278 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 November 1918. indien zij naar zijn zin niet spoedig genoeg tot den aanleg, waarvan hij voor zich voordeel tegemoet ziet, overgaat. Het adres plaatst zich dus op een niet te verdedigen standpunt. Onder wederaanbieding van het stuk en overlegging van bet terzake ingewonnen advies van den Gemeente lijken Inspecteur voor het woningtoezicht en van dat van den Directeur der gemeentewerken, wiens inzicht wij, gelijk uit het bovenstaande blijkt, allerminst deelen, stellen wij U voor te besluiten Burgemeester en Wethouders te machtigen den adressant in den geest der boven gegeven beschou wingen in te lichten. De Voorzitter deelt mede dat Burgemeester en Wethouders de behandeling van dit punt wenschen aan te houden, ten einde inlichtingen van rechtskun digen aard te kunnen inwinnen, te berde gebracht sedert de verschijning van het prae-advies. Hiertoe wordt besloten. 11. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging der verordening omtrent den dienst op de vee- marlet en het personeel voor de inning der markt- en weeggelden (gemeentebladen 1897, no. 20 en 1904, no. 12) (bijlage no. 45). De onderdeelen IVI van het voorstel van Burge meester en Wethouders worden metalgemeene stemmen vastgesteld. 12. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot herziening der verordening tot regeling der jaarwedden en der verdere inkomsten van het onderwijzend personeel aan de scholen van openbaar lager onderwijs te Leeuwar den (bijlagen nos. 42 en 49). De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer Zandstra zegt, dat uit de Memorie van Toelichting bij deze voorstellen tot herziening van de sedert 1 Januari 1908 geldende salaris verordening van het onderwijzend personeel in den aanvang blijkt, dat Burgemeester en Wethouders zeer zijn ingenomen met deze nieuwe regeling, de vrucht van een breed opgevat overleg tusschen hun college en de school commissie. Spreker en zijn partijgenooten deelen deze ingenomenheid niet, omdat het zoo weinig is eene herziening der onderwijzersjaarwedden. Wat is toch een onderwijzer, vraagt spreker. Toch zeker iemand, die na opleiding aan een kweek- of normaal school geslaagd is en daarna als onderwijzer van bijstand met vaste of tijdelijke aanstelling aan een klasse kinderen les geeft in bij de wet voor de lagere scholen vereischte vakken. Voor deze ambte naren nu, die een volkomen zelfstandig deel van den schoolarbeid voor hunne rekening nemen, geeft deze verordening weinig verbetering. Vóórdat spreker dit gaat aantoonen, wil hij eerst even opmerken, dat Burgemeester en Wethouders, betoogende dat verge lijkingen niet altijd goed loopen, zeiven daarvan een duidelijk sprekend voorbeeld geven. De arbeid van de onderwijzers en hun arbeidsduur wordt vergeleken met datzelfde van de secretarie ambtenaren. Dat gaat niet op. Van 5 uren per dag is bij de onderwijzers vooreerst al geen sprake. Hierbij beroept spreker zich op een zeer onverdachte autoriteit, de schoolcommissie. Zij toch getuigt dat menig overuurtje wordt gemaakt. En dat is zeer waar. Een onderwijzer of onderwijzeres, die geen 11/2 uur per dag langer werkt, is een zeldzaamheid in Leeuwarden en 6 overuren per week evenmin. Wan neer dus Burgemeester en Wethouders den duur aanhalen, laten ze dan die 6 overuren waarvoor niet betaald wordt en ook geen betaling wordt ge vraagd eerlijkheidshalve ook noemen. Laat men nu niet zeggen, dat dit niet algemeen is. De ijver en toewijding van het korps als geheel is door den lof der schoolcommissie algemeen bekend. Voor het overige zit de duur van den arbeid geheel vast aan het voorwerp waarmee de onderwijzer te maken heeft, het kind. Dit is het levend object en daarom ver valt dan ook de geheele vergelijking, ook omtrent de vacantie. Een school is nu eenmaal geen kantoor en kantoorarbeid geen schoolarbeid. Dit voorbeeld ge tuigt volstrekt niet van onbevooroordeelden kijk. En nu de weinige verbetering. Het valt allereerst op dat het minimum niet verhoogd wordt. Spreker en zijne partijgenooten zeggen dat het dringend nood zakelijk is het minimum te verhoogen. In verband daarmee zal spreker een paar cijfers geven, waaruit zal blijken dat de Raad daar niet voor weg kan. In 1888 was het minimum 600.Nu mag men zeggen dat daar niet veel meer bijkwam en dat nu periodieke verhoogingen worden gegeven. Dit verandert niets aan het feit, dat 25 jaar geleden een pas beginnend onderwijzer of een met ruim één dienstjaar en met meerervaringkon onze gemeente ze niet krijgen, ƒ588. verdiende, (2 °/o a^) en nu f 581.25 625.min 7 dus 6.75 minder. De berekening op de vergadering van 22 October 1.1. is niet volkomen zuiver geweest. Alles is 15 duurder geworden, werd daar gezegd. Dat is te laag berekend. Het kostgeld is met 33 °/0 gestegen, van 24.op 32.'s winters 34.per maand. Hield de onderwijzer in 1888 van de 588.na aftrek van het kostgeld 300.over, de onderwijzer van nu houdt van de 581.25 na aftrek van f 384. kostgeld, winter en zomer op 32.berekend, 197.25 over. Van dit bedrag, meer dan 100. beneden dat van 1888, moet hij zijne opleiding vol tooien, zijn kleediug betalen enz. Spreker en zijne partijgenooten bespreken in den Raad het lijstje van wat er van af moet, maar niet kan gebeuren, omdat zij zeker zijn, dat niemand dit droevig restant voldoende zal willen noemen, in vergelijking met wat van deze jonge mannen gevraagd en verwacht wordt. Zelfs de wethouder van onderwijs, die er voor is dat de menschen niet te luxurious leven, kan in dit droevig sommetje geen luxe aantoonen. De cijfers, op die vergadering genoemd, waren bovendien te bescheiden, omdat in die jaren de studie voor de hoofdacte en verdere bevoegdheden niet zoo algemeen waren als nu. De onderwijzer te Leeuwarden heeft ook met de nieuwe regeling in de duurste jaren van zijn studie hij moet dadelijk aanpakken om verder te komen, waar zeker alle leden wel voor zijn steeds geldzorgen. Spreker beschouwt zijn voorstel 700.als minimum als zeer bescheiden, vooral als men be denkt dat het laagste salaris van een inspecteur van politie 800.buiten bovenkleeding bedraagt. Na aftrek van 7 °/0 pensioensbijdragen blijft er nu 651.over voor den onderwijzer, na aftrek van kostgeld 277.— tegen 300.in 1888. 300. in 1888 nu staat gelijk met 350.—heden. Een mini mum salaris van 7Ö0.is derhalve geen overdreven eisch. Spreker wacht dan ook op cijfers welke deze berekening te niet zullen doen. Blijven die uit, dan kan de Raad moeilijk het door Burgemeester en Wethouders voorgestelde minimum goedkeuren. Het gaat toch niet aan als zoogenaamd motief de kosten naar voren te brengen. Dat die hoog worden is mede de schuld van de heeren, die steeds een afdoende Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 November 1913. 279 regeling hebben tegengewerkt. De gemeente heeft veel oude schuld bij de werkers in de school en nu mag men het onprettig vinden dit te toonen, betalen is niet meer dan fatsoenlijk en plichtmatig. Wij zijn 20 jaar ten achter, zegt de voorzitter van het Neder- landsch Onderwijzers Genootschap. Spreker heeft aangetoond dat dit 25 jaar is en hij zou het kunnen brengen tot 35, want als hij zich niet vergist, is reeds in 1878 een onderwijzer hier aangesteld op 600. Spreker en zijne partijgenooten weten heel goed dat de verhooging van het minimum te staan komt op 8500.Dit bedrag is evenwel direct te vinden door twee nieuwe voorstellen de kans van aanneming te ontnemen, n.l. het bezoldigen van de bijacten en het opvoeren van het verschil tusschen hoofdacte- bezitters en hen die deze niet bezitten. Het bezit van bijacten vraagt, matig berekend, 4500.en de hoofdacte verhooging /'4000.Het voorstel tot het verhoogen van het minimum verhoogt het salaris van allen, den grondslag der regeling. Het bezoldigen van het bezit van bevoegdheden is geen vorm om den geleverden arbeid in de school te waardeeren. Er zijn veel gewichtiger zaken voor het slagen van den klassearbeid, n.l. het karakter, de persoonlijk heid en de dienstijver van den onderwijzer. Daarin kunnen geen bevoegdheden worden gehaald en toch zijn die eigenschappen van groote waarde. Spreker geeft den wethouder van onderwijs te kiezen tusschen een paar vakmannen, een met een drietal bijacten en weinig of geen beroepsliefde en een ander met veel beroepsliefde zonder bijacten. Welke zal hij nemen Spreker wil den wethouder geen oneer aan doen als hij zegtde laatstgenoemde wordt genomen. De nieuwe regeling evenwel drukt op dezen laatste het stempel van minderwaardigheid. Ontketen dus deze actenjacht niet. Burgemeester en Wethouders gevoelen zeker de gevaren ervan, want ze willen reeds temperen. De jacht niet openen, zegt spreker, is beter. Wat heeft bovendien de gewone school, zelfs de meer uitgebreid lager onderwijs school er aan, bij het onderwijs in reken- en aardrijkskunde, geschiedenis enz., of de onderwijzer Fransch, Duitsch en Engelsch in z'n zak heeft. Bezoldigen van het bezit der bijacten is een verkeerd beginsel, waartegen de Leeuwarder onderwijzers zeer terecht opkomen. Ook de Haagsche onderwijzers hebben ook daar is het ingevoerd een adresbeweging op touw gezet om het afgeschaft te krijgen. Burgemeester en Wethouders nu laten het minimum onveranderd en het maximum stijgt zeer gering, zoo gering, dat de verhouding tusschen de salarissen der hoofden en onderwijzers op zijn gunstigst is 3:2 en op z'n ongunstigst 2:1. Is dat nu eene regeling, waaruit waardeering van het werk van de klasseonderwijzers moet spreken? Verschillen van ƒ7001025 behooren uit den tijd te zijn. Zelfs het Nederlandsch Onderwijzers Genootschap, waarvan de meeste hoofden lid zijn, dringt aan op een verschil van 6:7. Spreker acht zich met zijne partij genooten niet gerechtigd er toe mede te werken deze voorgestelde verschillen te bevestigen. Waar zij voor de onderwijzers met zeer bescheiden voorstellen komen, willen en mogen ze er niet toe meewerken, dat een deel der som, door Burgemeester en Wet houders voorgesteld, wordt besteed tot handhaving, zelfs tot uitbreiding dezer verschillen. Hetzelfde minimum, een weinig verhoogd maximum, ziedaar de geheele wijziging der jaarwedden. Verder is door Burgemeester en Wethouders een belangrijke wijziging van de ziekteverzekering voor gesteld en wel o. i. zonder eenige motiveering. Gaat het wel aan, vraagt spreker, een voor de betrokkenen gunstige regeling te wijzigen, zonder met cijfers aan te toonen dat die regeling zoo nadeelig voor de gemeente is dat het niet langer gaat. In de Memorie van Toelichting vindt spreker een paar losse bewe ringen, maar geen cijfers. Eén motief is er waar spreker iets van wil zeggen. Burgemeester en Wet houders beweren dat een zieke onderwijzer iets voor heeft op een gezonde collega. De laatste kan de kans op verhooging verspelen, de eerste niet, daar de gezonde dagelijks fouten kan maken en de zieke niet. Spreker vindt dit nu geen reden om de verhooging van den zieken onderwijzer te schorsen. Spreker heeft dan het volste recht van Burgemeester en Wethouders te vragen om althans de vacantie niet mee te rekenen, want dan heeft ook de gezonde geen gelegenheid om fouten te maken. Dan staan ze volkomen gelijk. Spreker zegt dat men hieruit kan zien, hoe onbillijk deze redeneering van Burgemeester en Wethouders is en hoe gezocht. Welke reden is er toch een bestaande regeling zoo te wijzigen dat ze verslechterd wordt. Waar gebeurt dat in ons land en welke zekerheid heeft nu een ambtenaar, wanneer hij weet dat de Raad geregeld elke vijf jaar het recht neemt de ziekteverzekering zoo te herzien als nu zonder motieven zal worden geprobeerd. De weinige verbeteringen, door Burgemeester en Wethouders voorgesteld, worden door deze verslechtering geheel verdonkerd. Spreker wenscht in verband hiermee te vragen en hij zou daarop gaarne antwoord hebbenwaarom is bij de herziening der salarissen van leeraren aan het Gymnasium en der leeraressen aan de Middelbare Meisjesschool de ziekte regeling onveranderd gebleven Hoe hoog is daar het ziekte-procent Hoeveel is dat lager dan bij het onderwijzerskorps Dit voorstel getuigt niet van een ernstig willen om de positie der onderwijzers te verbeteren en dat nog nu wij staan in het teeken van steun aan economisch zwakken. Spreker en zijne partijgenooten vertrouwen dan ook dat de Raad met dit reactionnaire voorstel niet zal meegaan. Wat nu de amendementen betreft, die spreker en zijne partijgenooten zullen indienen, ook deze brengen een gewijzigde regeling der jaarwedden, maar een, welke die werkelijk dien naam verdient. Ze geven een minimum, dat spreker bescheiden durft noemen. Zij geven een opklimming in gelijkmatiger tempo dan de regeling van Burgemeester en Wethouders. Zij geven gelijke verhoogingen en een gelijk aantal aan alle onderwijskrachten, ze handhaven het wettelijk verschil tusschen hoofdacte bezitters en niet bezitters, ze dragen nergens de sporen om een groep of groepje te bevoor- deelen boven een andere groep, ze zijn een poging, een ernstige poging om, binnen de draagkracht der gemeente-finarfciënieders arbeid te waardeeren. Bovendien bewerken ze dat het verschil in maximum tusschen hoofd en onderwijzer wordt beperkt tot een bedrag van 450.— tot 350.een verschil dat nog wel niet de N. O. G.-verhouding geeft en ook niet die van den Bond, maar een verschil dat spreker op het oogenblik practisch bereikbaar acht. De Raad kieze dus nu tusschen de bonte lappendeken van Burgemeester en Wethouders, waarin onder een berg van toelagen een schamele, povere, achterlijke regeling verscholen zit en sprekers bescheiden voorstellen, welke Leeuwarden een regeling zullen geven, waarmee ze voor den dag kan komen en die een goeden grond slag zal vormen voor de toekomst. Spreker zal in het kort mededeelen welk voorstel hij zal indienen op art. 1. De Voorzitter wijst er op dat het beter, is dat de heer Zandstra dit bij de artikelsgewijze behandeling doet. De heer Zandstra legt zich daarbij neer. De heer Hiemstra kan zich in het algemeen wel

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1913 | | pagina 5