1000
1100
1200
1300
298 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 December 1913.
„In vele gemeenten werd in de salarisregeling de
bepaling opgenomen, dat voor het bezit van taal-
acten een verhooging zal plaats vinden, zelfs als er
geen les in vreemde talen gegeven wordt. Onge
twijfeld kan de kennis van die vreemde talen aan
leiding geven tot meerdere algemeene ontwikkeling,
wat dan weer aan het onderwijs ten goede komt".
De Bond zegt nu wel dat hij, die voor de klas
staat, bespeurt dat hij met zijn examenkennis niet
bij de kinderen behoeft aan te komen.
Het is dorre stof, die voor de kinderen alle be
zieling mist. Spreker is echter van oordeel dat over
hoe meer dorre stof een onderwijzer beschikt en deze
verwerkt, hoe meer bezieling hij aan zijn onderwijs
kan geven. En dat resultaat verkrijgt men bij vak
studie en praktijk. Hoe hooger ontwikkeling de
onderwijzer bezit, des te beter voor het onderwijs.
De heer Zandstra zegt dat de wethouder de betaling
der bijacten ter sprake brengt. Spreker en zijne
partijgenooten zullen zich daar niet tegen verzetten,
als er les wordt gegeven in het vak, waarvoor de
bijacte is. Spreker ontkent niet dat de onderwijzers
algemeene ontwikkeling moeten hebben, maar wel dat
het bezit van bijacten hun meer waarde geeft. Spreker
kan wijzen op menschen niet sociaal-democraten
die op hetzelfde standpunt staan, o. a. Leo XIII in
zijn encycliekRerum Novarum. Ook Roomsch-
Katholieke sociologen hebben zich bij monde van hun
beste woordvoerders verklaard tegen een loonstelsel,
waarbij de behoeften van den werknemer als maatstaf
van het loon worden gemaakt. Sprekers voorstel gaat
dan ook in de lijn van de betaling naar arbeidspres
tatie. De heer Schoondermark mag zeggen dat jongelui
die nooit een cent op zak hadden, op hun I8e levens
jaar niet meer waard zijn dan 6U0.dat is een
sterke uitdrukking, die spreker niet graag voor zijne
rekening zou willen nemen. Hier komt nooit een
onderwijzer van 18 jaar in functie, terwijl de meesten,
als zij de acte halen, al ouder zijn. Wij krijgen in
den regel jongelui met een paar jaar ervaring en men
behoeft daarom niet zoo angstvallig voor het minimum
loon te zijn.
Nu mag het zijn dat Leeuwarden bij aanneming
van het voorstel der sociaal-democratische raadsleden
aan het hoofd komt te staan, dat is voor spreker
niet de vraag. Wel is het voor hem de vraag of
Leeuwarden zooveel betaalt, dat een onderwijzer er
best van kan komen. Dat is niet het geval. Spreker
zou wel eens willen dat er leden van den Raad waren,
die kinderen bij het onderwijs hadden, dan zouden
ze van nabij met het leven der onderwijzers bekend
zijn. Zoolang de traktementen der onderwijzers niet
in overeenstemming zijn met hun arbeidsprestatie,
zullen spreker en zijne partijgenooten opkomen voor
salarisverhooging. Wat zij nu vragen is geen over
vragen ze worden daarvan wel dikwijls beschul
digd maar ze zijn in dezen zeer bescheiden. Wanneer
men toch meent dat men hier zooveel betaalt, moet
men eens een vergelijking maken met het buitenland.
Bremen betaalt oneindig veel meer dan Leeuwarden
en de meeste kleine Duitsche plaatsen doen dat.
Parijs denkt er nog heel anders over. Daar heeft
een onderwijzer 3000 frs. en 1600 frs. voor huishuur
en 1500 frs. toeslag. Daar kent men de waarde van
den onderwijzer beter. De onderwijzers zijn de op
voeders van het toekomstig geslacht en moeten blij
moedig kunnen leven. Dat kan niet als ze gedurig
door geldzorgen worden gepijnigd. Spreker is dan
ook van oordeel dat de Raad het voorstel der sociaal
democratische raadsleden moet aannemen.
De heer G. W. Koopmans moet even terugkomen op
hetgeen de heer Hiemstra gezegd heeft over het lachen
der raadsleden om het lijstje dat spreker meedeelde.
Dat raadslid zei dat men misschien lachte om de
manier waarop het werd voorgedragen.
Spreker is zich niet bewust dat op eene speciale
manier gedaan te hebben. Hij weet wel dat er ver
schillende heeren om dergelijke mededeelingen lachen,
maar hij maakt zich daarover niet boos. Dit wil hij
evenwel constateeren dat er niemand is geweest, die
op het lijstje iets heeft afgedongen. Nu zegt de
heer Schoondermark wel dat Leeuwarden aan de spits
van de traktementen komt te staan bij aanneming
van het voorstel van Burgemeester en Wethouders,
maar dat geeft spreker niets, zoolang er in z'n lijst
niets valt te wijzigen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement-Zandstra c.s. wordt verworpen
met 16 tegen 5 stemmen.
Vóór stemmen de heerenHiemstra, Berghuis,
Tiemersma, Zandstra en G. W. Koopmans.
Tegen de heerenOosterhoff, Fransen, Lautenbach,
de Haan, Tulp, Peletier, Vonck, Burger, van Messel,
Feitz, J. Koopmans, Haverschmidt, Beekhuis. Menalda,
Komter en Schoondermark.
De heer Zandstra zegt dat hij, nu dit amendement
is afgestemd, met een tweede komt luidende
In artikel 3 worde onder I a gelezen
indien zij de hoofdacte niet bezitten bij een diensttijd
van minder dan 2 jaren 625
van twee en meer, doch minder dan vier 700
van vier en meer, doch minder dan zes 800
van zes en meer, doch minder dan negen 900
van negen en meer, doch minder dan twaalf
van twaalf en meer, doch minder dan vijftien
van vijftien en meer, doch minder dan achttien
van achttien en meer jaren
Onder I b worden gelezen
indien zij de hoofdacte bezitten bij een diensttijd
van minder dan twee jarenf 725
van twee en meer, doch minder dan vier 800
van vier en meer, doch minder dan zes 900
van zes en meer, doch minder dan negen 1000
van negen en meer, doch minder dan twaalf 1100
van twaalf en meer, doch minder dan vijftien 1200
van vijftien en meer, doch minder dan achttien 1300
van achttien en meer jaren1400
De Voorzitter deelt mede dat door de heeren Zandstra
en Tiemersma een nieuw amendement is ingediend
luidende
In artikel 3 worde onder I a gelezen
indien zij de hoofdacte niet bezitten
bij een diensttijd
van minder dan 2 jaar 625
van twee en meer doch minder dan vier 700
van vier en meer doch minder dan zes 800
van zes en meer doch minder dan negen 900
van negen en meer doch minder dan twaalf 1000
van twaalf en meer doch minder dan vijftien 1100
van vijftien en meer doch minder dan
achttien1200
van achttien en meer jaren1300
onder I b worde gelezen
indien zij de hoofdacte bezitten
bijeen diensttijd
van minder dan 2 jaren725
Verslag van de handelingen van den gemoenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 December 1913. 299
van twee en meer doch minder dan vier 800
van vier en meer doch minder dan zes 900
van zes en meer doch minder dan negen 1000
van negen en meer doch minder dan twaalf 1100
van twaalf en meer doch minder dan vijftien 1200
van vijftien en meer doch minder dan
achttien1300
van achttien en meer jaren1400
De heer Schoondermark (wethouder) zegt dat de
Raad in de gelegenheid is geweest amendementen
tijdig in te dienen, zoodat Burgemeester en Wet
houders de financieële gevolgen hebben kunnen be
rekenen. Het eerste voorstel-Zandstra c.s. kostte
26000.of 8000.meer dan dat van Burge
meester en Wethouders. Nu is een dergelijke be
rekening niet te maken. Daarop wil spreker even de
aandacht vestigen.
De Voorzitter zou het volkomen eens zijn met den
heer Schoondermark, dat een dergelijk amendement
beter niet zoo eensklaps werd in behandeling genomen
als hij niet overtuigd was, dat ook dit amendement
geen kans van slagen had. Anders zou de behande
ling moeten worden afgebroken en een onderzoek
moeten worden ingesteld. Het is echter bijna gelijk
luidend aan het verworpen amendement, zoodat spreker
eigenlijk niet begrijpt dat de heer Zandstra dit
amendement indient.
De heer Zandstra zegt dat de reden der indiening
is gelegen in het feit dat de meeste sprekers over
het bedrag van het minimum zijn gevallen. Spreker
wil wel wat lager beginnen als de opklimming dan
maar in zijn lijn komt.
De heer Schoondermark zegt nu dat spreker diens
amendement eerder had moeten indienen, maar dat
kon niet, hij kon niet vermoeden dat de Raad het
eerste amendement zou afstemmen.
De heer Hiemstra begrijpt de redeneering van den
Voorzitter niet, die zegtals ik niet wist dat het
verworpen werd, zou ik het niet in behandeling brengen.
Wanneer nog werd gezegd dat de draagwijdte niet te
overzien is, was het heel iets anders. Wanneer toch
een amendement wordt verworpen en er komt een
ander, dat minder ver gaat, is er geen reden om dit
niet te behandelen. Er is door den heer Schoonder
mark gezegd, dat het eerder had moeten worden in
gediend, maar dat is verbazend moeilijk, en vooral
als in één amendement een heel systeem zit. Het
zou volkomen juist zijn als die leden met de verhoo
ging van het maximum konden meegaan, die in prin
cipe tegen verhooging van het minimum zijn. Den
heer Burger hoort spreker zeggen schei uit. Ja, dat
heeft spreker ook wel eens gedacht als de heer Burger
aan het woord was, al heeft hij het niet gezegd.
Spreker herhaalt dat het zeer moeilijk was alles te
voorzien en hij begrijpt ook niet hoe de Voorzitter
heeft kunnen spreken zooals hij heeft gedaan.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement wordt verworpen met 18 tegen
3 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Hiemstra, Tiemersma en
Zandstra.
Tegen de heerenOosterhoff, Berghuis, Fransen,
Lautenbach, G. W. Koopmans, de Haan, Tulp, Peletier,
Vonck, Burger, van Messel, Feitz, J. Koopmans,
Haverschmidt, Beekhuis, Menalda, Komter en Schoon
dermark.
Het amendement-Peletier wordt verworpen met 13
tegen 8 stemmen.
Vóór stemmen de heerenHiemstra, Berghuis,
Tiemersma, Zandstra, G. W. Koopmans, de Haan,
Tulp en Peletier.
Tegen de heeren Oosterhoff, Fransen, Lautenbach,
Vonck, Burger, van Messel, Feitz, J. Koopmans,
Haverschmidt, Beekhuis, Menalda, Komter en Schoon
dermark.
Aan de orde is het amendement-Burger.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Zandstra kan volkomen met het amende
ment meegaan. De bepaling past niet in het voor
stel van Burgemeester en Wethouders. In geen enkele
gemeente is het regel de periodieke verhooging bij
ziekte op te schorten en Leeuwarden zal, bij aan
neming van het voorstel van Burgemeester en Wet
houders, de twijfelachtige eer genieten van in dit
opzicht voor te gaan. Burgemeester en Wethouders
zeggen een ziek onderwijzer kan geen fouten maken,
een gezonde wel. Een zieke heeft dus iets op een
gezonde voor. Zoo geredeneerd is een ziekenhuis
een huis van gelukkigen, want als je daar voor de
ramen ligt en er valt iemand in de gracht, dan moet
de arme gezonde op den wal zijn hachje wagen en
de zieke voor de ramen kan lekker toezien. Ieder
moet het dwaze van deze redeneering van Burge
meester en Wethouders erkennen.
Wanneer evenwel iemand een jaar verlof voor
studie krijgt, kan hij ook geen fouten maken. Schort
men, vraagt spreker, dan z'n recht op verhooging ook
op Neen, en terecht. Men beginne er ook niet
mee. Ziek zijn is voor niemand een pretje en een
zieke onderwijzer zal gaarne weer spoedig zoo ge
zond zijn, dat hij weer in de gelegenheid is fouten
te maken.
Volgens het jaarverslag evenwel is dat aantal
fouten vrijwel nihil en heeft een gezonde nog nooit
een verhooging voor gemaakte fouten gemist. Dit
voorstel steunt op een motiveering zonder één feit.
Dat lijkt spreker wel wat al te kras. Burgemeester
en Wethouders hadden volgens hun eigen motiveering
tot dit voorstel moeten komen. Een zieke onder
wijzer kan geen fout maken, een gezonde wel, zeggen
Burgemeester en Wethouders. Aangezien echter de
gezonden hier volgens het schoolverslag steeds be
vredigend werk leveren en steeds voor verhooging
in aanmerking komen, bestaat het personeel dus uit
mannen en vrouwen die geen fouten maken. Daarom
komt het spreker en zijn partijgenooten niet ge-
wenscht voor om gedurende ziekte de verhooging
op te schorten. Zij zullen zich met het amendement-
Burger vereenigen.
De heer Schoondermark (wethouder) zegt dat de
heer Burger de laatste alinea wil laten vervallen en
dat hij dit aldus toelicht
„De gronden, voor deze nieuwe bepaling aangevoerd,
„komen weinig krachtig voor".
Spreker kan den heer Burger ook wel toevoegen,
dat diens argumenten weinig krachtig zijn, waar hij
zegt
„Hem, die eenigen tijd wegens ziekte afwezig is
„geweest, daarvoor te straffen met blijvende achter
stelling bij zijn collega's met gelijke dienstjaren,
„schijnt niet aanbevelenswaard".
Spreker is van oordeel, dat hier van straf geen
kwestie is. Het begrip van straf hoort hier niet thuis.
Hier toch zijn de omstandigheden in het spel en
anders niet. Wanneer b.v. iemand, die pas de acte