12 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Januari 1914.
goede verstandhouding tusschen het gemeentebestuur
en de werklieden wenschelijk is, dat bij de vaststelling
van het loon rekening wordt gehouden met het aantal
dienstjaren bij de gemeente en niet met die in een ze
kere functie doorgebracht."
De kwestie is dus zoo zuiver mogelijk principieel ge
steld. Spreker heel't toen hetzelfde standpunt namens
Burgemeester en Wethouders verdedigd en is toen
daarin door den heer Burger ondersteund. De Raad
heeft toen de adressen met groote meerderheid in tuin
den gesteld van Burgemeester en Wethouders ten
fine van afdoening. Het was dan ook niet twijfelachtig
voor Burgemeester eu Wethouders dat hun standpunt
door den Raad werd gedeeld. Anders toch had de Raad
Burgemeester en Wethouders moeten uitnoodigen
prae-advies uit te brengen, of eene motie moeten aan
nemen, waarin werd uitgesproken dat de interpretatie
van Burgemeester en Wethouders van de motie-Be
suyen niet de juiste was.
De heer Burger heeft gezegd, en ook de heer G. W.
Koopmans heeft dit punt in het debat gebracht, dat
iemand die van een lagere in een hoogere loonklasse
overging altijd toch promotie moest maken, omdat an
ders de promotie niets beteekende. De heer Burger
heelt er bijgevoegd dat iemand, die b.v. drie loonklassen
oversprong, toch niet meer dan 60 cent promotie moest
maken. Spreker heeft toen medegedeeld, dat Burge
meester en Wethouders het denkbeeld van den heer
Burger in overweging zouden nemen. Nu beweert de
heer G. W. Koopmans dat de Raad door die toezegging-
is beinvloed. en dat daardoor de meerderheid vóór het
voorstel van Burgemeester en Wethouders heeft ge
stemd. Als dat zoo is, dan kan de Raad gerust zijn, want
Burgemeester en Wethouders zijn zelfs verder gegaan
en geven iemand, die 3 loonklassen overspringt, 1.80
meer. Zij zijn tot de conclusie gekomen, dat daarin
een zekere door het Reglement bedoelde billijkheid
zit.
Gesteld evenwel, dat onverhoopt de motie wordt
aangenomen, wat moeten dan Burgemeester en Wet
houders doen? Reeds tweemaal is de loonregeling van
i Januari 1912 herzien. Door deze motie nu worden
Burgemeester en Wethouders uitgenoodigd de loonen
te herzien met toepassing van het beginsel van den
heer Hiemstra. Moet spreker daaruit dan afleiden,
dat Burgemeester en Wethouders moeten nagaan, hoe
veel dienstjaren alle betrokkenen hadden op 1 Januari
1912 en hun in verband daarmee vanaf dien datum
een hooger loon toekennen? Spreker vraagt of een
dergelijke regeling te verdedigen is.
Deze zaak is besproken 28 November 1911. De Raad
heeft eene beslissing genomen en de adressen ter af
doening gesteld in handen van Burgemeester en Wet
houders.
Moet nu na twee jaar worden gezegd: alles moet
overgedaan worden en bijbetaald?
Het gaat toch niet aan. Burgemeester en Wethouders
telkens voor een nieuwe regeling te zetten met terug
werkende kracht.
L)e heer Hiemstra zal niet veel meer zeggen Als
iemand evenwel den Raad den indruk heeft willen
geven dat Burgemeester en Wethouders zwak staan,
is het de Voorzitter geweest. Hij heeft toch verschil
lende bezwaren, die vastzitten aan de consequentie
van de motie, naar voren gebracht. Dat hadden Burge
meester en Wethouders de heer Tijsma heeft zulks
reeds terecht opgemarkt niet moeten doen. Als de
Raad toch van meening is, dat spreker met zijn prin
cipes gelijk heeft, dan zal hij toch niet tegen de motie
stemmen om de bezwaren, die uit de consequentie
voortvloeien.
De Voorzitter zegt aan het slot, dat het niet aangaat
een nieuwe regeling te maken, waardoor van jaren
moet worden nagegaan, hoeveel sommige werklieden
zouden moeten hebben naar het beginsel van de motie-
Hiemstra. Spreker doet opmerken dat deze regeling
dateert van 1 Januari t912.
De bezwaren van de consequentie, verbonden aan de
aanneming der motie, moeten zoo worden opgeblazen
om de leden bang te maken. Als Burgemeester en Wet
houders sterk hadden gestaan in de bestrijding van
sprekers opvatting, hadden ze enkel moeten praten
over de strekking der motie-Besuyen en niet de leden
bang moeten maken voor de consequentie van de aan
neming van sprekers motie.
Dit is het beste bewijs voor de zwakheid van Burge
meester en Wethouders.
Zij beroepen zich op de vergadering van 28 Novem
ber 1911 en zeggen dat na lange en breede bespreking
sprekers principe verworpen is. Spreker komt daar
tegen op. De raadsleden toch, die toen het woord voer
den, hebben uitstel gevraagd omdat ze niet voldoende
op de hoogte waren.
De Voorzitter heeft gezegd, dat de Raad dan maar
had moeten zeggen, dat de zaak niet tot de competentie
van Burgemeester en Wethouders behoorde. Dit is een
duidelijk bewijs, dat het niet ging over de interpretatie
van de motie-Besuyen. De uitvoering dier motie toch
is een zaak die den Raad wel degelijk aangaat.
Op 28 Nov. 1911 zeide de Voorzitter dat de zaak be
hoorde lot de competentie van Burgemeester en Wet
houders. Ook daaruit blijkt dat het niet ging over de
interpretatie der motie-Besuyen. Spreker meent dan
ook dat zijne opvatting juist is, ook wat hij heeft ge
zegd ten opzichte van de klassen. De heer J. Koopmans
heeft gezegd, dat er voor de invoering van het Werk
liedenreglement regelingen waren. Dat is juist, maar
het was toen een zeer ongeregelde regeling. Men had
toen b. v. wel 5 soorten van stokers. Burgemeester en
Wethouders beroepen zich op het woord „k 1 a s s e" in
de motie-Besuyen. Zij doen dit ten onrechte. Maar zij
moeten dan ook het woord letterlijk opvatten.
Spreker moet nog een enkel woord richten aan het
adres van den heer Burger. Dit raadslid heeft beweerd,
dat het zoo gelukkig was dat hij de nota van Burge
meester en Wethouders in handen kreeg, want dat hij
daardoor nog eens heel't nagegaan wat er op 28 Nov.
1911 over deze zaak is behandeld. Hij zei ook dal de
Raad op dien datum onvoorbereid voor de zaak werd
geplaatst. Spreker is van oordeel dat de heer Burger,
nu hij de gelegenheid had de stukken rustig na te zien,
alleen op grond van de gewisselde stukken een juistere
beslissing had kunnen nemen dan op 28 Nov. 1911. Het
gaat over de uitvoering van de motie-Besuyen. Met de
daaraan verbonden consequenties heeft de Raad niets
te maken. Hij heeft alleen uit te maken of sprekers op
vatting juist is. Elk onbevooroordeeld mensch zal moe
ten zeggen dat het de bedoeling van den heer Besuyen
is geweest alle dienstjaren bij de berekening der ver
hooging toe te kennen en dat onder „dienstjaren" du-
moet worden verstaan dienstjaren in algemeenen zin.
Waar spreker meent dat die motie onjuist wordt uit
gevoerd is het zijn recht niet alleen, maar zelfs zijn
plicht om met een motie te komen.
De heer Burger wijst erop, dat in de vóór vorige
vergadering reeds gebleken is, dat de motie-Besuyen
voor verschillende uitlegging vatbaar is. Ten einde te
weten te komen wat ermee bedoeld is, kon spreker
niet beter doen dan nog eens nalezen wat hij er inder
tijd zelf over heeft gezegd Spreker heeft indertijd per
tinent verklaard de opvatting van Burgemeester en
Wethouders te deelen en hij is daarom blij door de
nota van Burgemeester en Wethouders voor een
flater te zijn behoed.
Spreker dankt den Voorzitter er voor dat hij heeft
medegedeeld, dat sprekers opmerkingen in 1911 de
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Januari 1914. 13
aanleiding zijn geweest voor Burgemeester en Wet
houders om de zaak nog eens nader te beschouwen
en om de loonregeling vrijgevig toe te passen. Hij is
echter niet dankbaar om de toepassing zelf. De Voor
zitter heeft er terecht op gewezen, dat Burgemeester en
Wethouders verder zijn gegaan dan spreker heeft ge
wild. Hij verlangde toch niet dal iemand, die drie klas-
sen springt, 3x60 cent wordt verhoogd.
In een ander opzicht is spreker ook niet voldaan,
n.l. in dat van het tweede door spreker genoemde voor
beeld. Een werkman die in de te klasse is ingedeeld
en op een week na b.v. aan zijn periodieke verhooging
toe i- en dan in de 2e klasse overgaat, wordt pas na
3 jaar weder met 60 et. verhoogd. Werd de verhooging
vroeger gegeven, dan zou dit de toepassing zijn van
de motie-Hiemstra. Wacht men evenwel met die perio
dieke verhooging totdat de betrokkene 3 jaar in de
nieuwe functie is, dan kan het gebeuren, dat hij de
periodieke verhooging pas krijgt als
De Voorzitter zegt dat than- altijd om de drie jaar
verhooging wordt toegekend.
De heer Burger vervolgt en doel opmerken, dat dan
de motie-Hiemstra reeds door Burgemeester en Wet
houders. wordt toegepast. Wat de motie-Hiemstra toch
wil is regel en de afwijkingen zitten alleen in den over
gangstoestand. Spreker wil dan direct toegeven, dat
aanneming der motie geen verstrekkende gevolgen
heeft, maar aan den anderen kant gaat het niet aan
Burgemeester en Wethouders zoo hard te vallen over
de regeling van den overgangstoestand. Beter is hol
dan ook speciale gevallen onder hunne aandacht te
brengen en zich niet te mengen in hunne bevoegdheid.
De zaak is derhalve van veel minder beteekenis dan
spreker zich had voorgesteld en hij vindt daarom aan
leiding niet in de bevoegdheid van Burgemeester eu
Wethouders te treden. Hij zal tegen de motie stemmen.
De Voorzitter geeft toe dat de toepassing, die Bur
gemeester en Wethouders aan het Werkliedenregle
ment geven, voor den tegenwoordige» toestand feite
lijk op hetzelfde neerkomt als wat de motie-Hiemstra
wil. Alleen is er verschil in het punt van uitgang, en
dat is een gewichtig verschil, om de gevolgtrekkingen.
De heer Hiemstra zegt dat de voorzitter ervan
spreekt dat de jaren, in de lagere klasse doorgebracht,
moeten meetellen voor de berekening der verhooging
in de hoogere klasse.
Spreker heeft er niet over gesproken wat gebeuren
ui o e t. maar wat hadmoe te n gebeuren op 1 Januari
1912. Het gaat alleen over dat feit.
De beraadslaging wordt gesloten.
Met 16 tegen 8 stemmen wordt de motie-Hiemstra
verworpen.
Voor stemmen de heeren: Berghuis, Hiemstra, Tie-
inersma, Lautenbach, Tijsma, Zandstra, G. W. Koop-
mans en Tulp.
Tegen de heeren: de Haan, J. Koopmans, Fransen,
van Sloterdijck, Vonck, Cohen, Peletier, Haverschmidt,
v. Messel, Jellema, Burger, Menalda, Beekhuis, Ooster-
hoff, Schoondermark en Komter.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders,
zoodat de onderwerpelijke adressen voor kennisgeving
worden aangenomen.
7. Rapport der commissie voor de reclames omtrent
bezwaarschriften in eersten aanleg tegen aanslagen in
den Hoofdelijken Omslag, dienst 1913;
Heeft ter visie gelegen om nog heden te worden be
handeld;
8. dat Burgemeester en Wethouders:
i. provisioneel in opstal hebben uitgegeven, ter uit
voering van het raadsbesluit van 23 Juli 1912 no. 325h/
164 ten behoeve van den bouw van een schiphuis aan
J. Hoekstra een strook gemeentegrond ter breedte van
ongeveer 3.75 M. aan hel Vliet op Kleyenburg, deel van
het kadastrale perceel sectie G no. 9016, jaarlijksch
recht =t 13.124, benevens 5.624 als jaarlijksche
vergoeding voor het aangrenzend voetpad
II. bij openbare aanbesteding van magazijngoede
ren voor de gasfabriek hebben gegund:
perceel 1 aan Peck en Co. te Amsterdam voor
2230.34
perceelen II en V aan de firma W. J. Stokvis te Arn
hem voor 833.724 en 118.08;
perceel III aan de N. V. Gasgloeilicht Maatschappij
Concordia te Amsterdam voor 1370.30,
terwijl perceel IV niet is gegund.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
III. Wordt ter tafel gebracht:
1. Aanbeveling van Burgemeester en Wethouders
voor de benoeming van twee leden der commissie tot
wering van schoolverzuim, wegens periodieke aftre
ding van J. Brandenburg en J. Feitsma:
a. een lid uit de meerderjarige onderwijzers, die aan
een openbare lagere school in de gemeente werkzaam
zijn (art. 22, 2e lid, 2o, der Leerplichtwet)
1. J. Brandenburg, onderwijzer aan gemeenteschool
no. 8, aftredend lid;
2. R. Metzlar, onderwijzer aan gemeenteschool no. 9;
b. een lid uit de in de gemeente wonende ouders,
voogden en andere verzorgers der in de gemeente op
een lagere school ingeschreven kinderen (art. 22, 2e
lid lo der Leerplichtwet);
1. J. Feitsma, aftredend lid en
2. G. C. Bijlenga, winkelier, alhier.
2. Alsvoren om aan den lsten klerk der gasfabriek
G. Braak eene gratificatie te doen toekennen van 100.-
voor de waarneming van de betrekking van boekhou
der van het bedrijf gedurende de vacature-Mercx.
De stukken J2 zullen in eene volgende vergadering
worden behandeld.
3. Alsvoren tot wijziging der gemeentebegrootingen,
diensten 1913 en 1914.
De wijziging der begrooting dienst 1913 wordt in
handen gesteld der heeren Fransen, Tulp en Haver
schmidt, die der begrooting dienst 1914 in handen van
de heeren: Hiemstra, G. W. Koopmans en Beekhuis, om
onderzoek en rapport.
4. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders
op het adres van het bestuur der Noorder Kynologen-
club, gevestigd te Groningen, om voor een hondenten
toonstelling de Veemarkt van Vrijdag 17 Juli 1914 na
het einde der markt tot en met Maandag 20 Juli d.a.v.
gratis in gebruik af te staan.
5. Alsvoren op het adres van mevr. G. W. Versluijs-
Beekhuis te Weltevreden (inmiddels overleden) om
over te gaan tot den bouw van een brug in den Poppe-
weg over hel Vliet, waartoe de raad bereids vroeger
heeft besloten.
6. Alsvoren op het adres van J. Koopmans, alhier,
om vóór zijn in aanbouw zijnd pakhuis aan het Noord-
vliet rails te mogen leggen en hebben in de bestrating
aldaar van den wal tot de beide toegangsdeuren.
7. Alsvoren op het adres van H. Griepsma, te Schen
kenschans, betrekkelijk het aanwijzen der rooilijn
voor een te bouwen woonhuis aan den Harlingertrek-
weg op het kadastrale perceel gemeente Leeuwarden,
sectie D no. 1341.
De stukken 47 zullen in eene volgende vergadering
worden behandeld.