304 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 December 1913.
bestaande bepaling wordt het Rijk benadeeld. De
oorzaak van het voorstel van Burgemeester en Wet
houders zit hierin, dat de ervaring geleerd heeft dat
men minder goede leerkrachten krijgt voor meer geld
en daaraan willen Burgemeester en Wethouders een
einde maken.
De heer Hiemstra wijst erop dat de Wethouder den
toestand, zooals die hier is, wel wat zwart heeft afge
schilderd. Het salaris van den tijdelijken onderwijzer
zal ook stijgen en na eenigen tijd gelijk staan met
dat van den zieke.
Dat zal voor dezen een beletsel zijn om eeuwigdurend
te blijven.
Ook heeft de Wethouder gezegd, dat het onbillijk
tegenover het Rijk zou zijn om de oude bepaling te
handhaven en hij heeft erbij verteld dat Gedeputeerden
de verordening wel eens niet zouden willen goedkeuren
als die oude bepaling blijft bestaan. Spreker meent
dat het heel anders is. Het is bekend dat in de wet
op de pensionneering van gemeente-ambtenaren de
bepaling voorkomt, dat eens verkregen rechten niet
mogen worden aangerand.
Moreel is het dan ook niet geoorloofd in deze aan
de verkregen rechten der onderwijzers te tornen, die
op de oude bepaling benoemd zijn. Wil men deze
verordening beschouwen als een compromis, waarvoor
de onderwijzers een betere ziekteregeling moeten
missen, dan noemt spreker dit een reactionnair optreden
van den Raad. Spreker gelooft evenwel niet dat dit
het geval is en hij is het niet met den Wethouder
eens dat de kans voor niet goedkeuring door de
Gedeputeerde Staten van de verordening niet groot is.
De heer Burger acht zich niet geroepen het voor
stel te verdedigen. Hij meent echter dat de heer
Hiemstra, als hij voor de in functie zijnde onderwijzers
wil opkomen, een overgangsbepaling had moeten
voorstellen.
In beginsel voelt spreker er wel iets voor dat het
niet aangaat de arbeidsvoorwaarden buiten de betrok
kenen om te verslechteren. Hij is echter van oordeel
dat alle Leeuwarder onderwijzers liever onder de
nieuwe verordening zullen willen dienen dan onder
de oudede verordening in haar geheel geeft de
regeling der arbeidsvoorwaarden en dit geheel is
onder de nieuwe verordening niet slechter doch aan
merkelijk gunstiger dan onder de oude.
De heer Tulp vraagt of dit artikel niet kan worden
aangevuld met een bepaling, waarbij de in functie
zijnde onderwijzers worden uitgeschakeld.
De heer G. W. Koopmans stelt voor
„Voor de reeds in functie zijnde onderwijzers blijft
„de ziekteregeling, zooals in artikel 11 der bestaande
„verordening is omschreven".
De Voorzitter wijst er op dat dit een amendement
is op de overgangsbepaling.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement-Zandstra wordt verworpen met
14 tegen 7 stemmen.
Vóór stemmen de heerenHiemstra, Fransen, Tie-
mersma, Zandstra, Lautenbach, G. W. Koopmans en
Feitz.
Tegen de heerenOosterhoff, Berghuis, de Haan,
Tulp, Peletier, Vonck, Burger, van Messel, J. Koop
mans, Haverschmidt, Beekhuis, Menalda, Komter en
Schoondermark.
Artikel 11 wordt met algemeene stemmen aan
genomen.
De heer Hiemstra vraagt of nu het voorstel van
den heer G. W. Koopmans niet hier moet worden
behandeld. Hij meent van wel.
De Voorzitter antwoordt dat zulks niet het geval
is. Het amendement-G. W. Koopmans is een amen
dement op de overgangsbepaling.
Aan de orde is art. 12, met het daarop ingediende
amendement-Zandstra c. s.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Schoondermark (wethouder) wijst er op
dat Burgemeester en Wethouders billijkheidshalve de
onderwijzers, die langer dan 2 jaar tijdelijk in dienst
zijn, willen salarieeren als de vaste. Het is echter
te dwaas om den onderwijzer, die twee of drie maan
den invalt, om daarna weer weg te gaan, te salari
eeren als de vaste. De heer Zandstra spreekt altijd
van gelijke monniken, gelijke kappen, maar dat heeft
men niet want er bestaat tusschen deze onderwijzers
en de gemeente een ander dienstverband dan tusschen
de gemeente en de vaste. De stap, dien Burgemeester
en Wethouders doen, is een billijke, die welke de heer
Zandstra wil doen wordt onbillijk.
De heer Zandstra ziet het onbillijke niet in. Men
vraagt menschen die de begaafdheden en de kunde
bezitten een zieken onderwijzer te vervangen en die
moeten goed worden betaald. Er zijn gevallen be
kend van tijdelijke leerkrachten die zeer lang in dienst
zijn geweest. Die zijn dan toch ook wel geschikt,
want anders hield men ze niet. Waarom nu deze
menschen niet betaald als de vaste onderwijzers
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement-Zandstra c. s. wordt verworpen met
18 tegen 3 stemmen.
Vóór stemmen de heeren Hiemstra, Tiemersma en
Zandstra.
Tegen de heerenOosterhoff, Berghuis, Fransen,
Lautenbach, G. W. Koopmans, de Haan, Tulp, Pele
tier, Vonck, Burger, van Messel, Feitz, .T. Koopmans,
Haverschmidt, Beekhuis, Menalda, Komter en Schoon
dermark.
De artikelen 1214 worden met algemeene stem
men aangenomen.
Aan de orde is artikel 15 met het daarop inge
diende amendement-Zandstra c. s.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Zandstra moet zijn amendement handhaven
want hij meent, dat bij Burgemeester en Wethouders
de bedoeling voorzat de verordening op 1 Januari
1913 in werking te doen treden. Op 1 Januari 1913
begint men toch niet met iets dat men op 1 Januari
1914 in werking denkt te doen treden.
Spreker en zijne partijgenooten hebben steeds op
spoed aangedrongen en trots dat is er steeds ge
treuzeld. Alles wijst er echter op dat ook de Com
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 December 1913. 305
missie van Toezicht de bedoeling had de nieuwe
verordening op 1 Januari 1913 in werking te doen
treden. En nu komt men met 1 Januari 1914. Alle
belanghebbende hoofden en onderwijzers voelen dit
als een onrecht en vragen 1 Januari 1913. Vandaar
dan ook dit amendement, dat geheel de bedoeling van
Burgemeester en Wethouders weergeeft. De Raad
mag geen voordeelen halen uit deze zaak, de onder
wijzers mogen door dit oponthoud geen jaar gedu
peerd worden. 1 Januari 1908 ging de bestaande
regeling in, 1 Januari 1913 behoort volgens den geest
van het raadsbesluit van Februari 1912 deze nieuwe
regeling in te gaan. De Raad heeft zelfs door dit
besluit deze verwachting gewekt.
Bij de algemeene beschouwingen hebben spreker en
zijne partijgenooten gezegd: de gemeente heeft een
oude schuld bij de werkers in school. Welnu, mijn
heer de Voorzitter, zij herhalen dat nog eens, er is
veel achterstand. Vandaar dan ook onze aandrang
om de regeling in werking te doen treden met ingang
van 1 Januari 1913.
De heer Schoondermark (wethouder) behoeft alleen
voor te lezen het besluit van den Raad van 23 Januari
1912 waarin staat, dat de herziening der salarissen in
den loop van 1913 zou plaats hebben. Bovendien
werd in de volgende vergadering een voorstel-Zandstra
verworpen om de nieuwe regeling op 1 Januari 1913
in werking te doen treden. Spreker kan zich dan
ook niet begrijpen dat de heer Zandstra veronder
stellen kan, dat Burgemeester en Wethouders één
oogenblik gedacht zouden hebben aan eene in werking
treding op 1 Januari 1913.
De heer Zandstra zegt dat de lijn der historie be
wijst, dat de verordening om de 5 jaar moet worden
herzien en van 19081913 is 5 jaar.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement-Zandstra c.s. wordt verworpen met
18 tegen 3 stemmen.
Voor stemmen de heeren Hiemstra, Tiemersma en
Zandstra.
Tegen de heerenOosterhoff, Berghuis, Fransen.
Lautenbach, G. W. Koopmans, de Haan, Tulp, Pele
tier, Burger, van Messel, Feitz, J. Koopmans, Haver
schmidt, Beekhuis, Menalda, Komter en Schoondermark.
De heer Vonck heeft aan deze stemming geen deel
genomen.
Art. 15 wordt thans met algemeene stemmen aan
genomen.
Aan de orde is de overgangsbepaling met het
amendement van den heer G. W. Koopmans.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Schoondermark (wethouder) is het er niet
mee eens dat men bij de ziekteregeling, zooals die
bestond, kon spreken van verkregen rechten.
De Raad behandelt de salarisregeling en het wil
er bij Burgemeester en Wethouders niet in dat door
deze te wijzigen verkregen rechten worden aangerand.
Burgemeester en Wethouders kunnen zich niet met
het amendement vereenigen.
De heer Beekhuis is ook van meening, dat niet kan
worden gesproken van verkregen rechten.
Er wordt een andere regeling gemaakt, die en
dat wordt van alle zijden erkend in alle andere
opzichten beter is voor de onderwijzers.
Men gaat dan ook te ver door te spreken van
verkregen rechten. Het is nu alleen de vraag of men
de tegenwoordig in functie zijnde onderwijzers wil
bevoordeelen boven de nog komenden. Een bezwaar
daartegen zal zijn dat de eene leeft onder de oude,
de andere onder vigueur van de nieuwe ziekteregeling.
Spreker acht het dan ook niet gewenscht de over
gangsbepaling aan te nemen.
De heer Hiemstra wijst erop dat de heer Beekhuis
dit had kunnen voorkomen door voor het voorstel der
sociaal-democratische raadsleden te stemmen. Dat men
hier echter iets nieuws wil ontkent spreker. Bij de
pensionneering der gemeente-ambtenaren moesten ook
de voor deze menschen gunstige bepalingen blijven
bestaan.
Er is dan ook alle reden de bepaling op te nemen.
De heer Schoondermark (wethouder) doet opmerken
dat Burgemeester en Wethouders, als de overgangs
bepaling wordt aanvaard, nog jaren zullen zitten met
het régime van tijdelijke leerkrachten, terwijl hun
motief is geweest het onderwijs te verbeteren door
te trachten die kwijt te raken.
De Voorzitter geeft nu den heer Hiemstra toe, dat
dit amendement wel van invloed is op artikel 11.
De laatste alinea zal moeten vervallen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement-G. W. Koopmans wordt aange
nomen met 12 tegen 9 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Hiemstra, Berghuis,
Tiemersma, Zandstra, Lautenbach, G. W. Koopmans,
de Haan, Tulp, Peletier, Vonck, van Messel en Feitz.
Tegen de heerenOosterhoff, Fransen, Burger, J.
Koopmans, Haverschmidt, Beekhuis, Menalda, Komter
en Schoondermark.
De verordening wordt thans met algemeene stem
men vastgesteld. Burgemeester en Wethouders worden
gemachtigd in verband met de tijdens de behandeling
aangebrachte wijzigingen zoo noodig redactie
verbeteringen aan te brengen.
De Voorzitter stelt voor de punten 3 en 4 der agenda
aan te houden en over te gaan tot eene vergadering
in comité generaal ter behandeling van
5. Rapport der commissie voor de reclames omtrent
bezwaarschriften in eersten aanleg tegen aanslagen in
den Hoofdelijken Omslag, dienst 1913.
Dienovereenkomstig wordt besloten
Na heropening stelt de Voorzitter aan de orde
6. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om, met
afwijking van het bepaalde by artikel 16 der verordening
op de marktpolitie gemeenteblad no. 46 van 1905) den
marktdag, dit jaar vallende op den tweeden Kerstdag
(26 December) te houden Maandag 29 December e.k.
Dit voorstel luidt als volgt
Dit jaar valt de tweede Kerstdag op Vrijdag, den
dag der weekmarkten. Nu bepaalt artikel 16 der ver-