294 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 December 1913.
dement-de Haan-Tulp vereenigen. In hunne toelichting
wordt gezegd dat naar hunne meening de positie van
een hoofd der school wel het verwonen van eene som
van vier honderd gulden wettigt. Nu wordt zeker hier
de maatschappelijke positie bedoeld en heeft de wet
houder van onderwijs reeds aangetoond, dat men met
het bewonen van een huis van f 350.huurwaarde
wel fatsoenlijk zijn stand kan ophouden. Overigens
kan men hierover nog verschillend denken. Maar het
handelt hier niet over de maatschappelijke, doch over
de economische positie van het hoofd der school en
hierover is geen verschil van meeningdeze wordt
vrijwel bij de verordening bepaald. En waar het
salaris wordt gesteld op f 1450.tot 1750.dan
is de huurwaarde van 350.— zelfs aan het maximum
goed geëvenredigd. Iemand met een inkomen van
f 2100.zal niet meer voor de huishuur dan ƒ350.
mogen uittrekken.
De heer Zandstra wijst er op dat het bekend is,
waarom spreker en zijne partijgenooten hun steun
niet kunnen geven aan artikel 1 van Burgemeester
en Wethouders en waarom zij hebben voorgesteld
het oude artikel 1 te handhaven. Zij kunnen niet
meegaan met het verhoogen der salarissen van de
hoofden, zoolang deze niet voor de klas staan en
bovendien is het verschil in salaris tusschen de hoofden
en onderwijzers groot genoeg.
Met het amendement-de HaanTulp kan spreker
zich niet vereenigen. Het doet eenigszins vreemd
aan. Spreker kan zich niet voorstellen dat men, als
men over de verhooging van de tegemoetkoming in
de huishuur van de hoofden spreekt, men die van
de onderwijzers stilzwijgend voorbijgaat.
Spreker weet niet welke waarde de heeren hechten
aan de positie van de onderwijzers. Dat schijnt niet
zooveel te zijn, daar deze net het J/4 gedeelte ont
vangen van wat nu wordt voorgesteld voor de hoofden.
Wat deze hoofden betreft, het grootste gedeelte van
hen woont in een eigen huis, een enkele heeft een
ambtswoning, terwijl één een huis bewoont van nog
geen f 350.—. Er wordt beweerd dat men voor een
groot gezin geen huis voor dien prijs zal kunnen
krijgen. Wat verstaat men evenwel onder een groot
gezin? Vele hoofden houden er kostgangers op na
en als men dit nu verstaat onder een groot gezin
weet spreker het niet. Daarvoor behoeft toch de
gemeente niet te betalen.
Het Nederlandsch Onderwijzers Genootschap, waar
van vrij wel alle hoofden lid zijn, vraagt geen ver
hooging van de vergoeding voor huishuur, hoewel
het ook een heel lijstje van bezwaren heeft.
Welke hoofden vragen dan verhooging De onder
teekenaren zijn beiden lid van het Nederlandsch Onder
wijzers Genootschap, dat het niet vraagt. Spreker
noemt het een raadselachtige geschiedenis. Hij is
van oordeel dat het amendement totaal overbodig is.
Men geeft toch aan huiseigenaren geen verhooging
van de bestaande vergoeding voor huishuur. Het
verschil in maximum tusschen de hoofden en onder
wijzeressen) zonder hoofdacte zal door aanneming
van het amendement-de Haan-Tulp 1075.bedragen.
Spreker en zijne partijgenooten vinden dit een schande
zij kunnen hun stem dan ook niet aan het amende
ment geven.
De heer Tulp wijst erop dat de heeren Burger en
Schoondermark het salaris en de vergoeding voor
huishuur als één geheel hebben beschouwd. Spreker
en de heer de Haan hebben het gesplitst" Er is gezegd
dat het salaris in overeenstemming is met de positie
van een hoofd der school. Naar sprekers meening en
die van den heer de Haan volgt dan de woning. Het
is evenwel een verschil in appreciatie van hetgeen
een hoofd der school presteert. Spreker heeft geen
enkel motief gehoord om de vergoeding voor huishuur
niet te verhoogen. Alleen is er gezegd dat men het
salaris huishuur voldoende acht. Spreker en de
heer de Haan achten het niet voldoende.
De heer G. W. Koopinans zou de verordening wel
een „chanteloupje" willen laten maken, want hij kan
niet over de artikelen 1 en 2 spreken zonder ook
over art. 3 te redeneeren. Spreker acht de salarissen
der hoofden voldoende, die van het hulppersoneel
echter te laag. Het amendementBurger op art. 1
komt hem gevaarlijk voor
De heer Burger „dat is al ingetrokken".
De heer G. W. Koopmans had dat niet vernomen
en zal nu alleen nog mededeelen dat hij tegen het
amendement-de HaanTulp op artikel 2 zal stem
men, omdat ook de vergoeding voor huishuur hem
voldoende voorkomt.
De heer Schoondermark (wethouder) doet opmerken
dat de heeren Zandstra c.s. niets van de verhooging van
de salarissen der hoofden willen weten, zoolang aan
dezen geen vaste werkkring in de klas is aangewezen.
De heer Zandstra brengt daarmee weer de kwestie
van het ambulantisme ter sprake, terwijl pas een paar
maanden geleden door den Raad met overgroote
meerderheid is vastgesteld dat het ambulantisme,
zooals dit hier op bescheiden voet wordt toegepast,
voor het onderwijs de beste resultaten oplevert. Het
argument van den heer Zandstra tegen de verhooging
der hoofden is dan ook niet juist.
De heer Zandstra zegt dat de Wethouder over het
ambulantisme begint te spreken. Spreker heeft daar
over niet gesproken, hij heeft er niet eens over ge
dacht. Nu er echter toch over gesproken wordt wil
spreker doen opmerken, dat de Wethouder onlangs
een onjuistheid heeft gezegd door te beweren dat de
hoofden der scholen 12 uren les moeten geven. Dat
is niet juist want de verordening schrijft voor 6 uren.
De Voorzitter doet opmerken dat de heer Schoon
dermark niet buiten de orde is geweest. De heer
Zandstra heeft door zijn schriftelijke toelichting het
ambulantisme in het debat gehaald en de Wethouder
heeft daarop geantwoord.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement-Zandstra op art. 1 wordt verworpen
met 17 tegen 4 stemmen.
Vóór stemmen de heerenHiemstra, Tiemersma,
Zandstra en G. W. Koopmans.
Tegen de heerenOosterhoff, Berghuis, Fransen,
Lautenbach, de Haan, Tulp, Peletier, Vonck, Burger,
van Messel, Feitz, J. Koopmans, Haverschmidt, Beek
huis, Menalda, Komter en Schoondermark.
Art. 1 wordt met algemeene stemmen vastgesteld.
Aan de orde is artikel 2 met het daarop ingediende
amendement-de HaanTulp.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer de Haan wijst erop dat in de toelichting
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 December 1913. 295
van Burgemeester en Wethouders op de verhooging
der jaarwedden van de hoofden niet is gezegd, dat
daarin een verhooging der vergoeding voor huishuur
is verdisconteerd. Wanneer men, toen geruimen tijd
geleden het bedrag voor woninghuur op 350.is
bepaald, dat bedrag als juist aannam, dan zal men
nu, gezien de stijging der huurprijzen, die vergoeding
op 400.moeten bepalen, vasthoudend aan 't geen
de wet voorschrijft, geheele vergoeding voor gemis van
dienstwoning. De heer Tulp en spreker hebben zich
een gezin met 3 kinderen gedacht en zijn van meening
dat, als de gemeente voor de hoofden dienstwoningen
zou moeten bouwen, zij nog duurder zou uitkomen.
De heer Fransen zal zich tegen het amendement-
de HaanTulp verklaren. De heer de Haan heeft
gezegd dat de gemeente duurder uit is als zij een
dienstwoning moet bouwen voor een hoofd der school.
Dat kan wel waar zijn als het één huis betreft, maar
als het voorstel van de beide heeren wordt aange
nomen, denkt spreker er ernstig aan met een voorstel
te komen om vanwege de gemeente een blok van 12
woningen te bouwen en dan komt zij goedkooper uit
dan 350.per woning.
Den heer Beekhuis komt het voor dat er wel veel
goeds in het amendement-de HaanTulp zit. Het
moge waar zijn dat men bij de bepaling van het
salaris de vergoeding voor huishuur in aanmerking
neemt, maar het is ook waar dat dat gedeelte van
het salaris als vergoeding voor huishuur ontvangen,
moet worden uitgegeven en hoe hooger de huishuren
nu zijn, hoe grooter het deel van het salaris is dat
daarvoor moet worden uitgegeven. Waar nu de huren
hooger zijn, zal dus in werkelijkheid het salaris der
hoofden worden verlaagd. Het voorbeeld, door den
heer Schoondermark gegeven, heeft alleen waarde als
men ook de omstandigheden der genoemde personen
kent. Zonder die omstandigheden te kennen, heeft
men aan het voorbeeld van den Wethouder niets.
De heele kwestie wordt beheerscht door de vraag of
de huishuren verhoogd zijn. Spreker gelooft dat zulks
wel het geval is.
De heer Schoondermark (wethouder) wijst er nog
maals op dat het salaris en de vergoeding voor huis
huur als één geheel zijn beschouwd. Wanneer dit
niet naar 's Raads zin was, had hij zijn stem moeten
laten hooren, toen de heer Burger zijn amendement
introk. Dat is echter met stilzwijgen van den Raad
ingetrokken.
De heer Burger wil eerlijkheidshalve verklaren, dat
wanneer 350.niet voldoende is, de gemeente
volgens de wet verplicht is meer te geven. Hem is
echter niet gebleken dat f 350.niet voldoende is
anders zou hij liever zijn amendement gehandhaafd
hebben.
De heer Zandstra herhaalt dat uit een door hem
ingesteld onderzoek is gebleken, dat er hoofden zijn
die geen eigen huis of ambtswoning bewonen en die
geen 350.besteden.
De heer Fransen geeft toe dat de huishuren hooger
zijn dan toen de vroegere regeling werd gemaakt.
Toen evenwel was de vergoeding ruim voldoende, nu
is ze voldoende.
De beraadslaging Avordt gesloten.
Het amendement-de Haan-Tulp wordt verworpen
met 17 tegen 4 stemmen.
Vóór stemmen de heeren de Haan, Tulp, Beekhuis
en Menalda.
Tegen de heeren Hiemstra, Oosterhoff, Berghuis,
Fransen, Tiemersma, Zandstra, Lautenbach, G. W.
Koopmans, Peletier, Vonck, Burger, van Messel, Feitz,
J. Koopmans, Haverschmidt, Komter en Schoonder
mark.
Art. 2 wordt met algemeene stemmen vastgesteld.
Aan de orde is art. 3 met de daarop ingediende
amendementen-Zandstra c.s., Peletier en Burger.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Burger vraagt of het geen overweging
verdient zijn amendement te laten rusten tot na af
handeling der andere amondementen.
De Voorzitter vindt dat goed.
De heer Zandstra wijst er op dat zijn amendement
feitelijk een nieuw artikel 3 is omdat het een geheel
andere regeling schept. De hoofdzaken zijn een
miuimum van 700.verhooging van 100.om de
drie jaar en een iets hooger maximum. Dat ƒ700.
niet te hoog is heeft spreker reeds bij de algemeene
beschouwingen aangetoond en argumenten ertegen
heeft hij niet gehoord.
De Wethouder zegt dat de kweekelingen geen cent
ooit op zak hebben gehad en dat ze het daarom in
eens niet zoo ruim moeten hebben. De heer Schoon
dermark heeft spreker zeker niet verstaan, toen hij
aantoonde dat het aanvangssalaris van 600.in 1888
ongeveer gelijk ja nog iets beter is, dan ƒ700.
op het oogenblik. WatAvasdatnu voor een antwoord:
de kweekeling heeft geen zakgeld ooit gehad. Best,
maar dat is geen reden om de onderwijzers, die men
soms voor 40 of meer kinderen zet, zoo te betalen,
dat deze niet alleen geen zakcenten hebben, maar
ook nog schulden moeten maken. Het milieu, waaruit
de onderwijzers voortkomen is zeker niet minder dan
dat waaruit de leden van den Raad spruiten en
zij zullen in doorsnee evengoed zakgeld vertrouwd
zijn. Spreker durft die zakgeldproef wel aan.
Groningen, zegt de Wethouder, geeft 575.
Wat zegt de plaatselijke pers In de „Provinciale
Groninger courant" een partijblad van de concen
tratie lezen wij
„Hoofdzaak is intusschen dat de gemeente Groningen
„nog altijd niet een zoodanig salaris aan hare onder
wijzers uitbetaald, dat deze daarvan op een behoor
lijke wijze kunnen bestaan."
Het geldt daar een regeling met een aanvangssalaris
van 575.maar de heer Schoondermark vertelt
niet dat de gemeente Groningen een gratis cursus
voor de hoofdactestudie geeft. Dit is overigens een
dwaze vertooning, welke de gemeente voor iederen
deelnemer 57.50 kost. Telt men dit erbij, dan
komt het aanvangssalaris feitelijk boven dat van onze
gemeente.
In Haarlem komt een onderwijzer zonder hoofd
acte niet hooger dan f 900.zegt de wethouder,
maar hoe is het in werkelijkheid Na 14 dienstjaren
heeft een gehuwd onderwijzer 1450.en zijn
collega hier krijgt 1250.of 200.minder.
Haarlem is dus 550.hooger dan de wethouder
ons wil doen gelooven. Wie verschaft den heer