312 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 December 1913.
alleon voor de onder het Werkliedenreglement vallende
werklieden, die tussclien 1 Januari 1912 en 1 October
1913 in gemeentedienst ziju getreden en op het tijd
stip van hunne indiensttreding reeds ouder dan 32
jaar waren. Zij hadden, om van hun 33e levensjaar
af pensioengerechtigd te zijn volgens de gemeentelijke
pensioenverordening, gedurende liet aantal jaren, dat
zij dien leeftijd overschreden hadden, het dubbele
van de verschuldigde pensioensbijdrage te storten.
Ten einde hen nu, bij overgang naar de Rijkspen
sioenregeling, niet in slechter conditie te brengen, is
bij bovengenoemd artikel bepaald, dat de gemeente
hun jaarlijks het verschil uitbetaalt tusschen het
eventueel uit te keeren pensioen en het pensioen
waarop zij aanspraak zouden hebben gehad, zoo hun
diensttijd van het 33e levensjaar af zou worden bere
kend. Dit artikel staat dus los van de niet-aanstelling
van meergenoemde tijdelijke werklieden.
4°. ten aanzien van punt b van hetzelfde adres.
Ontslag van werklieden om te voorkomen, dat zij
in tijdelijk dienstverband kwamen, heeft, voor zoover
kan worden nagegaan uitsluitend plaats gehad aan
de gasfabriek met drie werklieden, die krachtens be
sluit van Burgemeester en Wethouders niet voor een
vaste aanstelling in aanmerking kwamen. Ontslag
zou na het van 23 Juli j.l. dagteekenende besluit van
Burgemeester en Wethouders het meest in den geest
van het Werkliedenreglement geweest zijn. De
Directeur heeft echter deze drie werklieden, in af
wachting dat zij ander werk vonden, in hun belang
eenigen tijd in dienst gehouden, maar om duidelijk
te doen uitkomen dat dit een geheel los verband was,
waaraan spoedig een einde behoorde te komen, hen
binnen 6 weken telkens ontslagen.
Men gevoelt hoezeer het voorgevallene afwijkt van
de voorstelling, welke daarvan in het adres van den
Bond is gegeven.
Wij geven den Raad in overweging, waar de be
handelde punten bovendien tot de bevoegdheid van
Burgemeester en Wethouders behooren, de adressen
en vorenstaande mededeelingen voor kennisgeving
aan te nemen.
De heer Fransen kan zich in hoofdzaak vereenigen
met de nota door Burgemeester en Wethouders over
gelegd, als antwoord op de adressen van de afdeeling
Leeuwarden van den Bond van Nederlandsche ge
meentewerklieden en van den Bond van Christelijke
gemeentewerklieden, maar wenscht opheldering om
trent één punt. Op pag. 3 wordt gesproken van 3
werklieden die waren voorgedragen voor een vaste
benoeming terwijl het, toen zij waren goedgekeurd,
bleek dat zij daarvoor te oud waren. Spreker vraagt
of de werklieden, toen zij in tijdelijken dienst werden
genomen, den 32-jarigen leeftijd al gepasseerd waren.
Dan kan spreker zich voorstellen dat zij niet zijn
benoemd. Wanneer zij echter bij de tijdelijke indienst
treding nog geen 32 jaar oud waren, zou men kunnen
aannemen dat deze voorloopige dienstbetrekking diende
om te zien of ze geschikt waren voor dat werk. In
dat geval hadden ze na goedkeuring wel kunnen
worden benoemd. Dit was dan billijk geweest.
De heer Hiemstra kan niet, zooals de heer Fransen,
meegaan met het prae-advies van Burgemeester en
en Wethouders
De Voorzitter: „mag ik den heer Hiemstra opmerken
dat het geen prae-advies is van Burgemeester en Wet
houders, maar een nota."
De heer Hiemstra vervolgt en zegt niet mee te
kunnen gaan met de nota van Burgemeester en Wet
houders. Spreker gelooft dat de raadsleden het zullen
onderschrijven als spreker zegt, dat de nota, op zijn
zachtst gesproken, niet lijdt aan overduidelijkheid.
Het kost toch heel wat moeite om te begrijpen wat
door Burgemeester en Wethouders wordt bedoeld.
Aan het slot der nota zeggen Burgemeester en Wet
houders, dat de uitvoering van deze zaak tot hunne
competentie behoort. Waar het echter betreft de uit
voering van een raadsbesluit n.l. de motie-Besuijen,
behoort het wel degelijk tot de bevoegdheid van den
Raad om, wanneer hij meent dat dit besluit niet goed
wordt uitgevoerd, daarop invloed uit te oefenen.
Op 11 Juli 1911 is door den heer Besuijen
een motie voorgesteld, waarin werd uitgesproken dat
Burgemeester en Wethouders, bij de rangschikking
der werklieden in de loonklassen, rekening zouden
houden met het aantal dienstjaren. Spreker gelooft
nu, dat de opvatting van Burgemeester en Wethou
ders een eigenaardige is geweest. De motie toch luidt
„de Raad
van oordeel dat bij de vaststelling der loonen der
gemeentewerklieden, binnen de loonklassen, rekening
moet worden gehouden met de dienstjaren, in dien
zin, dat zij die 3, 6, 9 of 12 dienstjaren hebben,
respectievelijk op de le, 2e, 3e of 4e verhooging in
hun klasse worden geplaatst (art. 36 Werkliedenregle
ment), tenzij toewijding, geschiktheid en gedrag te
wenschen overlaten,
noodigt Burgemeester en Wethouders uit een nieuwe
vaststelling der loonen te doen plaats hebben en de
nieuwe loonlijsten aan den Raad over te leggen".
Er wordt in die motie gesproken van rekening
houden met de dienstjaren en nu is spreker van oor
deel dat Burgemeester en Wethouders de bedoeling
verkeerd opvatten, waar zij op pag. 2 der nota zeggen
„door de aanneming van de motie-Besuijen in de
raadsvergadering van 22 Augustus 1911 moesten Bur
gemeester en Wethouders de loonen van de gemeente
werklieden, zooals die reeds door hen waren vastge
steld, aan eene herziening onderwerpen, omdat de Raad
als zijn oordeel had uitgesproken, dat met de dienst
jaren der werklieden in hunne klasse moest worden
rekening gehouden."
Spreker is van meening dat de bedoeling der motie-
Besuijen onjuist is weergegeven, waar gezegd wordt,
dat rekening moest worden gehouden met de dienst
jaren in de loonklassen. De bedoeling was niet
om er rekening mee te houden hoeveel diensjaren
de werklieden in de 3e of 4e klasse hadden door
gebracht, maar er moest uitsluitend rekening worden
gehouden met het feit hoeveel dienstjaren de menschen
in 't algemeen hadden en naar gelang van het aantal
dezer jaren moesten ze op de overeenkomstige verhoo
ging in hunne klasse worden geplaatst, waarbij zij op
1 Januari 1912 waren ingedeeld.
Spreker komt nog des te meer tot deze conclusie
als hij leest wat de heer Besuijen zelf daaromtrent
den 11 Juli 1911 (pag. 145, 2e kolom van het raads-
verslag) heeft gezegd
„Bij de plantsoenarbeiders komt dit het sterkst uit.
Daar zijn menschen met 21, 24, 23, 20, 13 dienstjaren,
met een loon van 10.80, terwijl dat 12.— moest
zijn. Twee er van met respectievelijk 9 en 7 dienst
jaren hebben10.20. Dit moest zijn/ll.40 en 10.80."
Verder zegt de heer Besuijen: „De crime echter zit
in de reiniging. Alle werklieden zijn geplaatst in de
2e loonklasse. Wanneer zij dus 12 dienstjaren hebben
moet hun loon 12.bedragen. Er zijn er echter
onder deze menschen, die 10.80 en 9.60 ontvan
gen. Hetzelfde is geval met de bakkenledigers. Die
zijn genoteerd voor 10.80 en moesten 12.— en
f 11.40 hebben. Zonder uitzondering heeft men de
zelfde historie bij de aschlieden. Op 5 na heeft deze
categorie van arbeiders meer dan 12 dienstjaren. Zij
moesten dus een loon hebben van 11.40 en heb
ben minder."
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 December 1913. 313
De heer Besuijen heeft zich dus wel degelijk uit
gesproken dat alle dienstjaren in rekening moesten
worden gebracht bij de bepaling van het loon in de
klasse, waarin de werklieden op 1 Januari 1912 waren
geplaatst. Zoo heeft hij deze motie ook toegelicht
en* deze opvatting is ook door den wethouder Uoster-
hoff gedeeld, waar deze op pag. 146 zegt
„Burgemeester en Wethouders hebben eenigszins
„rekening gehouden met de dienstjaren en zij hebben
„de beste werklieden een hooger loon toegekend, maar
„nooit gedacht, dat de Raad heeft bedoeld om aan
„alie werklieden met 12 dienstjaren het maximumloon
„hunner klasse te geven."
Daar is uitdrukkelijk vastgesteld de bedoeling van
den Raad en de motie-Besuijen, n.l. dat werklieden
met 12 dienstjaren het maximum hunner klasse moes-
ten hebben. Scholton had op 1 Januari 1912 13
dienstjaren en had dus moeten hebben het maximum
der 3e loonklasse. Hij heeft echter pas de 3e ver
hooging. Hendriks, met 10 dienstjaren, had moeten
hebben de 3e verhooging in de 3e klasse, hij heeft nu
12 dienstjaren en zou het maximum moeten hebben,
hij heeft echter de 3e verhooging. Breidenbach, 3e
loonklasse, had op 1 .Januari 1912 5 dienstjaren, heeft
nu 7, moest dus de 2e verhooging hebben, hij heeft
de le. Met Alma is het precies hetzelfde. Dan is er
nog iemand in de 3e klasse, Norberhuis, die met 15
dienstjaren nog het maximum niet heeft.
Spreker is dan ook van meening dat de grieven
der werklieden rechtmatig zijn, omdat Burgemeester
en Wethouders bij de toepassing der motie-Besuijen
hadden moeten vragenhoeveel dienstjaren hebben
de menschen en zij dat niet hebben gedaan. Zij heb
ben daarentegen rekening gehouden met 't aantal dienst
jaren in de klassen en dat was niet de bedoeling van
de motie-Besuijen. Burgemeester en Wethouders heb
ben die motie dan ook onjuist toegepast.
De heer Fransen heeft gesproken van arbeiders die
goedgekeurd waren om in vasten dienst te worden
genomen en die toch niet zijn aangesteld. Spreker
geeft toe dat ook deze zaak tot de competentie van
Burgemeester en Wethouders behoort. Hij wil echter
de aandacht vestigen op de eigenaardige manier die
gevolgd wordt. De menschen waren goedgekeurd en
zouden dus vast kunnen worden aangenomen. Na de
keuring evenwel bleek het dat ze te oud waren. Zoo
zou het kunnen gebeuren dat men iemand van 70 jaar
liet keuren, die, omdat hij nog een goed lichaam
bezit, werd goedgekeurd. Dan blijkt het echter dat
hij te oud is. Als iemand gekeurd wordt, wordt daardoor
de verwachting opgewekt dat men in vasten dienst
komt. Zou het nu niet, vraagt spreker, verstandiger
zijn eerst de menschen naar hun leeftijd te vragen en
ze daarna te laten keuren
Spreker wil nog een enkel woord zeggen en het
bevreemdt hem dat de heer Fransen daarover niet
heeft gesproken, n.l. over hetgeen gezegd is over de
losse arbeiders. Er wordt van gezegd dat er voor
deze menschen slechts gedurende een korten tijd werk
was en dat men hen telkens binnen 6 weken heeft
ontslagen, om goed te doen uitkomen dat het slechts
een los dienstverband was, om hun dit dus goed te
laten voelen. Spreker gelooft dat men dezen termijn
wel langer had kunnen nemen. Hij weet niet na hoe
veel tijd iemand aanspraak kan maken op een vaste
aanstelling, maar hij meent dat men dezen termijn
wel op 1/2 jaar of 1 jaar had kunnen stellen. Waarom
toch heeft men 6 weken daarvoor genomen Vermoe
delijk omdat ze dan nooit van de bepalingen omtrent
het ziekengeld gebruik zullen kunnen maken. Als dit
het geval is, is het schandelijk en spreker kan geen
woorden vinden om zijn denkbeeld daarover uit te
drukken.
Spreker wenscht nog een enkele vraag te stellen.
Er wordt onderscheid gemaakt tusschen menschen die
na 1 Januari 1912 en die met ingang van 1 Januari
1912 zijn aangesteld. Spreker vraagt of de meesten
niet op 2 Januari worden aangesteld, daar 1 Jannari
een feestdag is. Het zou dan kunnen gebeuren dat de
verhooging ook op 1 Januari inging. Iemand op 2
Maart aangesteld krijgt pas verhooging op 1 April.
Iemand op 2 Januari aangesteld op 1 Februari. Dit
is in sprekers oogen bijzaak. De voornaamste kwestie
is de uitvoering der motie-Besuijen. Spreker herhaalt
dat daarin absoluut geen sprake is van de dienstjaren
in de loonklasse, maar van alle dienstjaren in gemeente
dienst doorgebracht.
De heer Lautenbach wenscht slechts een paar op
merkingen te maken, daar hij het vrijwel met den
heer Hiemstra eens is. Ongeveer 2 jaar geleden heeft
spreker, als hij zich niet vergist, van den wethouder
der bedrijven de toezegging ontvangen, dat het niet
meer zou voorkomen, dat werklieden in lossen dienst,
die goedgekeurd waren, al hadden zij den 32-jarigen
leeftijd overschreden, niet in vasten dienst zouden
worden genomen. Vroeger werd iemand wel 10 a 12
jaar in lossen dienst gehouden tengevolge waarvan
hij op een behoorlijken leeftijd kwam en voor andere
bedrijven ongeschikt was geworden. Dat is nu weer
gebeurd en spreker begrijpt dan ook niet, waarom
verwachtingen bij deze menschen zijn opgewekt. Wat
het ontslaan van werklieden betreft telkens binnen
een termijn van zes weken, dit betreft niet alleen,
zooals Burgemeester en Wethouders zeggen, arbeiders
van de Gasfabriek, maar ook van Gemeentewerken.
Bij spreker is een arbeider van de gemeentewerken
geweest, die zich ook tot den Voorzitter heeft gewend
om diens tusschenkomst, en die spreker mededeelde op
die wijze te zijn ontslagen, zonder dat hij wist waarom.
Het is mogelijk, dat do Voorzitter zich dat niet her
innert, maar dat zal spreker hem niet euvel duiden,
want ook spreker vergeet wel eens iets. Behalve deze
eene echter verkeerden nog drie arbeiders, ook niet
van de gasfabriek, in hetzelfde geval.
De Voorzitter kan den heer Fransen mededeelen,
dat de drie door hem bedoelde werklieden respec
tievelijk 34, 36 en 47 jaar oud waren toen ze voor
een vaste aanstelling in aanmerking kwamen, zoodat
ze, toen ze trjdelijk werden in dienst genomen, allen
ouder waren dan 32 jaar. Burgemeester en Wet
houders hebben zich te houden aan het Werklieden
reglement, dat als regel voor een vaste aanstelling
een leeftijd eischt van niet boven 35 jaar, hun de
bevoegdheid gevend daarvan af te wijken, indien zulks
noodig mocht worden geoordeeld.
Spreker weet niet welke belofte de wethouder
Oosterhoff tegenover den heer Lautenbach heeft
afgelegd. Een belofte, als door dat lid bedoeld, kan
de wethouder evenwel niet doen. Boven diens belofte
toch staat de verordening.
Spreker geeft toe, dat afwijking gerechtvaardigd
kan zijn voor menschen, die vele jaren in tijdelijken
dienst zijn geweest. In de vergadering nu, waarin
verschillende personen werden aanbevolen voor eene
vaste benoeming, is den directeur der gasfabriek
gevraagd, waarom hij voor eenige menschen voorstelde
van de bepalingen omtrent den leeftijd af te wijken.
Het bleek toen dat de directeur aan die bepaling
niet voldoende aandacht had geschonken. Zooiets is
vergeeflijk bij een nieuwe verordening en het zal de
verklaring zijn van de onregelmatigheid, waarop de
heer Hiemstra heeft gewezen, dat de menschen eerst
zijn gekeurd. De directeur heeft op eigen gezag
keuring aangevraagd en toen Burgemeester en Wet
houders de stukken in handen kregen, bleek het dat
de betrokken arbeiders te oud waren. Spreker vindt
het ook verkeerd indien hierdoor verwachtingen zijn