276 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 November 1913. onderwijs. Hij wil echter gaarne dat de kinderen van on- en minvermogenden in de gelegenheid worden gesteld het onderwijs te volgen. De heer Schoondermark (wethouder) doet opmerken dat de heer van Messel de zaak verkeerd voordraagt. Hij doet het voorkomen alsof Burgemeester en Wet houders een advies van de Commissie van Toezicht hebben gevraagd na de staking der stemmen over het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Dat is niet juist. Burgemeester en Wethouders hebben bij hun voorstel een advies dier Commissie overgelegd. Toen nu echter de zaak behandeld werd, kwam de heer Burger met een denkbeeld, overeenkomende met dat van de onderwijzers van school 12. Spreker heeft toen gezegd dat Burgemeester en Wet houders daarop maar zoo geen antwoord konden geven. Niettegenstaande dit is er gestemd en de stemmen staakten. Daarna hebben Burgemeester en Wethou ders over dit nieuwe denkbeeld het advies der Com missie van Toezicht gevraagd. Nu had het dan ook evengoed kunnen gebeuren, dat de Commissie met dat denkbeeld was meegegaan. Den Raad is dus wel degelijk een advies overgelegd vóórdat het voorstel van Burgemeester en Wethouders in behandeling kwam. De heer van Messel zegt, dat de heer Schoonder mark het heeft doen voorkomen alsof spreker de zaak verkeerd heeft voorgesteld. De wethouder schijnt spreker niet nauwkeurig te hebben verstaan. Spreker heeft in eerste instantie gezegd, dat in het advies der Commissie van Toezicht, dat na de staking der stemmen is gegeven, vermeld staat dat de Commissie van de door Burgemeester en Wethouders nu voorgestelde reorganisatie niets bekend was vóórdat de openbare behandeling in den Raad had plaats gehad. Spreker heeft ook in het dossier, dat op de zaak betrekking heeft, alleen gevonden het advies over de handelsschool van de sub-commissie van Toezicht op het Lager en van die op het Middelbaar Onderwijs echter van de nu voorgestelde reorganisatie niets. Dit blijkt ook volkomen uit het feit dat nu, na het staken der stemmen, een lijvig rapport van de Commissie van Toezicht over de voorgestelde reorganisatie van scholen 12 en 4, volgens voorstel van 30 Augustus 1913, ter tafel werd gebracht. Spreker blijft het een on regelmatigheid noemen, dat dit advies is ingewonnen na de staking der stemmen. Hij wil Burgemeester en Wethouders geen direct verwijt maken, maar heeft alleen op de onregelmatigheid willen wijzen, dat na het staken der stemmen om voorlichting is gevraagd. De heer Tijsma voelt wel iets voor het door den heer van Messel gesprokene, maar hij beschouwt diens bezwaren als gering. Wanneer punt 9 luidde: her stemming over onderdeel a, zou spreker het met den heer van Messel eens zijn. Nu er echter aan vooraf gaat: voortzetting der behandeling en dus de gele genheid wordt geboden om van gedachten te wisselen, is het eene onregelmatigheid die niet hinderlijk is. De heer Schoondermark (wethouder) wijst er op dat de heer van Messel blijft volhouden, dat Burgemeester en Wethouders geen advies hebben gevraagd over de reorganisatie, dan na de staking der stemmen. Spre ker zal dan het schrijven van de Commissie van Toe zicht voorlezen. In den brief van 26 April 1912 staat: „Wie de dagschool wil bezoeken moet, naar het oordeel der sub-commissie, M. U. L. O. hebben genoten. Men zou dus eenvoudig kunnen zeggenHet eind diploma van school 12 geeft de bevoegdheid op de Handelsdagschool plaats te nemen. Het wil de sub commissie echter voorkomen, dat het voor de gemeente Leeuwarden te bezwaarlijk zou worden, als men naast de thans bestaande inrichtingen van Lager Onder wijs eenvoudig een Middelbare Handelsschool plaatst. Beter komt haar de volgende oplossing voor 1. Gemeenteschool 4 wordt opgeheven. 2. 12 blijft bestaan, maar gereor ganiseerd, met dien verstande, dat die wordt uitgebreid tot een school van Lager en Meer Uitgebreid Lager Onderwijs met negen leerjaren, waarvan de drie hoogste klassen overeenkomen met de nu bestaande drie klassen van school 12." De Voorzitter wenscht even te interrupteeren. De heeren praten erover of het een nieuw denkbeeld is waarover het advies der Commissie van Toezicht is gevraagd. Spreker is het met den heer Schoondermark eens. Het denkbeeld, waarover der Commissie thans advies is gevraagd, was nieuw. Maar al was 't dat niet geweest, waarom zou dan niet nog eens aan de Commissie advies zijn gevraagd Art. 34 van het Reglement van Orde zegt uitdrukkelijk dat in de vergadering, waarin een voorstel waarover de stemmen hebben gestaakt, opnieuw in stemming komt, de beraadslaging wordt heropend. Welnu, dan kan het ook zijn nut hebben nog eens over eenig punt een nader advies in te winnen. Burgemeester en Wethouders zullen zich die vrijheid te allen tijde voorbehouden. De heer van Messel wil er den Raad nog op wijzen, dat door de Commissie van Toezicht over de zaak in haar rapport d.d. 31 October j.l. het volgende wordt gezegd „De reorganisatieplannen van scholen 12 en 4 in „verband met een op te richten Avondhandelsschool, „zooals die zijn samengevat in uw voorstel van 30 „Augustus 1913, waren ons tot op den tijd, dat zij „openbaar gemaakt werden, in dien vorm onbekend „gebleven." De heer Schoondermark (wethouder) „In dien vorm". De Voorzitter stelt voor deze zaak te laten rusten. De heer Zandstra hoort van den heer Burger dat deze bekeerd is met nog enkele andere leden. In de vorige vergadering heeft spreker gezegd dat hij en zijne partijgenooten gaarne eenige uitbreiding zouden willen geven aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Spreker vraagt of nu ook kinderen van on- en minvermogenden kunnen worden toegelaten. De heer G. W. Koopmans wacht op de verklaring van den wethouder omtrent toelating van kinderen op de M. U. L. O. scholen. Hiervan zal zijn stem thans grootendeels afhangen. De heer de Haan wenscht een vraag te stellen. Hij vraagt of de adviseurs van den wethouder bezwaar hebben tegen eene inrichting, die gelijk opleidt voor M. U. L. O. diploma en voor de R. H. B. S. en Gymnasium. De heer Peletier doet opmerken dat de eindconclusie van het rapport der Commissie van Toezicht meegaat met Burgemeester en Wethouders. Die commissie heeft echter in overweging gegeven de kinderen van on- en minvermogenden van den beginne af toe te laten. Is het nu ook de bedoeling van Burgemeester Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 November 1913. 2/7 en Wethouders om dit te doen? Het zal aan het onderwijs ten goede komen. In hoofdzaak heeft spreker daarom den vorigen keer tegen gestemd. Wanneer Burgemeester en Wethouders een verklaring kunnen afleggen in dien geest, zou dat voor spreker aanleiding kunnen zijn vóór te stemmen. De heer Schoondermark zegt dat de heer Zandstra diens opmerking reeds den vorigen keer heeft gemaakt. Toen heeft spreker direct gezegdde heer Zandstra heeft gelijk. De bepaling, zooals die in de verorde ning zou voorkomen, is er met de beste bedoelingen ingekomen, omdat men dacht de beste leerlingen te zullen krijgen. Burgemeester en Wethouders zijn het eens met de redeneering van de Commissie van Toe zicht, dat de andere scholen uit elkaar zullen worden gehaald. Het betreft echter een zaak die met het in behandeling zijnde punt niets te maken heeft, daar dit bij de verordening wordt geregeld. Burgemeester en Wethouders zullen deze zaak overwegen. Wat de vraag van den heer de Haan betreft, spreker had gedacht dat deze het antwoord wel uit het debat zou kunnen afleiden. Het doel is meer uitgebreid onderwijs, maar als de leerlingen er 7 jaar geweest zijn, kunnen ze met een klein duwtje examen doen voor Rijks Hoogere Burgerschool of Gymnasium. Met 19 tegen 2 stemmen wordt onderdeel A van het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan genomen. Vóór stemmen de heerenLautenbach, Tiemersma, J. Koopmans, Zandstra, Beekhuis, Schoondermark, Tulp, G. W. Koopmans, Oosterhoff, Hiemstra, de Haan, Peletier, Burger, Feitz, Tijsma, Vonck, Menalda, Haverschmidt en Komter. Tegen de heeren Berghuis en van Messel. Onderdeel B, 2e lid en onderdeel D worden met algemeene stemmen aangenomen. 9. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op het adres van R. Buisman om met betrekking tot het in zijn perceel Willemskade no. 7 aanwezige privaat met waterspoeling, uitloozende in het riool, artikel 39, 2e lid, laatste zin der Bouwverordeningzooals deze is gewijzigd bij gemeenteblad no. 23 van 1913, niet op hem toepasselijk te verklaren. Dit prae-advies luidt als volgt In zijn perceel aan de Willemskade Z.Z. heeft R. Buisman een wisselton met waterspoeling, waarin het privaat uitloopt. Waar hier waterspoeling is toegepast in een geval, dat bij de Bouwverordening niet is toegelaten, heeft hij zich bij nevensgaand adres, onder overlegging van eene teekening en omschrijving, tot Uwe vergadering gewend met het verzoek het behoud van zijne privaatinrichting, welke in Juli 1912 is tot stand gekomen, mogelijk te maken door hem afwij king te verleenen van het betrekkelijk voorschrift der Bouwverordening. Dit voorschrift, vervat in artikel 39, verbiedt de loozing van faecaliën op riolen en het uitloopen van privaten anders dan in wisseltonnen of in beerputten met overstorting in gemeentelijke riolen of in een openbaar water, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 39bis. Het tweede lid van eerstgenoemd artikel eischt, dat privaten, welke in beerputten uitloopen, van waterspoeling zijn voorzien, doch krachtens den tweeden volzin is die waterspoeling bij andere privaten verboden. Waar adressant geen beerput heeft, be hoort zijne inrichting dus tot die „andere privaten". Van dit verbod kan evenwel geen vrijstelling worden verleend, zoodat aan het verzoek van den heer Buis man niet kan worden voldaan. De gemeentelijke Inspecteur voor het Woningtoe zicht komt bij zijn hierbij gevoegd advies tot dezelfde slotsom, zij het gedeeltelijk om andere redenen. Op grond van het bovenstaande hebben wij de eer U voor te stellen te besluiten adressant te berichten, dat zijn verzoek niet voor inwilliging vatbaar is. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 10. Prae-advies op het adres van F. H. van Setten, waarbij hij zijn wensch te kennen geeft, dat de gemeente vóór 1 November 1914 op een door haar bij akte van 15 Februari 1912 van hem gekocht stuk grond achter den Oostersingel een straat aanlegt. Dit prae-advies luidt als volgt Bij adres van 26 Juli 1913, in handen van ons college om prae-advies gesteld, geeft F. H. van Setten, van wien de gemeente bij akte van 15 Februari 1912 een strook gronds gekocht heeft, deel van een stuk land achter den vijver aan den Oostersingel, waarover de tramlijn van het Vliet naar de halte-de Bleek was geprojecteerd, zijn wensch te kennen dat de gemeente vóór 1 November 1914 aan hare ver plichting voldoet om op dien grond een straat met een trambaan in het midden aan te leggen. De voorwaarde, waarop de adressant doelt, luidt woordelijk als volgt „dat op de verkochte strook grond een straat „met rioleering zal worden aangelegd met een tram baan in het midden, aan weerszijden daarvan rij- „wegen van 4 meter breedte en aan weerszijden van „die rijwegen trottoirs van 3 meter breedte." Een termijn is bij die voorwaarde, die door den adressant in 1911 verbonden is aan zijn bereidver klaring om den grond aan de gemeente af te staan, niet gesteld. In 1913 of 1914 kan dus nog bezwaarlijk worden gezegd dat aan de voorwaarde niet zal wor den voldaan en daarmede vervalt aan den eisch, die volkomen buiten het contract omgaat, reeds alle grond. Bovendien is de bedoelde strook aangekocht voor den tramaanleg in de richting Suameer. Dien aanleg heeft de gemeente niet in hare macht en komt Lij niet tot stand, dan is algeheele voldoening aan de voorwaarde toch reeds onmogelijk. Adressant deelt nog mede dat hij tengevolge van de houding der gemeente schade lijdt. Dit kan niet juist zijn. De overgegane strook is niet van het overige land, waarvan het een deel uitmaakt, afge scheiden en is op den vroegeren voet bij den vorigen eigenaar, den heer van Setten, in gebruik gebleven. Schade heeft hij derhalve niet geleden, want in den toestand is niets te zijnen nadeele gewijzigd. Hoogstens kan gezegd worden dat verwachtingen op zekere voor- deelen, die den adressant, zonder eenige uitgave zijner zijds doch geheel op kosten der gemeenschap, in den schoot zouden vallen, aanvankelijk nog niet zijn ver vuld. Elders maakt de wetgeving het mogelijk van dergelijke slapend verworven rijkdommen een ge deelte aan de gemeenschap, die ze teweegbracht, te doen terugvallen. Adressant doet hier juist het tegenovergestelde hij stelt de gemeente aansprakelijk Ter verduidelijking van de plaats, waar bedoelde strook ligt, voegen wij eene situatie bij de stukken.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1913 | | pagina 4