'248 V erslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 29 October 1913.
Duitsehland zijn gemeenten, die er renbanen enz. op
na houden, welke kolossale inkomsten opleveren.
Thans komt spreker als van zelf aan de kwestie van
het sportterrein. Er zijn als zoodanig genoemd de
Wilhelminabaan, het Wilhelminaplein en het terrein
bij de Ambachtsschool. Dit laatste nu is te klein.
Verleden Zondag zag spreker er voetballen en de bal
kwam bij de gratie van den bal tegen den muur der
daar staande huizen, in plaats van tegen de ruiten.
Was dat gebeurd, dan hadden de omwonenden weer
gelegenheid gehad om te requestreeren. Bovendien
is het al ernstig genoeg dat er den geheelen Zondag
gespeeld en lawaai gemaakt wordt. De menschen
wonen er dan ook waarlijk niet voor hun pleizier.
De Wilhelminabaan is het ideale terrein. Het is
met boomen omplant en afgesloten aan alle kanten.
Het heeft dit echter tegen dat het kleiland is. In
1905 heeft spreker dit terrein mee gekocht. Hij wil
er den Raad op wijzen, dat de gemeente reeds nu
100 winst had gemaakt als zij dit in dien tijd tot
haar eigendom had gemaakt. Dan had zij nu de
vrije beschikking gehad over een sport- en speel
terrein en kon zij het naar welgevallen ook op
ander gebied exploiteeren. Dit is een klein tusschen-
praatje, maar spreker wil er dit mee zeggen, dat de
gemeente, wanneer ze bouwterrein bij de stad billijk
kan koopen, zulks altijd moet doen. Ze behoeft er
nooit verlegen mee te zijn en is er altijd baas over.
Om terug te komen op het sportterrein, geeft
spreker te kennen het adres-Dobbenga e. a., om met
eene commissie uit den Raad te confereeren over de
mogelijkheid om een sport- en speelterrein te krijgen,
te ondersteunen. Wanneer Burgemeester en Wet
houders straks de verklaring afleggen bereid te zijn
tot die conferentie, zal spreker geen voorstel indienen.
Er is ook gesproken over de exploitatie van zoo'n
terrein. Wanneer die praktisch wordt ingericht zal
het, daarvan is spreker overtuigd, zich zelf kunnen
bedruipen.
Ten slotte wenscht spreker nog de aandacht te
vestigen op de grensscheiding tusschen Leeuwarden en
Leeuwarderadeel. Wanneer men die grens goed beziet
ontdekt men iets vreemds. Een deel van de goederen
loods der staatsspoorwegen staat op het grondgebied
van Leeuwarderadeel. De grens gaat met een hoek
schuin naar het Zuiden, zoodat het terrein der
Woningvereeniging weder onder Leeuwarden ligt.
Spreker zou het van zeer veel belang achten een deel
van Leeuwarderadeel bij Leeuwarden te trekken.
Dit is in het belang van den laatsten woningbouw der
woningvereeniging „Leeuwarden" en van de stad. Nu
toch zullen de meeste lui, die in de nieuwe arbeiderswijk
komen, hunne inkoopen doen in Huizum. Ook zullen de
bouwterreinen in de Schrans, die nu moeilijk weggaan,
veel spoediger verkocht worden. Men ziet dat aan de
terreinen onzer gemeente, die 15 minuten van het station
af liggen. Ook zou het geannexeerde gedeelte van
Leeuwarderadeel beter van de waterleiding, brand
weer enz. kunnen profiteeren. Dat krijgt het water
uu feitelijk uit de 2e hand. Wanneer men voorjaren
al het gedeelte had geannexeerd tot aan het Juffers-
reedje, dan zou het aschland al lang verplaatst zijn
geweest. Ook zouden door een dergelijke annexatie
betere verkeerswegen met het oostelijk stadsdeel kun
nen worden gemaakt. Spreker zou dan ook gaarne
willen dat Burgemeester en Wethouders ernstig over
wegen of er ook termen bestaan, om die richting uit
te gaan. Hij hoopt dat ze er werk van zullen maken
en dat zij te zijner tijd met voorstellen in dien geest
bij den Raad zullen komen.
De heer Beekhuis heeft intusschen de vergadering
verlaten.
De heer Oosterhoff (wethouder) zal enkele leden,
die speciale punten hebben besproken, beantwoorden.
De heer Lautenbach heeft over de verlichting van
het Kalverdijkje gesproken. Spreker geeft toe dat
die niet bijzonder schitterend is, maar in de avond
uren wordt het alleen gebruikt door het zeer geringe
aantal omwonenden
De heer Lautenbach „het Schoppershof".
De heer Oosterhoff (wethouder) vervolgt en zegt
dat de bewoners van het Schoppershof evengoed het
Cambuursterpad kunnen nemen. Daar is de verlich
ting goed.
Den heer Tiemersma kan spreker antwoorden dat,
moge de verlichting van den Groninger straatweg
nog niet geheel gereed zijn, or toch met spoed aan
gewerkt wordt, zoodat de geheele verlichting binnen
kort zal kunnen worden gebruikt.
De heer Hiemstra heeft gevraagd of het waar is
dat sommige directeuren arbeiders aanstellen en die
een of twee dagen, voordat de zes weken om zijn,
weer ontslaan, opdat ze niet in de termen van het
ziekengeld zullen vallen. Dat is Burgemeester en
Wethouders niet bekend. Zij zullen echter deze zaak
onderzoeken en als blijkt dat dergelijke praktijken
in zwang zijn, daartegen voortaan waken.
Verder heeft de heer Hiemstra gevraagd of het
waar is dat bij het electrisch bedrijf iedere ploeg 9
uur werkt. Dat is zoo. De werkrooster bevat de
bepaling dat iedere ploeg 9 uur moet werken.
Met het oog op den aard van het werk echter is
daartegen geen bezwaar. Ieder ploeg heeft eigenlijk
8 uren in de fabriek dienst en dan moeten de men
schen nog 1 uur blijven voor het verrichten van
handlangersdiensten. Deze regeling is zoo gemaakt
omdat er voor een afzonderlijken werkman eigenlijk
nog geen voldoende werk is. Bij uitbreiding der-
Centrale komen daarvoor afzonderlijke menschen.
Het werk is niet van dien aard dat er bezwaren tegen
kunnen bestaan, want het is veel lichter werk dan
dat aan de gasfabriek.
Te I2Y2 our wordt de vergadering geschorst.
Te H/4 uur wordt de beraadslaging voortgezet.
Alsdan zijn tegenwoordig de heeren Tulp, Hiemstra,
Fransen, G. W. Koopmans, Lautenbach, Tiemersma,
Peletier, Oosterhoff, Zandstra, de Haan, Haversehmidt,
J. Koopmans, Komter, Schoondermark, Beekhuis en
Tijsma.
De heer Schoondermark (wethouder) wijst erop dat
hij feitelijk slechts twee punten, het onderwijs be
treffende, heeft te bespreken n.l. het arabulantisme
en de openbaarheid der vergaderingen van de Com
missie van Toezicht. Spreker zou evenals vroeger
kunnen verwijzen naar de reeds gevoerde debatten
over het ambulantisme. Hij gelooft evenwel dat
de heer Zandstra liever heeft dat spreker de debatten
weer opent en hij zal dan genoodzaakt zijn in her
halingen te vervallen. Misschien kan hot, daar de
samenstelling van den Raad nog al is veranderd,
zijn nut hebben dit te doen en spreker gelooft goed
te doen, de geschiedenis van het onderwijs na te gaan.
100 jaar geleden had men scholen met één groot
lokaal en een hoofd, dat door een kweekeling werd
bijgestaan. Dat hoofd was de patriarch. Die kwee
keling werd door hem opgeleid tot 4e rangs onder
wijzer en hij was daar heer en meester over. Lang
zamerhand kreeg hij twee hulpen. De toestand bleef
gelijk, hij was baas, de hulpen vreesden hem. Ein
delijk bemoeide het Rijk zich met de vorming dei-
leerlingen en zoo geschiedde het dat de patriarch
iemand in de klas kreeg, die zijn opvoeding ergens
anders had genoten. Toen begreep het hoofd dat hij
niet meer de patriarch kon zijn, omdat zijn hulp in
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 29 October 1913. 249
ontwikkeling met hem gelijk stond. Toen kwam er
ook verandering in de lokalen en word het onderwijs
niet meer in één lokaal gegeven. Er kwamen twee
lokalen, gescheiden door een glazen wand. Het hoofd
bleef daardoor toezicht houden. Er kwamen meer
lokalen, alle gescheiden door een glazen wand. Later
werd de behoefte aan meer lokalen nog grooter omdat
het wenschelijk werd geacht om elke groep van gelijke
ontwikkeling in een apart lokaal te plaatsen en daar
door kwamen er lokalen, waarop het hoofd geen toe
zicht meer kon uitoefenen. Intusschen werd de ont
wikkelingsgraad der hulponderwijzers al hooger en
hooger en het was natuurlijk dat zoo iemand zich
in een klas, afgescheiden van de andere door vier
muren, voelde als een koning. Hij verbeeldde zich
daar heer en meester en duldde niemand op zijn
terrein. Dat was de fout. Ambulante hoofden waren
hiervan het gevolg. Nu komt er van sociaal-democra
tische zijde de wensch: laat de onderwijzer in zijn
klas weer heer en meester zijn en dat is iets waar
tegen Burgemeester en Wethouders streng ageeren.
Men zou dan krijgen één groot instituut, terwijl ieder
onderwijzer in zijn lokaal heer en meestor was.
Speker wil hiermee niet te kennen geven dat er geen
onderwijzers zijn die goed op hun plaats zouden
wezen, maar er zijn ook jonge onderwijzers, die lei
ding en hulp noodig hebben en die is alleen te ver
schaffen als het hoofd in de gelegenheid is zoo nu
en dan eens te komen zien. Nu kan men wel beweren,
dat het hoofd, als een onderwijzer iets niet goed
doet, dit na schooltijd met hem kan bespreken, maar
het hoofd moet toch eerst de gelegenheid hebben te
zien dat er iets niet goed gaat.
Men kan niet zeggen laten wij het eens met de
afschaffing van het ambulantisme probeeren om, als
het blijkt niet goed te zijn, daarop terug te komen.
Zoo'n proef is te gevaarlijk. Wanneer ze toch mis
lukt zou in één jaar een geheele klasse voor de toe
komst bedorven kunnen zijn. Spreker heeft bovendien
niet gehoord wat het nut zal zijn van de afschaffing-
van het z.gn. ambulantisme. Zuiver ambulantisme
toch bestaat hier ter stede niet. Spreker hoopt dat
men bij de bespreking de zaak zal beschouwen zooals
het hier is en niet zal redeneeren over het ambulan
tisme in het algemeen. Wij hebben toch allen de
belangen van het onderwijs in onze gemeente te be
hartigen. Zooals het ambulantisme hier heerscht, is
het zooals spreker reeds zei, niet geheel zuiver, want het
hoofd moet 12 uren per week les geven. Nu heeft
spreker, hij herhaalt dit, het nut van de afschaffing
niet gehoord, echter weet hij wel de nadeelen ervan.
Spreker zou den voorstanders van die afschaffing
willen vragen, werd die afschaffing een feit, hoe
moet worden gehandeld. Men heeft bijv. een school
met 8 klassen. Eén hoofd en zeven onderwijzers. Nu
wordt er een plotseling ongesteld. Moeten wij daar
voor hebben een reserve-onderwijzer? Daarvoor krijgen
wij nooit een geschikt persoon. Dat wordt in den
regel een jong broekje die de leiding van het hoofd
nog noodig heeft of een versleten onderwijzer. Spre
ker zou gaarne willen woten hoe in dergelijke ge
vallen gehandeld moet worden. De nadeelen van de
afschaffing daarentegen zijn niet te berekenen en
spreker ziet het nut er niet van in om het hier af
te schaffen, zooals het in onze gemeente wordt toe
gepast.
Klachten over het ambulantisme hier zijn spreker
onbekend. Nog nooit heeft een onderwijzer zich ter
zake bij hem beklaagd. Hij heeft een onderwijzer bij
zich gehad, die verlof vroeg, liefst zoo spoedig mo
gelijk, wegens ziekte. Spreker zeials u een bewijs
van den dokter hebt kunt u van middag reeds weg
blijven, dank zij het ambulantisme. Spreker heeft
daarover toen met dien onderwijzer gesproken en hij
erkende, dat ware het ambulantisme er niet geweest,
hij althans dien middag op school had moeten komen.
Spreker wil den Raad nog doen opmerken, dat er-
een klein addertje onder het gras schuilt, dat de kop
heeft laten zien in de uitdrukking van den heer
Zandstra welk gezegde met deze zaak niets heeft te
maken in Zwitserland heeft men scholen zonder
hoofden. Spreker wijst hierop, omdat hij overtuigd
is dat er een addertje achter zit. De onderwijzer van
bijstand, gehoord de geschiedenis, zal begrijpen, dat,
als hij de betrekking aanvaardt, hij die naar zijn beste
weten moet vervullen en dan kan hij niet beginnen
met te zeggenik wil van het hoofd niets weten.
Hij moet daarentegen overleg plegen mot het hoofd,
opdat er in de geheele school een juist verband
besta. Het gevolg van dat overleg is geweest, dat
er zoo langzamerhand schoolvergaderingen zijn ge
komen. Die hebben wij in onze gemeente ook, hoewel
ze niet gereglementeerd zijn. In die vergaderingen is
ook niet de helft 1 de baas, want dat zou te erg
loopen. Echter worden de onderwijzers in zeer vele
zaken, zelfs over zaken, welke niet tot hunne compe
tentie behooren, door het hoofd gehoord. Twee jaar
geleden o.a. heeft spreker een vergadering gehad met
de hoofden ter bespreking van de vraag of het ook
goed zoude zijn dat aan alle scholen dezelfde boeken
gebruikt werden om de nadeelige gevolgen van mu
tatie tegen te gaan. Spreker heeft toen gezegd dat
de heeren nu niet met schoolmeestersachtige wijsheid
er op moeten aandringen, dat ieder zijn zin moet
hebben. Na afloop van die vergadering zijn de heeren
huiswaarts gegaan en hebben ze met hunne onder
wijzers geconfereerd en het resultaat is geweest dat
men tot de conclusie kwamvoor rekenen moeten
wij dit boek hebben, voor taal dat.
Waaneer die richting wordt ingeslagen zullen de
goede gevolgen voor het onderwijs niet uitblijven.
Dat gebeurt niet als de onderwijzers van de ver
onderstelling uitgaan dat zij niet worden geapprecieerd.
Dat toch is niet waar. Er moet samenwerking zijn,
omdat men hart voor de zaak heeft. Daarom zijn
Burgemeester en Wethouders sterk gekant tegen het
voorstel-Zandstra.
Spreker komt nu aan de kwestie van de openbaar
heid der vergaderingen van de Commissie van Toe
zicht. Reeds drie jaar geleden is een dergelijk voor
stel in handen dier Commissie gesteld ten fine van
advies. Zij heeft zich er tegen verklaard. Burgemees
ter en Wethouders staan nog op hetzelfde standpunt
als toen. Spreker weet niet hoe de Raad er over
denkt, maar spreker vraagt zich af of er, als de Raad
meegaat met het voorstel-Zandstra, niet evengoed
zal kunnen worden gezegdde vergaderingen van
Burgemeester en Wethouders en de sectievergade
ringen moeten ook openbaar zijn.
Spreker wil in verband hiermede uit een sectie
vergadering iets mededeelen, n.l. dat twee tegen
standers het ten slotte roerend eens werden en toen
zeiden, dat dit in een openbare vergadering nooit
zou zijn gebeurd. Zij werden het nu eens omdat het
in een besloten vergadering werd besproken.
Wat de Raad ook wil doen, hij moet in elk geval
met dit voorstel niet verder gaan dan het in handen
te stellen van Burgemeester en Wethouders ten fine
van prae-advies.
Burgemeester en Wethouders zijn dan in de ge
legenheid het advies in te winnen van de Commissie
van Toezicht.
De heer Burger is intusschen ter vergadering ver
schenen.
De Voorzitter heeft nog eenige opmerkingen te be
antwoorden. Hij gelooft in den geest van den Raad-
te handelen door het debat zooveel mogelijk te be
korten, in de hoop dat de begrooting vandaag wordt