14 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Januari 1914.
(V. Wordt overgegaan tot behandeling der voor
heden op den oproepingsbrief vermelde punten.
Voorstel van Burgemeester en Wethouders om
aan Th. Boersma op zijn verzoek eervol ontslag te
verleenen als hoofd der herhalingsschool, vervolgcursus
op de school der 4e klasse.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
2. Voorste! van Burgemeester en Wethouders, om
krachtens den op de betrekkelijke begrooting reeds uitge
trokken post de jaarwedde van den directeur der ge
meentelijke gasfabriek nader te bepalen op f 2875 en
tot voorloopige regeling dienovereenkomstig ran zijn
pensioensgrondslag.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
3. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vast
stelling van een rooilijn voor de bebouwing aan den
Wissesdwinger en de Wissesstraat.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Tulp vraagt of het in de bedoeling ligt den
grond te bebouwen, of dat, met het oog op de zich daar
bevindende woningen, de open ruimte blijft bestaan.
De Voorzitter antwoordt dat er .als het niet in de be
doeling lag den grond te bebouwen, niet zou zijn voor
gesteld een rooilijn vast te stellen. Het denkbeeld is om
te zien daar ter plaatse woningen te krijgen die er goed
uitzien. De ruimte, die er nu is. kan wel worden gemist
en bovendien is het voor den welstand beter dat er
huizen voor worden gebouwd.
Do beraadslaging wordt gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig hel voorstel van Burgemeester en Wethouders
4. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om
met intrekking van het raadsbesluit van 21 October l.l.
No. 346 R 193:
I. aan A. Visser, wed. E. v. Zuylen, alhier en hare
rechtverkrijgenden vergunning te verleenen tot wederop-
zeggens met een handkar gebruik te maken van de noord
oostelijke smalle strook grond van het weiland nabij den
verschwatervijver aan den Westersingel, kadastraal be
kend sectie IJ no. 505 en tot het leggen van een brug
getje over een aangrenzende sloot;
II. aan II. A. Vosman, alhier, gerekend met ingang
van 12 November 1913 tot 12 November 1918 te ver
huren het perceel weiland bij genoemden vijver, sectie
I) no. 505.
Dit voorstel luidt als volgt:
Bij raadsbesluit van den 21en October 1913 no. R
werd, naar aanleiding van ons voorstel, o.a. aan
Adriaantje Visser, weduwe van Engelhart van Zuijlen,
alhier, en hare rechtverkrijgenden vergunning ver
leend tegen betaling van eene recognitie van 10.
'sjaars, met ingang van 12 November 1913 tot weder-
opzeggens toe met een handkar gebruik te maken van
het voetpad over het weiland nabij den verschwater-
vijver aan den Westersingel, kadastraal bekend, sectie
D., no. 505. Bij ons evenbedoeld voorstel werd van de
veronderstelling uitgegaan, dat het voetpad naar
Schenkenschans voor een deel loopt over het aan de
gemeente behoorende, bij hetzelfde besluit aan H. A.
Vosman verhuurde, vorengenoemde weiland. Het is
echter gebleken, dat deze laatste het voetpad, dat ook
volgens den legger van openbare waterstaatswerken,
niet in onderhoud bij het Rijk, de provincie, de gemeen
te of waterschappen is en over zijn aangrenzend eigen
dom, kadastraal bekend sectie D. no. 047 loopt, we
gens de daaraan verbonden ongemakken liever niet
langs zijn woning had en er daarom de voorkeur aan
gaf, dat de weduwe Van Zuijlen en haar personeel, die
er het meeste gebruik van maken, de bloemisterij be
reiken over het weiland der gemeente. Daartegen be
staat geen bezwaar, mits er voor gezorgd worde dat
het begin van het binnenpad naar Schenkenschans
hierdoor niet verlegd wordt van het terrein van Vos
man naar dat der gemeente. Om die reden is het niet
gewenscht in een van het gemeentebestuur uitgaand
stuk te spreken van dat pad als liep het over laatst
bedoeld terrein. Derhalve is het noödig het bovenaan
gehaald raadsbesluit door een ander te vervangen,
waarom wij U voorstellen te besluiten:
I. in te trekken het- raadsbesluit van den 21en Oc
tober 1913, 110.
II. aan Adriaantje Visser, weduwe van Engelhart
van Zuijlen, alhier, en hare rechtverkrijgenden tegen
betaling van eene recognitie van 10.'sjaars, ver
gunning te verleenen met ingang van 12 November
1913 tot wederopzeggens toe met een handkar gebruik
te maken van de noord-oostelijke smalle strook grond,
gedeelte van het weiland nabij den verschwatervijver
aan den Westersingel, kadastraal bekend sectie D no.
505, en gelegen langs de noordzijde van het perceel,
kadastraal bekend in dezelfde sectie no. 1242, alsmede
om een eenvoudig bruggetje, voldoende om daarover
met een handkar te kunnen rijden, te leggen, te hebben
en te onderhouden over de sloot tusschen het eerstge
noemde kadastrale perceel en het perceel, kadastraal
bekend in dezelfde sectie nu. 647, ter verkrijging van
toegang tot en van haar achter dat weiland gelegen
bloemisterij van en naar den Westersingel, onder voor
waarde:
1. dat het gebruik van de strook van het weiland
sectie D no. 505 en van het bruggetje en het onderhoud
van dit laatste ten genoegen van Burgemeester en Wet
houders moet geschieden en de vergunning bij te hun
ner kennis gebrachte klachten onmiddellijk door hen
kan worden ingetrokken;
2. dat de recognitie telken jare vóór den ten Juli,
voor het eerst vóór den len Juli 1914, ten kantore van
den gemeente-ontvanger wordt voldaan;
III. aan Hermanus Albertus Vosman, korenmole
naar. alhier, voor den tijd van vijf achtereenvolgende
jaren, gerekend met ingang van 12 November 1913 en
eindigende 12 November 1918, ondershands voor de som
van 172.'s jaars te verhuren het perceel weiland,
gelegen bij den verschwatervijver aan den Westersin
gel, kadestraal bekend gemeente Leeuwarden, sectie D
no. 505, weiland, groot 97 A., 50 cA., onder voorwaarde
1. dat de huur te allen tijde, doch ten minste drie
maanden tevoren, door de gemeente kan worden op
gezegd, in welk geval de huur in evenredigheid zal
worden verminderd;
2. dat de huurder zal hebben te gedoogen, dat door
Adriaantje Visser, weduwe Engelhart van Zuijlen, al
hier, en hare rechtverkrijgenden met een handkar tot
wederopzeggens toe wordt gebruik gemaakt van de
noord-oostelijke smalle strook grond, gedeelte van het
weiland, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden,
sectie D no. 505, en gelegen ten noorden van het wei
land, kadastraal bekend in dezelfde sectie no. 1242, als
mede dat door haar een bruggetje wordt gelegd en on
derhouden, hetwelk bedoelde strook grond en het per
ceel, kadastraal bekend in meergenoemde sectie no.
647, verbindt,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Januari 191-1. 15
en wijders op de voorwaarden, welke Burgemeester
en Wethouders noodig zullen achten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
5. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om
aan mej. C. Hosbach, wed. 1'. Posthuma, alhier, van
12 Mei 1914 tot 12 Mei 1915 en vervolgens van jaar
tot jaar ondershands te verhuren de bovenwoning Zui
derplein no. 99.
Dit voorstel luidt als volgt:
De bovenwoning Zuiderplein No. 99 is tot 12 Mei 1914
verhuurd aan mejuffrouw Jantje Huizinga, die onlangs
is overleden. Met genoemden datum komt de woning
dus open. Van mejuffrouw wed. P. Posthuma alhier
ontvingen wij nu het verzoek haar die woning te ver
huren. Daar het ons voorkwam, dat de huurprijs, tot
nog toe bedragende 215.'s jaars, wel voor verhoo
ging vatbaar was, lieten wij de huurwaarde taxeeren.
De uitkomst daarvan toonde aan, dat een som van
225.'sjaars gevraagd zou kunnen worden. Adres
sante heeft mondeling verklaard tot de betaling daar
van bereid te zijn. Den huurtijd wenschen wij van drie
jaren tot één terug te brengen, met dien verstande dat
de huur van jaar tot jaar kan worden verlengd, zoo zij
niet drie maanden tevoren is opgezegd.
Waar bij een openbare verhuring moeilijk een hoo-
gere prijs verwacht kan worden, ook omdat de boven
woning slechts voor een klein gezin geschikt is, ter
wijl de adressante ons een goede huurster lijkt, zijn wij
van oordeel, dat het gemeentebelang door een onder-
handsche verhuring gebaat zal zijn.
Onder overlegging van de ter zake betrekkelijke
stukken hebben wij de eer U voor te stellen te beslui
ten:
aan mejuffrouw C. Hosbach, weduwe van P. Posthu
ma, alhier, met ingang van 12 Mei 1914 tot 12 Mei 1915
en vervolgens van jaar tot jaar. zoo niet ten minste drie
maanden tevoren door een der partijen schriftelijke
opzegging heeft plaats gehad, voor de som van 225.
"s jaars ondershands te verhuren de bovenwoning Zui
derplein no. 99, kadastraal bekend gemeente Leeuwar
den. sectie G no. 5364, en overigens onder de thans
geldende voorwaarden.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De Raad gaat in comité generaal ter behandeling
van:
6. het rapport der Commissie voor de reclames om
trent bezwaarschriften in eersten aanleg tegen aanslagen
in den Hoofdelijken Omslag, dienst 1913.
Na heropening komt aan de orde:
i. 1 oor stel van Burgemeester en Wethouders, om,
naar aanleiding van een bij hen ingekomen schrijven
hen te machtigen aan Gedeputeerde Staten dezer provincie
te berichten, dat geen termen zijn gevonden, in de ver
ordeningen voor de heffing van bruggelden eene vrijstel
ling voor baggerraartuigen op te nemen.
Dit voorstel luidt als volgt:
In 1911 en óók wel daarvóór heeft zich de vraag voor-
ge daan of voor vaartuigen, gebruikt voor vanwege de
provincie ondernomen baggerwerken, het bruggeld aan
de gemeente verschuldigd is. Tot 1911 werd op grond
an een besluit van het toenmalig college van Burge
meester en Wethouders van 13 Mei 1899 op verzoeken
om vrijststelling wel gunstig beschikt, maar aange
zien in de betrekkelijke heffingsverordening vrijdom
van bruggeld alleen wordt verleend voor vaartuigen
rechtstreeks in gebruik voor den gemeentedienst, is bij
besluit van 1 April 1911 dat van 1899 ingetrokken en
hiervan kennis gegeven aan den Commissaris der Ko
ningin.
Bij brief van 18 December 1913 no. 2, 2e afd. W., wen
den Gedeputeerde Staten zich thans tot ons college met
het verzoek de verordening te willen doen aanvullen
met een gelijke vrijstelling voor baggerschepen in
dienst van den aannemer van uitdiepingen van de
stadsgrachten, omdat het grootste - gedeelte verricht
wordt in het belang onzer gemeente.
Als dit laatste volkomen juist ware, zou de verlangde
aanvulling der verordening niet achterwege mogen
blijven, doch naar wij meenen is bij het baggeren der
stadsgrachten zeker een grooter provinciaal belang
betrokken. De provincie heeft in het jaar 1874 de stads
grachten in beheer en onderhoud genomen, omdat zij
onderdeel uitmaakten van verder strekkende groote
waterwegen naar Harlingen, Sneek, Dokkum, Gronin
gen. Het Nieuwe Kanaal wordt om dezelfde reden door
de provincie op diepte gehouden. Gedeelten stads
gracht, waarvan dit niet kan worden gezegd, b.v. tus
schen de Vlietsterbrug en de Rijksbrug bij de gasfabriek,
bleven dan ook ten laste der gemeente. Is hiervoor het
grootste gedeelte sprake van een gemeentebelang?
Wij durven de vraag niet in bevestigenden zin te be
antwoorden, en meenen daarom niet met een voorstel,
in den zin als door Gedeputeerde Staten bedoeld, te
moeten komen.
Het schrijven van het college aan U overleggende,
hebben wij dan ook de eer U te raden, Burgemeester
en Wethouders te machtigen Gedeputeerde Staten in
den zin van het boven aangevoerde in te lichten.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Beekhuis kan in zekeren zin met Burge
meester en Wethouders meegaan, waar deze erop wij
zen dat de grachten deels in onderhoud en beheer bij
de provincie, anderdeels in onderhoud en beheer bij
de gemeente zijn. Al die grachten hebben dit echter
gemeen dat het zijn openbare vaarwaters, zoodat het
baggeren geschiedt in het algemeen belang en ook wel
degelijk een gemeentebelang is. Er mag een scheep-
vaartbelang achter zitten ten gevolge waarvan de
provincie zich genoopt ziet de grachten te baggeren,
omdat het vaarwater dan beter blijft, maar ook uit het
oogpunt van stank is het baggeren een belang voor de
gemeente. Burgemeester en Wethouders hebben een
minutieus onderscheid gemaakt tusschen de grachten
in onderhoud en beheer bij de provincie en bij de ge
meente.
Waar spreker van oordeel is, dat het baggeren der
grachten is een openbaar belang, waarbij dus ook de
gemeente belang heeft, meent hij dat eenige faciliteiten
moeten worden verleend. Hij zal dan ook tegen het
voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen.
De Voorzitter gelooft niet dat de heer Beekhuis het
zwaartepunt moet leggen in het verschil van belang
dat de provincie eenerzijds, de gemeente anderzijds bij
het baggeren heeft. Spreker stelt zich de zaak zoo voor.
De bruggen moeten worden gedraaid om de grachten
te baggeren en nu worden voor het draaien der bruggen
eenvoudig de kosten betaald. Van een faciliteit is geen
sprake. De grachten zijn in onderhoud en beheer bij
de provincie en wat voor reden is er nu dat de
gemeente een deel der kosten voor hare rekening
neemt? Wanneer een brug voor een baggervaartuig
van de provincie moet worden gedraaid moet de pro
vincie daarvoor betalen.