296 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 December 1913.
Schoondermark die cijfers en hoe kan deze ze zoo
maar gebruiken Hij weet wel dat zijn woord verder
klinkt dan het onze. Het moet toch vooraf vaststaan
dat dergelijke cijfers betrouwbaar zijn. Spreker en
zijne partijgenooten hoort men ter nauwernood aan
als ze met cijfers komen, maar die cijfers kunnen
navraag lijden. De Bondsafdeeling heeft een goed
werk gedaan den Raad de juiste cijfers te verschaffen.
Spreker en zijne partijgenooten bevelen hunne voor
stellen als zeer matig bij den Raad aan. Deze voor
stellen hebben bovendien dit voor dat ze voor allen
gelijk zijn en dat niemand boven een ander bevoor
deeld wordt, daar ze het betalen van het bezit der
bijacten laten vervallen en de hoofdacte niet zooals
in het voorstel van Bnrgemeester en Wethouders,
naarmate de dienstjaren stijgen, hooger beloond wordt,
terwijl mannelijke en vrouwelijke ambtenaren gelijk
gesteld worden.
Het amendement is niet alleen een vereenvoudiging
van redactie, maar een salarisregeling, die op een
gezonde basis rust.
De heer van Messel wenscht een enkel woord te
zeggen naar aanleiding van het amendement-Peletier.
De motieven, waarop dat amendement berust, zijn
naar sprekers meening niet juist. De voorsteller zegt
in zijn toelichting
„De motieven welke Burgemeester en Wethouders
„er toe geleid hebben de verschillende verhoogingen
„in de jaarwedden van het onderwijzend personeel
„voor te stellen, gelden naar de meening van onderge-
„teekende evenzeer voor de jonge onderwijzers en
„onderwijzeressen, zonder dat dit in het voorstel van
„Burgemeester en Wethouders tot uitdrukking komt.
„Immers drukken de duurdere levensvoorwaarden
„verhoudingsgewijs evengoed op dit deel van het
„onderwijzend personeel, zoodat het ondergeteekende
„billijk voorkomt, dat ook deze groep naar verhouding
„in de gunstigere salaris-regeling zal deelen enz. enz.
Spreker wil er nu met nadruk op wijzen dat, wan
neer de nieuwe salarisregeling wordt nagegaan, men
over de verhouding en verdeeling, zooals die door
Burgemeester en Wethouders zijn voorgesteld, zeer
tevreden kan zijn, ook wat de jonge onderwijzers en
onderwijzeressen aangaat. Niet mag worden vergeten,
dat deze na tweejarigen diensttijd in eene betere
positie dan vroeger komen te verkeeren. Wanneer
de voorsteller de verhouding in de nieuwe salaris
regeling percentsgewijze nagaat, dan zal hij tot het
resultaat komen dat de onderwijzers(essen) er niet
het slechtst aan toe zijn. Vooral komt dat uit bij het
hooger aantal dienstjaren.
Nu weet spreker wel, dat men hem aanstonds zal
wijzen op het aanvangssalaris van den onderwijzer(es)
Maar dat is naar sprekers meening een kwestie van
opvatting, bovendien geldt dit ook slechts voor de
eerste twee jaar. Spreker durft toch beweren, dat
menig jongmensch uit den burgerstand zeer blij zou
zijn, indien hij op achttien jarigen leeftijd een betrek
king had met een aanvangssalaris van 625.ja,
zelfs jongelui met diploma der Rijks Iloogere Burger
school met 5-jarigen cursus moeten zich somtijds te
vreden stellen met een betrekking bij de Twentsche
bank van 400.per jaar.
De voorsteller zegt nog verder in zijne toelichting
dat het salaris den onderwijzer in de gelegenheid
moet stellen, zijn studie voort te zettendat
kan naar sprekers meening niet ernstig gemeend zijn.
Het is toch niet te vorderen dat de gemeente daar
naar het salaris regelt, men zou dit stelsel evengoed
op de andere ambtenaren kunnen toepassen.
Spreker wil er nog ten slotte op wijzen, dat volgens
de berekening van den heer Zandstra te Groningen,
waar een toelage voor studie voor de hoofdacte wordt
gegeven, het salaris in zijn geheel niet hooger is dan
hier. Alles samenvattende noopt dit spreker tegen
het amendement te stemmen.
De heer Peletier zegt, dat de heer van Messel meer
in het amendement ziet dan er in zit. Het amende
ment bedoelt niets anders dan de lijn door Burge
meester en Wethouders ten aanzien van deze jaar-
wedderegeling getrokken en bij het aanvangssalaris
afgebroken, weder te herstellen. Het argument, dat
men jonge onderwijzers, die nooit een cent op zak
hebben gehad, niet dadelijk zooveel moet geven, onder
schrijft spreker niet. Spreker erkent gaarne, dat die
25.meer of minder geen levenskwestie is en dat
de onderwijzers daarvan niet zullen kunnen studeeren,
doch als men au bout de son latin of wel zijn huishoude
lijk budget is, dan krijgen deze vijfentwintig gulden
wel degelijk beteekenis.
Komende tot het amendement-Zandstra c. s. zegt
spreker, dat, indien hij de kwestie geheel op zich zelf
moest beoordeelen, hij zich daarmee wel zou kunnen ver
eenigen. Spreker vindt den arbeid van den onder
wijzer wel van zooveel beteekenis, dat een dergelijk
salaris gewettigd is. Evenwel wil hij rekening houden
met de financieele gevolgen voor de gemeente en acht
in dat verband het voorstel van Burgemeester en
Wethouders in het algemeen aanbevelenswaard, te
meer nog, waar bovendien in de verordening is vast
gelegd, dat ze om de vijf jaar zal worden herzien.
De heer G. W. Koopmans heeft straks al gezegd
tegen artikel 2 te zullen stemmen, omdat hij verband
zoekt met de regeling der salarissen in artikel 3,
welke hem te laag voorkomt. Spreker heeft daarover
een heel ander idee dan de heer van Messel. Hij gaat
mee met het amendement-Peletier.
Spreker wil er den heer van Messel op wijzen, dat
waar deze gezegd heeft dat een jongmensch met
diploma-Rijks Hoogere Burger School kan beginnen
als klerk bij de Twentsche Bank met 400.terwijl
een onderwijzer f 625.krijgt, het toch niet aan
gaat deze beide zaken met elkander te vergelijken.
Men zou daaruit de conclusie kunnen trekken dat de
jongelui, door den heer van Messel bedoeld, doorgaans
uit hetzelfde milieu voortkomen als de onderwijzers.
Dat is niet het geval, die komen uit een geheel andere
omgeving. De heer Schoondermark heeft het in de
voorvorige vergadering misschien goed bedoeld, maar
dan verkeerd gezegd dat de onderwijzers, die van te
voren nooit een cent op zak hebben gehad, het opeens
ruim zouden krijgen en dat het dus niet goed is ze
in eens teveel te geven. Burgemeester en Wethouders
hebben een onderzoek ingesteld naar een billijke
woninghuur voor de hoofden. In verband daarmee
vraagt spreker of de heer Schoondermark wel eens
heeft onderzocht wat een hulponderwijzer noodig
heeft. Hij zal dat wel niet hebben gedaan. Spreker
echter wel. In het lijstje is niets voor eigen genot
begrepen dan 10.voor rooken. Een onderwijzer
heeft dus naar sprekers bescheiden meening noodig voor:
f
364.—.
Vuur en licht
33.—.
Kleeding, onder- en boven-
60.-.
Schoenen
15.-.
Geheele wasch en aankoop boorden, man
chetten enz.
32.50.
25.-.
40.—.
Contributie
10.—.
11
7.50.
71
4.50.
43,75.
10.-.
Dokter en apotheker
11
7.75.
f 653.-.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 December 1913. 297
Wie er iets van kan afdingen is verplicht dat
mede te deelen, want kan men hem overtuigen dat
hij mis is, dan geeft hij gaarne zijn stem aan het
voorstel van Burgemeester en Wethouders. Spreker
zal dan ook voorloopig meegaan met de amende-
menten-Zandstra c.s. en Peletier.
De heer Hiemstra kan zich in het algemeen aan
sluiten bij het door den heer Zandstra gesprokene. Hij
had echter naar aanleiding van de discussie over de
artikelen 1 en 2 meer steun verwacht voorliet amen
dement op dit artikel. Enkele leden toch hebben
straks met groote bezorgdheid nagegaan welke woning
nu wel passend was voor den stand van de school
hoofden. Spreker heeft zich er al bezorgd over gemaakt
of zij zich niet beleedigd zouden gevoelen als de
vergoeding 350.bleef.
Wanneer nu de salarissen worden geregeld zooals
Burgemeester en Wethouders voorstellen spreker
erkent dat het een verbetering is zou het wel eens
goed zijn als de leden eens gaan bedenken, hoeveel
een onderwijzer voor zijne woning kan uitgeven.
Een onderwijzer zonder hoofdacte heeft een maxi
mum van 1100.—. Zoo'n onderwijzer kan daarvan
geen 350.voor een woning uitgeven.
Dat moet met f 200.ophouden en kan nog maar
alleen als hij het maximum heeft bereikt.
Wanneer een onderwijzer op jeugdigen leeftijd een
groot gezin heeft moet hij zich tevreden stellen met
een woning van 150.of nog minder. Het ver
wondert spreker dan ook zeer, dat er in den Raad
geen stemmen meer opgaan ten gunste van het in
gediende amendement en dat er niet gevraagd wordt
of de onderwijzers wel naar hun stand kunnen leven.
Toen de heer Fransen sprak over woningbouw voor
de hoofden, heeft spreker geroepeneen gasthuis.
Het lijkt wel zoo, want als er over de hoofden wordt
gesproken houdt men lange beschouwingen over hun
stand en als het gaat over de onderwijzers, hoort
men daarvan niets. Daarover maakt men zich
niet dik.
De heer van Messel beweert dat een jongen met
diploma Rijks Hoogere Burgere School met 5-jarigen
cursus blij is als hij een betrekking krijgt van 400.
aan de Twentsche Bank. Spreker zal dat niet ontkennen.
De heer van Messel heeft spreker echter ingefluisterd
vze zijn met het diploma verlegen".
Het is dan te stom om dat te doen.
Laten ze dan voor onderwijzer leeren, dan krijgen
ze ten minste een diploma, dat ze productief kunnen
maken. Wat overigens die jongelui aan de Twentsche
Bank betreft, die krijgen geen zelfstandige positie.
Zij krijgen een ondergeschikt baantje om later op te
klimmen tot eene betrekking, die veel beter gesala
rieerd wordt dan de betrekking van onderwijzer.
Deze evenwel krijgt een zelfstandige positie, die
heel wat meer voor de gemeenschap beteekent.
Spreker meent dan ook dat deze beide betrekkingen
niet met elkander kunnen worden vergeleken.
Er is zooeven om het budgut van een onderwijzer
gelachen. Misschien is dit wel het gevolg van de
wijze, waarop de heer G. W. Koopmans het voordroeg.
Wanneer evenwel een onderwijzer eene vrije kamer
moet hebben, moet studeeren enz, kan hij dat van
het voorgestelde aanvangssalaris niet bekomen. Spreker
hoopt dan ook dat de Raad met het amendement
zal mee gaan. Bovendien is de kwestie van het aan
vangssalaris niet zoo belangrijk, daar slechts weinig
onderwijzers hier daarop worden aangesteld.
Dat zou ook voor Burgemeester en Wethouders
een reden kunnen zijn om zich niet tegen eene ver
hooging van het minimum te verklaren. Hij hoopt
dat de Raad de verbetering niet zal ophangen
aan de kapstok van de herziening over 5 jaar.
De heer Zandstra sluit zich bij den heer Hiemstra
aan. Straks heeft spreker de heeren de Haan en
Tulp reeds gevraagd welke waarde zij hechten aan
de positie van den onderwijzer. De Raad schijnt er
in het algemeen niet veel waarde aan toe te kennen.
De heer Hiemstra heeft gezegd dat de onderwijzers
zelfstandig zijn. Dat is ook zoo en het is van groote
waarde. De heer G. W. Koopmans heeft een budget
voorgelezen. Spreker heeft ook bij de algemeene
beschouwingen een berekening gegeven. Wanneer
men overtuigd is dat iemand met 600.kan rond
komen, moet men eens een rekening overleggen.
Wanneer iemand f 32.kostgeld moet betalen en
studeeren moet, heeft hij geen last van te veel zak
geld, maar wel van onbetaalde beeren.
De heer Peletier zegt dat deze regeling over 5 jaar
herzien wordt. Dat is waar, maar herzien beteekent
niet altijd verbeteren. Men moet maar niet op de
toekomst rekenen.
De heer van Messel wil nog een kort woord zeggen
naar aanleiding van het door de heeren G. W. Koop
mans en Hiemstra gesprokene. De beide sprekers
hebben sprekers redeneering uit haar verband gerukt,
door zich vast te klemmen aan iets dat door spreker
slechts als voorbeeld is aangehaald.
Spreker heeft in eerste instantie duidelijk gezegd
dat een jongen uit den burgerstand blij zou zijn als
hij op een leeftijd van 18 jaar een betrekking van
13.per week kon krijgen en daarbij slechts
als voorbeeld aangehaald, dat zelfs jongelui met
diploma Rijks Hoogere Burgerschool met 5-jarigen
cursus zich somtijds tevreden moeten stellen met een
positie van 400.per jaar bij de Twentsche Bank.
De heer G. W. Koopmans beweerde dat men de
milieu's waaruit de laatst genoemde jongelui en waar
uit de onderwijzers voortkomen, van elkander moet
scheiden. Het is spreker bekend dat vele jongelui
met diploma Rijks Hoogere Burgerschool met 5-jarigen
cursus uit geen ander milieu voortkomen dan de
onderwijzers. Spreker blijft er bij dat een aanvangs
salaris van f 625.voor een jongmensch van 18 jaar
voor de eerste twee jaar voldoende is.
De heer Schoondermark (wethouder) wijst er op,
dat er in de amendementen verschillende kwesties
zitten. Wat betreft het aanvangssalaris wenscht spreker
den Raad voor de tweede maal te wijzen op de gra
fische voorstelling der salarisregeling, die bij de stukken
lag. Daaruit blijkt dat de gemeente Leeuwarden
met deze regeling komt te staan aan het hoofd van
alle gemeenten van dezelfde positie. Daarmee moeten
de Raad en de onderwijzers tevreden zijn. Het aan
vangssalaris is hier en daar bij exceptie hooger, alleen
is dit het geval in Alkmaar, Sneek en Franeker.
Spreker vraagt nu of Leeuwarden behoefte heeft
aan eerstbeginnende onderwijzers en of die meer waard
zijn dan daarvoor is aangegeven. De heer Zandstra
heeft gezegd dat ze moeten hebben naar wat ze
prestoeren.
Spreker wil openlijk verklaren, dat jongelui, die
pas examen hebben gedaan, geen cent meer waard
zijn dan f 13.per week. Al kostte de verhooging
de gemeente niets, dan nog zou spreker er zich met
hand en tand tegen verzetten.
Er zit nog een andere kwestie in, zooals de heer
Zandstra reeds zelf heeft opgemerkt. In het geheelo
nieuwe voorstel wordt het principe, dat in de regeling
van Burgemeester en Wethouders is neergelegd, de
betaling der bijacte, genegeerd.
Dat bijacten aan het onderwijs ten goede komen,
wordt beaamd door dr. Gunning. Heel toevallig heeft
spreker voor zich het adres van de vereeniging tot
bevordering van den handenarbeid, waarin staat