244 Verslag van de handelingen van den g<
houders en stellig nog meer bij de schoolcommissie
geweest. En dan komt er ineens een reorganisatie
voorstel uit de lucht vallen, van welks bestaan noch
de Raad, noch de ouders iets vermoeden. Dat een
aldus geregelde gang van zaken geen waarborg is
voor een afdoening die wijst op een scherp omlijnd
algemeen willen, daarvan is het zooeven genoemd
voorstel een bewijs. Van hoeveel in der haast ont
worpen tegenvoorstellen gaan zulke zaken dan niet
vergezeld. Dit is ook het geval met de aangeboden
salarisvoorstellen. Hoeveel verzet hebben die nu reeds
in den korten tijd na hunne verschijning niet bij het
geheele korps uitgelokt. Ook deze plannen zijn in de
Commissie stellig zeer grondig behandeld en lang,
zeer lang, van Mei tot October, is er met de Com
missie onderhandeld, voordat het plan er was. Niemand
daarbuiten wist er echter iets van wat werd klaarge
maakt. Hierbij komt trouwens nog een ander gebrek
aan het licht, n.l. het ontbreken van contact tusschen
Burgemeester en Wethouders en de schoolcommissie
eenerzijds en de vakorganisatie anderzijds. Men meene
nu niet dat de openbaarheid der Commissievergade
ringen een overbodig iets is. Niet, dat elke openbare
vergadering door het publiek druk zal worden bezocht,
evenmin als de raadsvergaderingen, maar met belang
stelling zullen de verslagen dier vergaderingen in de
publieke bladen worden gelezen. Waar nu de belang
stelling in het onderwijs en wat daarmee verband
houdt nog al sluimerend is, zal de openbaarheid niet
nalaten die te wekken. En dat kan niet anders dan
het onderwijs ten goede komen.
Natuurlijk zullen er zaken zijn, welke niet voor
publiciteit geschikt zijn. Die kunnen in gesloten ver
gadering worden behandeld. Het bezwaar van het
ontbreken van een lokaliteit, dat bij vroegere behan
deling als een heuseh bezwaar werd aangevoerd, geldt
nu evenmin als toen en dat nu te minder, nu de
Commissie op het Stadhuis vergadert. Dat schijnbezwaar
is daarmee dus weggenomen. Geen principieële, alleen
formeele bezwaren zijn er in 1909 tegen het voorstel
der sociaal-democraten aangevoerd.
Het nut van de openbaarheid dier vergaderingen is
niet weerlegd, wel toegegeven. Spreker en zijn partij-
genooten staan dan ook nog op hetzelfde standpunt
als toen n.l. ditdat de openbaarheid der vergade
ringen van de schoolcommissie is
le. in het belang der geheele burgerij
2e. van het onderwijs
3e. personeel
4e. de Commissie zelve.
Daardoor toch groeit de belangstelling in het onder
wijs en krijgt de openbare meening meer contact
met de Commissie. In onzen tijd van openbare behan
deling van zaken moet men willens of onwillens publiek
terrein betreden, de tijd van hooghartig stilzwijgen
is voorbij, vooral in zaken van zoo'n groot volksbelang
als het onderwijs.
Met de meeste vrijmoedigheid bieden spreker en
zijn partijgenooteu den Raad dan ook het volgende
voorstel aan
„De Raad, van oordeel dat de vergaderingen van de
Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs hier
ter stede in het algemeen openbaar dienen te zijn,
noodigt Burgemeester en Wethouders uit, te komen
met een herziening van de betrekkelijke verordening
(Gemeenteblad 1909 no. 23) in dien zin, dat daarin
de openbaarheid der Commissievergaderingen wordt
vastgelegd."
Dit is nu volstrekt geen heksentoer, maar het
kan op een zeer eenvoudige manier gebeuren, door
aan art. 6 iets toe te voegen en het aldus te lezen
„Zij vergadert ten minste eenmaal in elke maand in
openbare zitting. Buitengewone of geheime zittingen
worden gehouden zoo dikwijls de vergadering of de
voorzitter zulks noodig oordeelt."
van Leeuwarden van Woensdag 29 October 1913.
Spreker wil nog iets zeggen naar aanleiding van
de opmerking van Burgemeester en Wethouders dat
de opmorking omtrent de omgeving van de Noorder-
brug op een misverstand moet berusten. Bij wie dat
misverstand heerscht, bij spreker of bij Burgemeester
en Wethouders, is hem niet helder. Burgemeester en
Wethouders zeggen, dat met den plantsoenaanleg in
1912 de toestand geheel in orde is gebracht. Integen
deel, alles is door dien plantsoenaanleg minder
geworden. Alles is daar verlaagd en de stalhouderij
van den heer Schaap en het huis van van der Weide
liggen geheel in de laagte, zoodat die mensehen bij
stortregen geheel verlegen zijn, want daar is niet de
minste gelegenheid voor waterlossing. Er is geen riool
of zinkput.
Wat ten slotte de zandbak in den Boterhoek betreft,
spreker heeft de aandacht van Burgemeester en Wet
houders op deze zaak willen vestigen. Hij heeft dik
wijls voel kinderen er in zien spelen en ook wel eens
minder, maar hij hoopt dat er op plaatsen, waar het
terrein er zich voor leent, meer van dergelijke zandbak
ken zullen worden gemaakt.
De Voorzitter deelt mede dat door de heeren
Zandstra, Iliemstra en Tiemorsma de volgende moties
zijn ingediend
de Raad, van oordeel, dat de financieele verhouding
tusschen het Rijk en de gemeente verbetering behoeft,
noodigt Burgemeester en Wethouders uit een verzoek
schrift aan de Regeering te ontwerpen, om voor
nieuw te stichten openbare lagere scholen een subsidie
toe te kennen, als bij het Bouw wetje aan de bijzondere
scholen is toegekend en voor dat verzoek de adhaesie-
betuiging van andere gemeenten to vragen.
de Raad, van oordeel, dat het ambulantisme bij
de veranderde tijdsomstandigheden geen reden van
bestaan meer heeft, draagt Burgemeester en Wet
houders op de noodige voorbereiding te treffen, zoo
dat reeds in 1914 bij vervulling van voorkomende
vacatures van onderwijzer aan gemeentescholen aan
het betrokken hoofd een vaste werkkring in een der
klassen kan worden aangewozen.
de Raad, van oordeel, dat de vergaderingen der
Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs in
deze stad in het algemeen openbaar moeten zijn,
noodigt Burgemeester en Wethouders uit te komen
met een herziening der desbetreffende verordening
(gemeenteblad 1909 no. 23) in dien zin, dat daarbij
de openbaarheid der commissievergaderingen wordt
vastgesteld.
Deze moties zullen tegelijk mot de begrooting
worden behandeld.
De heer Tiemersma leest in de Memorie van Ant
woord op het sectieverslag, wat betreft sprekers op
merking omtrent betere toegangswegen van uit het
centrum der stad
„Burgemeester en Wethouders zijn reeds meer
„dan eens in de gelegenheid geweest mede te
„deelen, dat plannen tot verbetering der toegangs-
„wegen van uit het centrum, meer bepaald naar het
„oostelijk stadsgedeelte, bij hen in behandeling zijn.
„Komen die plannen tot verwezenlijking, dan zal te-
„vens eon nieuwe regeling van het verkeer in de
„Oosterstraten en aanliggende buurten onder de oogen
„moeten worden gezien."
Welke deze plannen zijn is spreker niet bekend.
Hij heeft zijn opmerking dan ook niet bedoeld als
een verwijt aan Burgemeester en Wsthouders, dat
in deze zaken niet vlug genoeg wordt gewerkt, want
hij begrijpt ten volle dat de oplossing van deze
kwestie groote moeilijkheden met zich brengt.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 29 October 1913. 245
Spreker heeft in het verslag van den toestand der
gemeente over .1912 o.m. gelezen deze zinsnede
„Zijn landbouw en veeteelt wel de voornaamste
„bronnen van bestaan voor ons gewest en ondervindt
„Leeuwarden van hunnen bloei dus de gunstige ge
volgen, alleugskens begint ook de industrie zich
„meer en meer hier te vestigen enz."
Spreker kan dit wel beamen, al gelooft hij dat
Leeuwarden het zoo spoedig niet tot een flinke in
dustrieplaats zal brengen. De aanbouw is in de laatste
10 jaren vooral enorm. Er is voor gezorgd dat het
euvel, waaraan do binnenstad lijdt, nauwe straten,
in de buitenwijken niet wordt aangetreffen. Die
nauwe straten in de binnenstad, die vroeger dienst
deden voor een minder druk verkeer en daarvoor
geen beletsel waren, zijn thans geworden de voedings
wegen naar het centrum der stad. Spreker stelt zich
voor dat de bepalingen van één kant rijden, hot
verbieden van motorrijtuigen, op den duur door af-
doender maatregelen moeten worden vervangen, n.l.
door ruimere verkeerswegen. Het verbroeden van
bestaande straten of het aanleggen van nieuwe zal
wel geldelijke offers vragen, maar als er niet aan
te ontkomen is zal men moeten en getuigt het van
den bloei der stad.
Met deze redeneering voorop, welke berust op de
gegevens van Burgemeester en Wethouders uit het
jaarverslag van 1912, bladzijde 3, meent spreker de
aandacht te moeten vestigen op het dempen der
binnengrachten, waardoor vrij zeker in de bestaande
behoefte aan beter veikeerswegen zal worden voorzien.
Spreker vraagt zich afwaartoe dienen thans nog
de grachten binnen in de stad De schipperij gebruikt
ze heel zelden en de behoefte eraan in dus heel ge
ring of ze bestaat in het geheel niet. Als haven
worden ze gebruikt voor het uitladen van koopwaren,
maar daarvoor zijn ze door hun uitgestrektheid, wat
de ligging betreft, minder geschikt. Op een kleinere
plaats zou men hetzelfde gemak hebben en ze zouden
de stad voor den aanleg van ruime verkeerswegen
zeer goed te pas komen. Reeds vroeger bereikte den
Raad een adres tot demping van het Naauw. Hierop
werd afwijzend beschikt en dat geeft niet veel
moed om thans de demping van alle grachten
aanhaugig te maken. Spreker kan zich echter die
afwijzende beschikking denken, daar de ligging der
grachten zoodanig is dat het bijna onmogelijk is een
deel te dempen. Het overblijvende gedeelte toch zou
een stilstaand water worden en dat zou veel spoediger
dan thans aanleiding geven tot minder aangename
geuren. Voor gedeeltelijk dempen der grachten zou
wel de Tuinen in aanmerking kunnen komen. Dan
zou de vrij breede Oosterkade aan een goeden ver
keersweg aansluiten. Een gebrek daarvan zou echter
nog zijn dat deze verkeersweg zou aansluiten aan
do Voorstreek, welke, vooral het gedeelte tusschen
de Amelandspijp en de Wortelhaven, zoo wat lijkt
op Holland op zijn smalst. Door deze demping zou
dan ook maar gedeeltelijk in de behoefte worden
voorzien. De demping van het Nauw zou de Peper
straat ontlasten, maar als men deze middelmoot neemt
is men wel gehouden ook den kop en do staart te
nemen en demping van de Voorstreek zou er een nood
zakelijk gevolg van zijn. Dit zou echter ook kunnen
strekken tot wegneming van den noodstand bij de
Verversbrug als overeenstemming met het Rijk ware
te verkrijgen tot het verloggen van de Rijksbrug.
Verlegging van den verkeersweg zou daarvan het
gevolg zijn, maar de Verversbrug zou kunnen vervallen.
Spreker meent evenwel deze zaak ook nog uit een
ander oogpunt to moeten bezien en wel met het oog
op het gevaar en don zwaren arbeid, welke het over
trekken der pijpen met zich meebrengt. Wat hot
gevaar betreft, menige voerman zou hieromtrent be
langrijke mededeelingen kunnen doen, n.l. hoe ze
dikwijls al hunne krachten moeten inspannen om dat
overtrekken zonder ongelukken te volvoeren, vooral,
als de straten glad zijn. Wanneer er sneeuw ligt
kunnen voorkomende ongelukken moeilijk aan deze
menschen worden geweten. Het drukker wordend,
verkeer, een gevolg van de zich uitbreidende industrie,
vooral op marktdagen, maakt het noodzakelijk hierop
te wijzen. Wat do zware aibeid betreft, voor do
menschen die hun brood achter de handkar moeten
verdienen, vordert het overtrekken der nijpen buiten
gewoon zwaren arbeid, iedere pijp is voor hen een
marteling.
Een voorstel in te dienen om eene beslissing uit
te lokken zal spreker niet doen.
Do zaak is te ingrijpend en eischt nadere bestu
deering. Het komt spreker daarom gewenscht voor
Burgemeester en Wethouders een nader onderzoek op
te dragen en hij dient daarom de volgende motie in
„De Raad, van oordeel dat het vraagstuk van de
demping der stadsbinnengrachten nadere bestudeering
noodzakelijk maakt, draagt Burgemeester en Wethouders
op een nader onderzoek naar de mogelijkheid van
demping in te stellen en een rapport daarover bij
den Raad in te dienen."
Spreker heeft ook eene opmerking gemaakt omtrent
de verlichting van den Groninger straatweg. Hij
spreekt zijne voldoening er over uit dat Burgemeester
en Wethouders bezig zijn deze verlichting tot een
goed einde te brengen. Wat daar gebeurt kan niet
beter worden bestreden dan door meer licht, waarom
spreker dan ook op spoed aandringt.
De heer ds Haan onderschrijft de klacht van den
heer Zandstra, welke betrekking heeft op het terrein
bij de Noordcrbrug. Wat betreft de geschiktheid van
het Wilhelminaplein als oefenplaats voor sport, doet
spreker opmerken dat hij niet weet welke gevolgen
de onlangs ingekomen klacht over het beoefenen dei-
sport op dit terrein heeft gehad en of het spelen
daar ook verboden is. Een geplaveid plein evenwel,
is zeer ongeschikt voor de beoefening van openlucht
spelen, daar ongelukken niet znllen uitblijven.
Verder heeft men aan de oostzijde der stad een
paar terreinen, waar het spelen niet verboden is. De
bodem is daar echter zeer kleiachtig, zoodat bij regen
achtig weer de beoefening der sport ook daar on
mogelijk is. Waar het gemeentebestuur overigens
blijken geeft met zijn tijd mee te gaan, doet spreker
een beroep op Burgemeester en Wethouders om ook
in deze zaak niet achter te blijven. De financieele
bezwaren behoeven niet zoo groot te zijn, want als
het practisch wordt opgezet zijn de kosten niet zoo
groot. Spreker hoopt dan ook dat Burgemeester en
Wethouders er voor zullen zorgen dat er meer ge
legenheid komt voor de beoefening der sport, dan
tot nu toe het geval is.
De heer Hiemstra wenscht er in de eerste plaats
op te wijzen dat het sectie-verslag niet is een verslag
in den geest van het Reglement van Orde, omdat er
geen voorstel in voorkomt. Dat is nu niet de schuld
van de rapporteurs, maar van een aantal leden, die
afwezig waren bij de sectie-vergadering, tengevolge
waarvan het rapporteurs onmogelijk is geweest een
sectierapport samen te stellen, zooals dit in het
Reglement van Orde is voorgeschreven. Dat is nu
niet in het belang der gemeente. Het is nu wel
niet mogelijk de leden naar de sectie-vergaderingen
te drijven door middel van strafbepalingen en spreker
gelooft wel dat enkele leden altijd wel werkelijk ver
hinderd zullen zijn, maar het is wel opmerkelijk dat
de verhindering deze keer zoo groot was. Slechts 9
leden toch hebben de sectie-vergaderingen bijgewoond
en het vermoeden heeft dan ook bij spreker en zijn
mederapporteur post gevat, dat niet allen heusch ver-