310 Verslag van do handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 December 1913.
welwillendheid een adres op een dergelijke manier te
beantwoorden. Het adres bij de stukken voegen wil
zeggen dat het niet beantwoord wordt.
De Voorzitter zegt overweging van het denkbeeld
van den heer Peletier door Burgemeester en Wet
houders toe.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
6. adres van het Bestuur der Landelijke Federatie
van Bouwvakarbeiders in Nederland, met memorie van
toelichting, houdende verzoek in de bestekken der
van gemeentewege aanbestede werken bepalingen op
te nemen, waarbij
1. het z.g.n. put- en keetbazenstelsel wordt verboden
2. het loon der werklieden wordt vastgesteld ten
minste overeenkomstig den plaatselijken standaard.
Wordt in handen gesteld van Burgemeester en
Wethouders ter afdoening.
7. adres van J. Koopmans alhier om vóór zijn te
stichten pakhuis aan het Noordvliet in de openbare
straat rails te mogen aanbrengen en houden van den
wal tot de beide toegangsdeuren.
8. adres van G. Blaauw namens de N.V. Electrisch
Confectie-atelier alhier, om in het trottoir vóór haar
perceel Emmakade no. 74 Z.Z een inrit te mogen
maken.
9. adres van de N. V. „de Nederlandsche Ijzer
handel", afdeeling Hartelust, houdende verzoek
om vóór haar te stichten pakhuis aan de Emmakade
N.Z. rails te mogen leggen, één inrit aan te brengen
in het trottoir aan de Emmakade en vijf inritten in
dat aan de Rembrandtstraat.
10. adres van A. v. d. Meulen alhier om hem op
gronden van billijkheid terug te betalen een bedrag
van 28.93.wegens het in gebruik nemen van een
bouwterrein aan de Willem Lodewijkstraat, kadastraal
bekend sectie G. no. 9351, vóór de betrekkelijke
notarieele akte was verleden.
De stukken 710 worden in handen gesteld van
Burgemeester en Wethouders ten fine van prae-advies.
11. schrijven van Burgemeester en Wethouders
waarbij naar aanleiding van een verzoek van G. van
Swighem alhier om vermindering van zijn aanslag in
den Hoofdelijken Omslag dienaangaande inlichtingen
worden verstrekt, met voorstel hen te machtigen
adressant dienovereenkomstig te berichten.
Wordt conform besloten.
12. nota van Burgemeester en Wethouders naar
aanleiding van de 29 October 1.1 medegedeelde adressen
van de afd. Leeuwarden van den Bond van Christelijke
gemeentewerklieden en van den Bond van Nederlandsche
gemeentewerklieden, houdende opmerkingen naar aan
leiding van de wijze waarop de nieuwe loonregeling
voor de gemeentewerklieden wordt toegepast enz.
Deze nota luidt als volgt
De afdeeling Leeuwarden van den Bond van
Nederlandsche gemeentewerklieden en de afdeeling
Leeuwarden van den Bond van Christelijke gemeente
werklieden hebben gemeend bij adres met memorie
van toelichting de aandacht van Uwe Vergadering
te moeten vestigen op de haars inziens onjuiste toe
passing van het Werkliedenreglement door Burge
meester en Wethouders met betrekking tot de rang
schikking der gemeentewerklieden in loonklassen. Zij
spreken de verwachting uit, dat Uwe Vergadering na
kennisneming van de door haar aangevoerde beweeg
redenen aan hare grieven zal tegemoet komen.
Eén punt wordt in beide adressen behandeld en wel
niet toekenning van een loonsverhooging van ten
minste 60 cent bij overgang naar eene werkzaamheid,
welke in een hoogere klasse is gerangschikt,
terwijl bovendien de eerstgenoemde afdeeling nog
ter sprake brengt
a. dat bij de laatste rangschikking in loonklassen,
als gevolg van het raadsbesluit van 11 Maart 1913
(raadshandelingen bladzijde 47), bij de gasfabriek de
werklieden niet allen 2 loonklassen zijn verhoogd
b. dat bij een of meer takken van dienst losse
werklieden om of binnen de zes weken één dag worden
ontslagen, waardoor voor dezen artikel 40, 2e lid,
van bet Werkliedenreglement geen zin heeft;
c. dat voor den dienst aan de gasfabriek lichamelijk
geschikt verklaarde personen niet bij dien tak van
dienst zijn aangesteld.
Naar aanleiding van deze adressen zegden wij U
eene nota toe. Ter voldoening daaraan hebben wij
de eer U het volgende mede te deelen
1°. Ten aanzien van het in beide adressen behan
delde punt
In ons besluit van 16/19 April/2 Mei 1913, no.
148e, 149k/403 werd eene bepaling opgenomen, dat
verhooging in loonklasse, tengevolge van overgang
naar een hooger gerangschikte werkzaamheid, zal
gepaard gaan met verhooging in loon van ten minste
Ö.60. Aan deze bepaling werd bij datzelfde besluit
terugwerkende kracht verleend voor die overgangen,
welke na de inwerkingtreding van het Werklieden
reglement, dus na 1 Januari 1912, hadden plaats
gehad. De door de afdeeling van den Bond van
Nederlandsche gemeentewerklieden genoemde F. van
Dijk en J. Brijker hebben die verhooging niet ont
vangen, omdat zij bij ons besluit van 9 December
1911 met ingang van 1 .Januari 1912 (dus niet na dien
datum), waren bevorderd tot ploegbaas-tonnenbezorger
bij de Stadsreiniging. Met de loonsaanspraken, die
zij hadden, is bij de indeeling op 1 Januari 1912
rekening gehouden. Voor hen geldt derhalve de
aangehaalde bepaling niet.
Evenmin is dit het geval met den ovenstoker bij de
reiniging, .T. Stoelwinder. Bij Stoelwinder betreft het een
op zichzelf staand geval. Hij was van 1899 tot 1910
tonnenbezorger, welke werkzaamheid thans in de 2e
loonklasse is gerangschikt ;in 1910 werd hij ovenstoker,
welke werkzaamheid bij de inwerkingtreding van het
Werkliedenreglement in de leloonklasse, en sedertl Janu
ari 1913 in de 2e is gerangschikt. Wij hebben gemeend
bij nadere overweging van het loon van Stoelwinder.
uit een oogpunt van billijkheid rekening te moeten
houden met zijn vroegeren diensttijd in een 2e klasse
werkzaamheid, waardoor hij sedert de rangschikking van
zijn werkzaamheid in do 2e loonklasse, d.i. 1 Januari 1913,
60 centen per week meer ontvangt dan hem met
toepassing der gewone regelen zou toekomen. Zooals
gezegd, staat zijn geval alleen, zoodat niemand hieraan
eeDige aanspraak kan ontleenen.
Hoewel met de evenbedoelde bepaling geen verband
houdende, wijst dezelfde afdeeling nochtans bij het
zelfde punt op de belooning van D. Scholten, A.
Hendriks, G. Breidenback en F. Alma, werklieden bij
de Stadsreininging, en van K. Wagenaar, A. Binsma,
J. de Boer en S. Elzinga, le en A. Flapper, 2e stoker
bij de gasfabriek. Deze werklieden zijn blijkbaar ook
door de tweede adressante bedoeld.
Ook hieromtrent heeft de afdeeling een verkeerde
meening, zooals uit het onderstaande moge blijken.
Door de aanneming van de motie-Besuijen in de
raadsvergadering van 22 Augustus 1911 moesten
Burgemeester en Wethouders de loonen van de
gemeentewerklieden, zooals die reeds door hen waren
vastgesteld, aan eene herziening onderwerpen, omdat
de Raad als zijn oordeel had uitgesproken, dat met
de dienstjaren der werklieden in hunne klasse moest
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 December 1913. 311
worden rekening gehouden. Daarom werd bij hun
besluit van 9/22 December 1911 no. 3838/1105, hou
dende rangschikking in loonklassen, met ingang van
1 Januari 1912, behoudens de uitzonderingen, welke
in bepaalde gevallen noodig werden geacht als regel
aangenomen, dat alle dienstjaren in de toenmaals
vervulde werkzaamheid zouden medetellen en dat,
zoo vóór dien datum overgang naar een bij dat besluit
hooger geranschikte werkzaamheid was geschied, een
werkman geen lager loon zou ontvangen dan hij zou
hebben gehad wanneer hij zijn vorige werkzaamheid
was blijven vervullen. Derhalve moeten bij de beoor
deeling van het loon van werklieden, die op 1 Januari
1912 in dienst waren, de volgende vragen worden
gesteld
a. op welk loon heeft een werkman aanspraak
volgens het aantal dienstjaren in zijn tegenwoordige
loonklasse (werkzaamheid)
b. op welk loon zou een werkman aanspraak
hebben gehad volgens het aantal dienstjaren in zijn
tegenwoordige en in zijn vorige loonklasse (werk
zaamheid), indien hij in zijn vorige loonklasse (werk
zaamheid) ware gebleven.
Nu zijn de dienstjaren en het loon van de boven
genoemde werklieden bij de Stadsreiniging als volgt
D. Scholten, aangesteld als tonnenbezorger (2e loon
klasse) 6 November 1899, sedert 12 Augustus 1908
ploegbaas-tonnenbezorger, 13.20 in de 3e loonklasse,
d.i. 3e verhooging
A. B. Hendriks, aangesteld als tonnenbezorger (2e
loonklasse) 2 Januari 1901, sedert 27 Maart 1908
ploegbaas-tonnenbezorger, 13.20 in de 3e loonklasse
d.i. 3e verhooging
G. Breidenbach, aangesteld als tonnenbezorger
(2e loonklasse) 15 October 1906, sedert 1 Juli 1910
ploegbaas-tonnenbezorger, 12.in de 3e loonklasse,
d.i. le verhooging
F. Alma, vast werkman sedert 15 Juli 1906 (gerekend
tot de le loonklasse) sedert 1910 voerman, 11.40
in de 2o loonklasse, d i. le verhooging.
Hunne loonen zijn dus vastgesteld overeenkomstig
den boven ineegedeelden regel. Of deze personen
vóór 1 Juli 1911 meer verdienden dan werklieden,
die thans in loon met hen gelijk staan, doet evenmin
ter zake als wat naar de meening van adressanten
op de begrooting voor 1912 was uitgetrokken.
Ook het loon 13.20 per week) van de le stokers
bij de gasfabriek K. Wagenaar, A. Binsma, J. de Boer
en S. Elzinga is in overeenstemming met den boven
vermelden regel, al is het hooger dan hun volgens
artikel 36, le lid, van het Werkliedenreglement toe
komt. Dat de tweede stoker A. Flapper, bij bevor
dering tot len stoker een hooger loon zou kunnen
krijgen dan de vier vorengenoemden, ofschoon hij
later tot die werkzaamheid zou zijn bevorderd en
hij iets korteren diensttijd bij de gemeente heeft,
is juist, maar alsmede een gevolg hiervan, dat het
onmogelijk is den regel dat verhooging in loonklasse
met loonsverhooging gepaard moet gaan, uit te strekken
tot veranderingen in werkzaamheid van vóór de in
voering van het Werklieden-reglement, toen er nog
geen loonklassen waren, terwijl bovendien bij de in
deeling op 1 Januari 1912 zooveel mogelijk met ieders
aanspraken is rekening gehouden. Vergelijken wij den
eerste der genoemden eerste stokers Wagenaar, met den
tweeden stoker Flapper, dan blijkt dat hun
loonen waren
Wagenaar,
aangesteld
1899 als
2e stoker.
Flapper,
aangesteld
1901 als
2e stoker.
1908
1 Jan.1912
1 Jan.
1 Mei
bevorderd
le stoker
1913.
1913.
tot
12.60.
ƒ13.20.
len stoker.
2e stoker
12.-.
ƒ12.60
ƒ13.20.
Deze loonen zijn toegekend met toepassing van de
boven aangehaalde regels en volgens deze hebben
beide werklieden van 1 Mei 1913 tot 1 November
1914 (als wanneer Wagenaar voor zijn volgende ver
hooging in aanmerking komt) hetzelfde loon. Werd
Flapper dus in die 11/2 jaar tot len stoker bevorderd dan
zou hij tot 1 November 1914 0.60 per week meer
verdienen dan Wagenaar. Dit is voortaan niet mogelijk,
omdat thans 2 tweede stokers bij gelijke geschikt
heid hetzelfde verdienen en degeen dio bevorderd
wordt, 0.60 verhoogd wordt, welk verschil de ander
nooit meer kan inhalen, omdat zij verder altijd gelijk
opgaan. Het geval-Flapper is dus een nawerking van
den toestand vóór de inwerkingtreding van het
I werkliedenreglement, toen andere regels golden.
I Het is onvermijdelijk, dat tijdons dit overgangs
tijdperk gevallen zijn aan te wijzen, waarin de toe
passing van eenzelfden regel voor den een gunstiger
uitkomt dan voor den ander. De eenige eisch, welke
bij een dergelijke onvermijdelijkheid mag gesteld
worden, is deze, dat ieder, wiens toewijding en ge
schiktheid niet te wenschen laten, het loon ontvangt,
waarop hij in verband met zijn dienstjaren en zijn
loonklasse recht heeft. En aan dien eisch wordt ten
aanzien van Wagenaar e.a. voldaan.
2°. ten aanzien van punt a van het adres der af
deeling van den Bond van Nederlandsche gemeente
werklieden.
Hierbij wordt van het verkeerde standpunt uitge
gaan, dat tengevolge van de nieuwe loonklasse-tabel
en de daarmede verbandhoudende hernieuwde rang
schikking alle loonen automatisch twee klassen hooger
zouden gaan. Dat dit ook niet de bedoeling was van
Uwe Vergadering, kan blijken uit hetgeen vermeld
wordt o.a. op bladzijde 44 van het verslag van
's Raads handelingen over dit jaar. Bij de wijzi
ging van artikel 31 van het Werkliedenregle
ment was het uitsluitend de bedoeling de laagste
loonen op een hooger peil te brengen. Die loonen
kwamen aan de gasfabriek weinig voor, terwijl
verder do rangschikking van de overige werklieden,
dus ook die van de stokers, goed was geschied. Van
eene opschuiving van twee loonklassen en eene daar
mede gepaard gaande loonsverhooging van f 1.20
per week voor alle werklieden bij die fabriek kan
daarom geen sprake zijn.
3°. ten aanzien van punt c van hetzelfde adres.
De tijdelijke werklieden S. Massol (lees G. E.
Massaut), J. Monsma en F. Laskewitz, die onder
scheidenlijk sedert 6 September 1911, 22 November
1911 en 28 September 1911 aan de gasfabriek werk
zaam waren, werden in den loop van dit jaar door
den Directeur voor eene vaste benoeming voorge
dragen. Bij geneeskundig onderzoek werden zij
lichamelijk geschikt verklaard, doch zij waren allen
ouder dan 32 jaar. Om tot vasten werkman te worden
aangesteld, mag echter, ingevolge het bepaalde bij
artikel 9, le lid, letter c, van het Werkliedenregle
ment, die leeftijd niet zijn overschreden. Ten aanzien
van genoemde werklieden meenden wij niet van dat
voorschrift te mogen afwijken en dus niet voor hen
toe te passen het bepaalde bij het 6e lid van dat
artikel. Het belang van den dienst en de geest van
het Werkliedenreglement brengen o.i. mede, dat niet
dan bij hooge uitzondering tot aanstelling van werk
lieden boven de 32 jaar wordt overgegaan. En voor
die uitzondering achten wij hier geen reden aanwezig.
Voor een paar anderen, die óf reeds langen dienst
tijd hadden, óf op wier behoud de Directeur veel
prijs stelde, is de uitzondering wel gemaakt.
De verwijzing naar artikel 3 der verordening in
zake de pensionneering van gemeenteambtenaren,
hunne weduwen en weezen, gaat niet op. Dit geldt