waar, zegt spreker, dat het ambulantisme
der schoolhoofden voor een groot deel op de
vrees berust, dat er onervaren krachten in de school
werkzaam zijn, die aanhoudend toezicht, noodig maken.
De rijkswetgever evenwel heeft die vrees niet gedeeld,
anders zou het ambulantisme wel in de rijkswet zijn
genoemd. Toen echter in de 70er en 80er jaren de
nieuwe onderwijswet uitbreiding der scholen met zich
bracht en daarbij het personeel nog niet overal vol
tallig en voldoende geoefend aanwezig was, heeft het
ambulantisme zich langzamerhand ingeburgerd. Nu,
na dertig jaar is heel wat veranderd. Ook is de
onderwijzer niet meer dezelfde gebleven en de oude
vrees is dan ook niet meer gewettigd. Een feit is
liet dat hoofd en ouderwijzer op het terrein van ont
wikkeling en bekwaamheid eikaars gelijke zijn en dat
de een zonder verschil voor de andere kan optreden,
zooals te dezer stede reeds meermalen bij een vaca
ture van hoofd der school is voorgekomen.
Op dezen grond heeft het ambulantisme der hoof
den zijn voornaamste reden van bestaan verloren, en
mochten er leden zijn die dat niet willen toegeven,
omdat zij minder vertrouwen hebben in den onder
wijzer en in het bijzonder in die onzer gemeente,
dan zou het overweging verdienen dat de gemeente
zich door hoogere salarieering leerkrachten verschafte,
die dat vertrouwen ten volle waard zijn. Dan be
hoefde men geen superieure leerkracht als ambulant
op non-activiteit te zetten. Ondanks de onvoldoende
salarieering achten spreker en zijne partijgenooten de
onderwijzers ten volle voor hun taak berekend.
Menig gemeente haalt ze ons trouwens af.
Het ambulantisme mist dus zijn eigenlijken grond
en waar het nog ernstig wordt genomen, dient het
slechts om de waarde van den onderwijzer te ver
kleinen. Zijn er ouders, die het ambulante hoofd
nog voor den man aanzien, zonder wien geen goed
onderwijs mogelijk is, dan steken ze dat niet onder
stoelen of banken, en de kinderen bomerken wel dat
de onderwijzers toch maar ondergeschikten zijn in
in de school. Zoo werkt het schadelijk en het dient
dan ook haastig te verdwijnen, als een sta in den
weg voor goed onderwijs. Met eenigen schijn van
recht zou men het ambulantisme nog kunnen be
schouwen als een onmisbare voorwaarde voor de een
heid in de school. Een school moet niet een rij
afzonderlijko staatjes zijn, wordt er gezegd. Spreker
geeft dat toe maar vraagt, is er, om dat te voor
komen, een ambulant hoofd noodig Er is toch een
wijze van schoolvergadering mogelijk, die deug
delijker waarborg zal wezon voor de eenheid, dan
de niet altijd juiste inzichten van den enkeling.
Maakt men daarmee ernst en laat men de schoolver
gaderingen niet een zinlooze vertooning blijven, dan
zal de eenheid er zonder ambulantisme ook wezen.
Evenmin zal de administratie er onder lijden als het
hoofd een vaste klasse heeft. Voor een billijke ver
goeding, zoo dat nog noodig is, kan ze na de school
uren worden verricht. Menig onderwijzer heeft dit
reeds getoond als hij tijdelijk met de waarneming
van het hoofdschap was belast. Op grond van z'n
overbodigheid en soms van z'n schadelijkheid meent
spreker dan ook op de afschaffing van het ambulan
tisme te moeten aandringen en hij legt dan aan den
Raad de volgende motie voor
„de Raad, van meening dat het ambulantisme dei-
hoofden van scholen bij de veranderde tijdsom
standigheden geen reden van bestaan meer heeft,
draagt Burgemeester en Wethouders op de noodige
voorbereiding te treffen, opdat reeds in 1914 bij ver
vulling van voorkomende vacatures als onderwijzer
aan de gemeentescholen, aan het betrokken hoofd dei-
school een vasten werkkring in een der klassen kan
worden aangewezen."
Door de bestrijders van sprekers standpunt wordt
wel beweerd, dat het ambulantisme op de zesklassige
scholen niet noodig is, maar daartegenover achten ze
de lö en 20-klassige scholen ongewenscht. Ze hebben
dus de conclusie getrokken dat de beste scholen voor am
bulante hoofden de 8 10 of' 12-klassige scholen zijn,
waarmee we dan ook in deze gemeente te maken hebben.
Zooiets geeft te denken. Tegen sprekers standpunt
zegt het niets. Wel wijst het de voorwaarde aan,
waaronder men met eenigen schijn van recht het
ambulantisme kan invoeren of handhaven. De zes
klassige school zal immers niet een voldoend aantal
kleine zaken of zaakjes en nietigheden geven, waarmee
de tijd van het ambulante hoofd moet worden gevuld;
terwijl aan den anderen kant de 16 of 20-klassige
school het aantal zoo doet aangroeien, dat een am
bulant hoofd het er veel te druk mee krijgt.
Aan zulke scholen zal men dan meer van die
kleinigheden aan de onderwijzers moeten overlaten
en het aantal door verdeeling beheerschen.
Wat daar evenwel kan, moet ook aan de 8 of 12-
klassige school mogelijk zijn, zoodat ook daar het
hoofd voor de klas kan staan. Hieraan wil spreker
nog toevoegen dat Zwitserland en Zweden geen hoofden
van scholen kennen en dat Duitsckland wel school
hoofden, maar niet het ambulantisme kent. Het is
dus niet zoo'n gewaagde bewering als spreker zegt
dat het zonder het ambulantisme wel kan.
Spreker gaat vorder na wat in de Memorie van
Antwoord staat, n.l.de openbaarheid der vergade
ringen der Commissie van Toezicht op het L. O. is
voor den Raad geen geheel nieuw vraagstuk zeggen
Burgemeester en Wethouders. Neen, dat is het zeker
niet. In December 1909 is dit onderwerp ook be
handeld en al heeft die behandeling toen voor spre
ker en zijne partijgenooten niet het gewenschte ge
volg gehad, dit is volstrekt geen roden voor hen om
er niet op terug te komen. De sociaal-democraten zijn
niet gewend om bij de eerste poging te slagen en zij
wijken niet voor één teleurstelling, zelfs niet voor
meer. De openbaarheid van de vergaderingen van de
schoolcommissie met haar voor onze gemeente zoo
belangrijke taak is naar sprekers meening even van
zelf sprekend als de openbaarheid van de vergade
ringen van den Raadte moer, omdat hij weet dat
de Commissie haar omvangrijke taak zeer nauwgezet
opvat. Tal van gewichtige kwesties op onderwijsge
bied worden daar voorbereid, kwesties, waarin niet
alleen de Commissie, maar ook een steeds breedore
schare van burgers belang stelt. Dit is in de laatste
jaren, toen den Raad nog al eens een reorganisatie
voorstel bereikte, telkens gebleken. En wat het dichtst
bij is, heugt het best. Als voorbeeld van die groeiende
belangstelling noemt spreker de reorganisatie der
scholen 12 en 4. Deze zaak is natuurlijk ook vooraf
een punt van behandeling bij Burgemeester en Wet-
t
i