314 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 29 December 1913.
opgewekt en gelooft dat zoo iets niet weer zal
voorvallen.
Een arbeider, die reeds op vrij hoogen leeftijd was,
is aangesteld omdat de directeur daar bijzonder prijs
op stelde. Bovendien is nog iemand aangesteld, die
reeds vrij lang in dienst der gemeente was geweest.
De heer Hiemstra heeft een zeer belangrijke vraag
in het debat gebracht, n.l. de interpretatie der motie-
Besuijen. Wanneer Burgemeester en Wethouders
zeggen, dat deze zaak tot hunne competentie behoort,
bedoelen zij daarmee dat de nadere bepaling van het
loon binnen de grenzen van het Werkliedenreglement
aan hen is opgedragen.
Spreker ontkent niet dat de Raad, als hij een motie
aanneemt, de bevoegdheid bezit om aan te geven wat
hij daarmee bedoelt. Indertijd heeft spreker een
onderhoud gehad over deze zaak met het Bonds-
bestuur, welk bestuur dezelfde meening verkondigde
als de heer Hiemstra. Nooit echter heeft spreker in
den Raad hooien verdedigen, dat aan de motie een
dergelijke uitlegging moest worden gegeven. Wanneer
dat toch het geval zou zijn, dan zou de geheele
loonregeling overhoop liggen.
De heer Hiemstra heeft geklaagd over de onduide
lijkheid der nota. Dat ligt echter niet aan don steller
er van, maar aan de ingewikkeldheid der kwestio.
De heer Hiemstra nu beweert, dat gevraagd had
moeten zijn hoeveel dienstjaren de menschen hebben
en dat ze naar gelang daarvan op de le, 2e, 3e of
4e verhooging in hunne klasse hadden moeten worden
geplaatst. Burgemeester en Wethouders hebben het
altijd zoo geïnterpreteerd, dat er rekening moest
worden gehouden met het aantal dienstjaren in de
tegenwoordige betrekking. Volgens de theorie van
den heer Hiemstra zou een klerk, die 11 dienstjaren
heeft en bevorderd wordt tot commies, direct op zijn
maximum moeten worden gebracht en zou iemand,
die op 20-jarigen leeftijd in dienst komt, op 32-jarigen
leeftijd altijd op het maximum moeten staan. Spreker
heeft de beraadslagingen doorgelezen, maar hij heeft
daardoor de overtuiging gekregen, dat men niet
kan zeggen dat een der leden dit of dat heeft
bedoeld. Deze vraag heeft niemand voorzien en nu
zijn er wel uitingen, die zouden kunnen leiden tot de
gedachte als door den heer Hiemstra uitgesproken,
door andere daarentegen komt men tot een tegenover
gestelde conclusie. Men heeft zich in de vergadering
van 22 Augustus 1911 met deze vraag niet bezig
gehouden. De regeling, door Burgemeester en Wet
houders indertijd gemaakt, was geheel gebaseerd op
de dienstjaren in de loonklassen en niemand heeft er
eenige aanmerking op gemaakt. Wat nu de motie
zelf betreft, deze luidt
„de Raad,
„van oordeel, dat bij de vaststelling der loonen der
„gemeentewerklieden, binnen de loonklassen, rekening
„moet worden gehouden met de dienstjaren, in dien zin
„dat zij, die 3, 6, 9 of 12 dienstjaren hebben, respec
tievelijk op de le, 2e, 3e of 4e verhooging in hunne
„klasse worden geplaatst (art. 36 van het Werklieden-
reglement) tenzij toewijding, geschiktheid en gedrag
„te wenschen overlaten,
„noodigt Burgemeester en Wethouders uit een
„nieuwe vaststelling der loonen te doen plaats hebben
„en de nieuwe loonlijsten aan den Raad over te leggen."
Spreker vraagt of „binnen de loonklassen" wel
eenige beteekenis zou hebben als het niet de bedoeling
was dat er rekening zou worden gehouden met de
dienstjaren in de loonklassen. Burgemeester en Wet
houders zijn nooit van meening geweest dat zij de
motie anders hadden toe te passen en zij konden ook
niet vermoeden dat de bedoeling van den Raad een
andere was. Wanneer hij er evenwel verandering in
wil brengen, dan zullen Burgemeester en Wethouders
met het geduld, dat bij een dergelijke zaak past,
een nieuwe vaststelling der loonen voorbereiden. Spreker
vraagt zich echter af of het wel verstandig is zoo iets
ieder jaar te doen. Spreker kan bij benadering niet
eens zeggen wat de financieele gevolgen zijn. In
principe is het echter niet aan te bevelen, omdat dan
in alle takken van dienst een dergelijke verandering
moet plaats hebben.
Wat de opmerking van den heer Lautenbach betreft,
die beweert dat er iemand bij spreker is geweest van
Gemeentewerken om zich over een ontslag binnen 6
weken te beklagen, spreker kan zich dat niet herinneren.
Iets dergelijks is spreker nooit medegedeeld, want
dan had spreker er zeker met den directeur der
gemeentewerken over gesproken
De heer Lautenbach „dan heeft de man mij
voorgelogen."
De Voorzitter vervolgt en zegt toe te geven dat de
directeur der gasfabriek iets heeft gedaan, dat niet
is overeenkomstig den geest der verordening. Hij is
er op gewezen. De directeur evenwel heeft gedacht:
laat ik die menschen maar wat aan het werk houden,
totdat ze ander werk hebben. Waar Burgemeester
en Wethouders vaste aanstelling geweigerd hadden,
meende hij ze niet als tijdelijke in dienst te kunnen
houden. Spreker laat het daar of dat geheel in den
haak is, maar dit is de bedoeling geweest, en die
bedoeling was den werklieden wel bekend. Als
er dan ook sprake is van schandelijk, dan moet
dat niet worden toegepast op de handelwijze van den
directeur, doch op de manier, waarop hier de zaken
zijn voorgesteld.
Wat het ingaan der verhooging betreft, als regel
gaat die in op den len dag der volgende maand. Dit
geldt niet waar het de verhooging betreft van menschen
met ingang van 1 Januari 1912aangesteld. Op een goeden
dag was de aandacht van Burgemeester en Wethouders
er op gevallen, dat iemand die promotie maakte, daar
van geen geldelijk voordeel genoot. Burgemeester
en Wethouders hebben het billijk gevonden om iemand
bij verhooging in loonklasse 60 cent meer te geven.
Maar dit kón eerst ingaan 1 Januari 1912. De
loonen toch, die den onderscheiden werklieden met
inachtneming van alle aanspraken toekwamen, zijn
zoo goed mogelijk vastgesteld met ingang van 1
Januari 1912, dag van inwerking treding van het
Reglement. Daarbij was dus ook rekening gehouden
met verandering van werkzaamheden vóór 1 Januari
1912. Daarna deden zich gevallen voor, als hier
bedoeld, van bevordering in loonklasse. Volgens het
Reglement behoefde deze niet gepaard te gaan met
loonsverhooging. Dit wilden Burgemeester en Wet
houders niet en daarom bepaalden zij dat in deze
gevallen altijd 60 centen verhooging zou worden
toegekend. De maatregel betrof dus een regeling die
het gevolg was van het Reglement en kon alleen
terugwerkende kracht krijgen tot den dag van invoering
daarvan. Het is nooit de bedoeling geweest, noch
was er reden, terug te komen op de indertijd met
zorg vastgestelde loonen, die 1 Januari 19i2 zijn
ingegaan.
De heer Fransen is in zooverre tevreden gesteld,
dat het nu blijkt dat de betrokken arbeiders, toen
zij in tijdelijken dienst der gemeente kwamen, den
32 jarigen leeftijd reeds gepasseerd waren en ook dat
de directeur die menschen zonder te denken aan het
Reglement, voor eene vaste benoeming heeft voor
gedragen. Hij vertrouwt, dat men de arbeiders in
het vervolg niet weer iets zal voorspiegelen, wat niet
is te bereiken. Dat voorspiegelen van iets, waarvan
men te voren reeds de zekerheid heeft dat het niet
is te bereiken, kan gevoegelijk worden nagelaten
tot bij de algemeene verkiezingen.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 December 1913. 315
Den heer Hiemstra bevreemdt het, dat spreker
gezwegen heeft over punt 4 der nota, n.l. over het
ontslaan van losse arbeiders binnen den zes-weeschen
termijn.
Waar deze arbeiders, die niet voor een vaste aan
stelling in aanmerking kwamen en wiens ontslag door
Burgemeester en Wethouders op 23 Juli j.l. was
geteekend, door den directeur van de gasfabriek
tijdelijk in dienst werden gehouden en hun gelegen
heid werd gegeven naar ander werk om te zien zonder
werkloos te zijn, kan spreker er zich zeer goed mee
vereenigen, dat deze menschen worden in dienst ge
houden, al is het dan ook op deze wijze.
Wanneer de heer Hiemstra van meening is, dat de
menschen dan maar op straat moeten worden gezet,
dan wil spreker daarover zijne bevreemding uitspreken.
Spreker heeft liever dat wordt gehandeld zooals hier
is voorgevallen.
De heer Hiemstra wil nog een enkel woord zeggen.
Ook hij keurt het niet af dat de menschen worden
gehouden totdat ze een andere dienstbetrekking hebben
gevonden, maar waarom ontslaat men ze niet telkens
na 7 weken Men ontslaat ze telkens binnen 6 weken
om hen te doen gevoelen dat het een los dienstverband
is, maar daarvoor kan men evengoed 7 weken nemen.
Als ze evenwel 7 weken in dienst zijn, krijgen ze
recht op ziekteuitkeering en daarom komt spreker op
tegen het ontslaan telkens binnen 6 weken. Dat
men de menschen wil laten voelen dat ze los zijn,
ook daar heeft spreker niet tegen, maar dit moet
niet tengevolge hebben, dat ze het recht op ziekte
uitkeering verspelen. Spreker juicht het toe dat ook
de Voorzitter deze methode niet goedkeurt.
Er heerscht echter een misverstand, dat spreker uit
den weg moet ruimen. De Voorzitter heeft uit het
door spreker te berde gebrachte de conclusie getrokken,
dat iemand, die in een hoogere loonklasse wordt
geplaatst en het volle aantal dienstjaren heeft, direct
op het maximum der nieuwe klasse moet worden
geplaatst.
Dat is echter de bedoeling niet.
Deze is dat bij de indeeling in de loonklassen
rekening moest zijn gehouden met het aantal dienst
jaren en dat toen de menschen mot het volle aantal
dienstjaren op het maximum hadden moeten worden
geplaatst. Dat staat ook duidelijk in de motie-
Besuijen. Ze bedoelt niet om iemand, die van de
2e in de 3e klasse wordt geplaatst, het maximum der
3e klasse toe te kennen. Nu zegt de Voorzitter wel
dat „binnen de loonklassen" niet anders kan beteekenen
dan zooals Burgemeester en Wethouders de motie
uitleggen, maar ieder die de motie onbevooroordeeld
leest zal moeten erkennen, dat sprekers interpretatie
de juiste is.
De heer Besuijen heeft immers zelf in de toelichting
gezegd
„Nu zijn er 10 loonklasson. De eerste begint met
9.oude reglement), de tweede met 9.60 enz.
„In de eerste klasse zijn 4 phasen, die 60 cent ver
schillen, dus na 3 jaar wordt het loon van een in
„die klassen geplaatsten werkman 9.60, na 6 jaren
10.20, na 9 jaren 10.80, terwijl het maximum
11.40 bedraagt. De bedoeling van den Raad is
„nu dat een werkman zal worden geplaatst in de
„klasse, waarin hij naar den aard van zijn werk thuis
„behoort en in de phase, waarop hij naar zijn dienst
baren recht heeft."
Zeer duidelijk is daar dus gezegd, dat een werkman
moet worden geplaatst op de verhooging, waarop hij
naar zijn dienstjaren recht heeft. Op 1 Januari 1912
hadden de werklieden moeten worden ingedeeld in
de klasse, waarin ze naar hun werk behoorden en in
de j)hase, waarin ze naar hunne dienstjaren recht
hadden. Wanneer de motie-Besuijen zoo ware uit
gelegd, was dat juist geweest. Dat zal dan ook geen
honderden guldens kosten en het is meer een kwestie
van recht dan van geld. Er zullen wel niet meer dan
4 of 6 werklieden zijn, die door de verkeerde uit
legging nadeel hebben geleden.
Het is de zaak of de motie-Besuijen juist is uit
gevoerd. Spreker hoopt dat de Raad zich met zijn
standpunt in deze zal kunnen vereenigen en stelt, ten
einde een uitspraak uit te lokken, dat de motie-
Besuijen verkeerd wordt uitgevoerd, de volgende motie
voor
„de Raad,
„van oordeel, dat volgens de motie-Besuijen, aan
genomen in de raadsvergadering van 22 Augustus
„1911, bij de rangschikking in klassen, ingaande 1
„Januari *1912, had rekening moeten worden gehouden
„met de jaren in dienst der gemeente doorgebracht,
„in dien zin, dat, behoudens uitzonderingen (onge
schiktheid enz.) de werklieden met 3 dienstjaren in
„de le-, met 6 dienstjaren in de 2e-, met 9 dienstjaren
„in de 3e- en met 12 dienstjaren in de 4e verhooging
„hunner klasse hadden moeten worden geplaatst,
„noodigt Burgemeester en Wethouders uit de loonen
„der gemeentewerklieden in dien geest te herzien."
Spreker hoopt dat de Raad met de motie zal mee
gaan om Burgemeester en Wethouders in de gelegen
heid te stellen hun standpunt te herzien.
De Voorzitter doet opmerken, dat de heer Hiemstra
enkele woorden heeft voorgelezen, door den heer
Besuijen gesproken. Men zal echter de geheele
beraadslaging moeten nalezen en wanneer men dat
doet zal men geen andere gevolgtrekking kunnen
maken dan deze, dat de Raad op 22 Augustus 1911
deze kwestie niet onder de oogen heeft gezien. Men
kan sommige uitlatingen uitleggen als de heer Hiemstra
heeft gedaan. Er zijn echter andere, die het tegenover
gestelde zouden doen vermoeden. De Raad heeft er
zich geen rekenschap van gegeven en later is nooit
deze interpretatie aan de motie gegeven.
De heer Hiemstra heeft beweerd, dat de uitlegging
niet voor de toekomst geldt. Dit raadslid is dan
ook schijnbaar teruggeschrokken voor de consequentie
zijner stelling, dat de motie alleen geldt bij de in
voering van het Werkliedenreglement. Dat lijkt
spreker niet juist. Als men aanneemt dat de menschen
op 1 Januari 1912 op het maximum moesten worden
geplaatst, waarom zou dat dan niet gelden voor de
toekomst Daarvoor kan spreker geen enkele reden
vinden. Ook gelooft spreker dat er een groot mis
verstand bestaat als men aanneemt, dat er slechts
4 a 5 arbeiders in de termen vallen om van de ver
betering te profiteeren. Die 4 of 5, waarover in het
adres wordt gesproken, zijn voorbeelden, welke door
adressanten met zorg zijn uitgezocht, dat werklieden
minder verdienen dan zij zouden doen als de regel
iedere verandering van werkzaamheid gaat met loons
verhooging gepaard, eerder ware ingevoerd. Maar
wat de heer Hiemstra bedoelt is iets geheel anders,
n.l. het meetellen van alle dienstjaren, onverschillig
in welken rang.
De heer Hiemstra hoort van den Voorzitter, dat hij
zou zijn teruggeschrokken voor de consequentie zijner
stelling. Spreker heeft geen stelling verdedigd maar
alleen gezegd, dat do motie-Besuijen niet goed is
uitgevoerd. De motie is ingediend naar aanleiding
van de indeeling in de loonklassen bij de inwerking
treding van het Werkliedenreglement. Spreker heeft
dan ook geen stelling te verdedigen en ook niet hoe,
het loon in de toekomst zal zijn. De Voorzitter zegt,
dat er over het idee van spreker door den Raad niet
is gedacht, maar hij vraagtwaar vindt men in de