122
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Juni 1914
„pen en dat op een tijdstip waarop de Raad dit nog
„niet had kunnen verlangen, omdat de regeling
„eerst van zoo kort geleden dateert."
Dit nu wijst allerminst op half werk- Het verzet,
spreker herhaalt dit, was dan ook alleen gericht te
gen de overgangsbepaling.
De regeling werd dan ook met op één na alge-
meene stemmen, die van den heer Vonck, aangeno
men welk lid echter verklaarde zich te hebben ver
gist, Alle leden hebben dus toen de regeling als af
doende beschouwd.
Spreker vraagt nu: waar een salaris-regeling op
die manier is vastgesteld, wat is er aan te voeren
om haar al zoo spoedig te herzien. De agenten be
roepen zich gelukkig niet op de duurdere levens
middelen. Dat kan niemand over dit tijdsverloop
waar maken. De dienst is ook niet zwaarder gewor
den. Integendeel is die aanzienlijk verlicht sedert I
Januari, tengevolge van het vroeger inrukken van
den nachtdienst en de verlenging en veranderde
indeeling van den vrijen dag. Ook daarom is er dus
geen reden de regeling te herzien. De toeslag voor
het politic-diploma is in 1913 ingevoerd.
Spreker herhaalt dus zijn vraag: wat zijn nu vol
doende argumenten om eene regeling, die pas in
1913 in werking is getreden, reeds in 1914 te her
zien. Het is sprekers vaste meening dat de Raad
verkeerd doet met daartoe door het personeel
gedrongen zoo spoedig op een besluit terug te
komen. Spreker geeft toe dat de gemeente behoor
lijk moet salarieëren, maar de Raad moet hierbij
ernst betrachten en zich ervan rekenschap geven
dat hij beschikt over de penningen der belasting
schuldigen. Wanneer hij eenmaal een besluit heeft
genomen moet hij daar niet lichtvaardig op terug'
komen. Het is voor den geest van het personeel
verkeerd dat het denkt: als ik den Raad nader met
een adres, is salarisverbetering daarvan het gevolg.
Niets is verkeerder dan het telkens veranderen
van de salarisregelingen. Dit is spreker gebleken
ten aanzien van de werklieden. De Raad moet bij
de vaststelling van loonen een zekere vastheid be
trachten.
Wanneer de salarissen in verband moeten wor
den gebracht met die in andere gemeenten, zal een
algemeene enquête moeten worden ingesteld. De
motie van den heer Cohen heeft die strekking, en
daarvoor is geen voldoende reden.
Niets zal spreker aangenamer zijn dan te zijner
tijd met eene herziening bij den Raad te komen. Op
het oogenhlik acht hij die verkeerd.
De heer Tulp zegt dat de motie-Cohen Burge
meester en Wethouders verzoekt binnen korten
tijd met voorstellen te komen. De Voorzitter zegt
herziening der salarisregeling toe, maar geeft geen
tijd aan. Spreker vraagt of de Voorzitter ook een
tijdstip kan aangeven waarbinnen hij met zijne
voorstellen zal komen. Dan heeft de motie-Cohen
geen raison. Wanneer dat echter een lange termijn
wordt zal spreker vóór die motie stemmen.
De heer Tijsma zegt dat de Voorzitter tegen eene
herziening der salarisregeling opkomt, omdat die
nog zoo kort geleden heeft plaats gehad. Spreker
geeft toe dat daar iets waars in zit. Van de adres-
seerende vereeniging echter hebben wij ter verge
lijking gekregen een uitgebreiden staat, waarop vele
plaatsen voorkomen, die met Leeuwarden kunnen
worden gelijkgesteld. Het blijkt daaruit dat tus-
schen de salarieëring daar en hier een groot ver
schil bestaat. Leiden en Zutfen betalen 50.meer
en er zyn gemeenten, die 150.— meer geven. Leeu
warden komt daardoor, wat de salarieëring der po-
litie-agenten betreft, in een slecht daglicht, want te
dien opzichte komt de gemeente geheel achteraan.
Voor den Voorzitter is de herziening alleen een
kwestie van tijd en waar deze zelf erkent, dat het
ertoe moet komen zou spreker het juist nu willen
doen, nu aangetoond wordt dat Leeuwarden ach
teraan komt. Een arbeider, die in de laagste loon-
klasse op zijn maximum staat, heeft meer tracte-
ment dan een politieagent. Dat is een wantoestand,
die verdwijnen moet.
De heer Hiemstra is het eens met de redeneering
van den Voorzitter, dat de Raad beschikt over de
gelden van de belastingschuldigen. Spreker is er
dan ook altijd tegen gelden te voteeren voor dingen
die onnoodig zijn- Sprekers collega's partijgenoo-
ten hebben zich dan ook reeds dikwijls tegen zulke
onnoodige uitgaven verzet. Er zal verder in de toe
komst voor de Soe.-demoeraten vrij zeker nog wel
eens de gelegenheid komen, de waarschuwing van
den Voorzitter te richten aan het adres van Burge
meester en Wethouders. Het is, meent spreker, al
leen de vraag: wanneer mag de Raad de gelden der
belastingschuldigen gebruiken. Hij meent dat zulks
in dit geval wel mag. Voor spreker en zijne partij-
genooten is het nu juist niet een aangename taak
te moeten pleiten voor positieverbetering van de
politie-agenten, omdat die in de tegenwoordige
maatschappij nog al eens tegen de arbeiders worden
gebruikt, o.a. in de bekende timmerliedenstaking.
Zij erkennen echter dat de samenstelling der tegen
woordige maatschappij politie noodig maakt, maar
dan moet de salarieëring ook goed zijn. Dat is, als
men haar met andere plaatsen vergelijkt, niet
het geval. De Voorzitter heeft gezegd dat (lit waar
was, voor zoover de verschillende plaatsen op de
lijst voorkomen. Dat zijn echter 24 stuks en waar
het salaris hier beduidend lager is dan in die ge
meenten, is dat reeds voldoende reden om op kor
ten termijn tot herziening over te gaan, te meer
daar reeds is erkend dat de vorige regeling niet
gunstig is. Dit is te vinden in den brief van den
burgemeester, die zegt:
„bij mijn in 1912 gedaan voorstel, wees ik er reeds
„op, dat de regeling, zooals zij thans geldt, ook met
„het oog op den geldelijken toestand der gemeente
„voldoende was te noemen, maar daarom nog niet
„voor de betrokkenen h ij zonder gunsti g".
Waar dit door den Voorzitter wordt erkend en de
verhouding tusschen de salarisregeling van onze
gemeente en de in de lijst genoemde plaatsen slecht
is, is er alle reden om eene herziening voor te
stellen.
Ook spreker onderschrijft het dat onafhankelijk
heid een eerste eisch is, die men aan een agent
moet stellen. Deze moet geen onderscheid maken
tusschen de burgers. Is een agent niet onafhan
kelijk, dan is het te verklaren als hij een fooi aan
neemt. Spreker hoort zijn buurman zeggen: dat
doen ze niet, spreker hoopt het. Bij slecht bezoldig
de agenten zou het echter verklaarbaar zijn, want
een laag salaris brengt minder onafhankelijkheid
mee.
De heer Haversclmiidt heeft gezegd dat het stre
ven der vereeniging hem sympathiek is en vooral
met het oog op de bescheiden wijze, waarop het
verzoek is gesteld. Dat wil zeggen dat er hier ook
wel verzoeken inkomen, die minder bescheiden ge
steld zijn. Spreker hoopt dat de heer Haverschmidt
deze uitdrukking nader zal motiveeren. want het
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Juni 1914.
123
is eene bedekte beschuldiging aan het adres van
andere vereenigingen van gemeentepersoneei. De
Voorzitter zegt dat de Raad niet telkens verhoo
ging van loon moet toestaan zoo dikwijls daarom
wordt gevraagd. Wanneer de betrokkenen echter
meenen dat verhooging noodzakelijk is, moeten zij
wel vragen. Het feit dat zij vragen mag geen aan
leiding zijn te weigeren.
Waar de omstandigheden sedert 1912 gewijzigd
zijn, is dit voor spreker een reden om mee te gaan
met de motie-Cohen.
Het spijt den heer Haverschmidt dat de voorzit
ter zijn standpunt handhaaft; de lijst der salaris
sen, waaruit het lage cijfer van Leeuwarden blijkt,
is toch tamelijk volledig.
De politie-agenten verkeeren in eene bizondere
positie. Ze vallen niet onder het W erkliedenregle-
ment en ze missen den steun van (1e partijgenooten
van den heer Hiemstra. Ze zijn als het ware op den
Raad aangewezen en waar nu uit dezen Raad, die
ten slotte de gelden toestaat, vele stemmen opgaan
om de wedde te verbeteren, daar zal eene toezeg
ging zooals de heer Tulp die wenschte voor spre
ker aanleiding zijn het voorstel aan te nemen.
De Voorzitter kan geen termijn noemen, binnen
welken hij met een voorstel bij den Raad zal komen.
Hij acht het verkeerd dat Burgemeester en Wet
houders zich daaraan binden. Het zal van de om
standigheden afhangen en de Raad moet vertrou-.
wen dat Burgemeester en Wethouders een voorstel
tot herziening der salaris-regeling zullen indienen
als zij meenen dat zulks noodig is. De heer Tijsma
vergist zich als hij beweert dat een gemeentewerk
man altijd meer verdient dan een politie-agent.
De heer Tysma heeft gezegd dat een gemeente
werkman, die in de laagste loonklasse op zijn maxi
mum staat, meer verdient dan een agent van po
litie.
De Voorzitter vervolgt en zegt dat het standpunt
van Burgemeester en Wethouders duidelijk is uit
eengezet in het prae-advies en sprekers brief. Hij
kan volstaan met daarnaar te verwijzen, want er is
niets nieuws aangebracht.
Wat den heer Hiemstra betreft, spreker is het ten
eenen male oneens met dit raadslid, waar deze be
weert, dat hij liever verhooging geeft aan ambtena
ren die erom vragen, dan aan hen die dat niet doen.
Als dat de theorie van den Raad zal worden, kan
het hier pleizierig worden. Spreker ziet liever
dat de verhooging van Burgemeester en Wet
houders zelf uitgaat. De ambtenaren, die altijd
vragen, zijn, meent spreker, in den regel niet zoo
goed vervuld van de plichten, die zij tegenover de
gemeente hebben te vervullen als zij, die rustig hun
werk doen-
De heer van Messel meent dat er geen verschil
bestaat tusschen de motie-Cohen en wat de Voor
zitter wil. De Voorzitter heeft gezegd geen tijd te
kunnen bepalen binnen welken hij met een her-
zieningsvoorstel zal komen. De motie-Cohen geeft
ook geen tijd aan maar bevat alleen een uitnoodi-
ging om eene nieuwe regeling ter tafel te brengen.
Wanneer nu de Voorzitter de toezegging geeft
binnen betrekkelijk korten tijd daaraan te zullen
voldoen, dan zal de Raad zich daarbij wel kunnen
neerleggen.
De lieer Hiemstra, met verlof der vergadering-
voor de derde maal het woord erlangend, zegt dat
de Voorzitter het door spreker gesprokene niet ge
heel juist heeft weergegeven. Hij heeft niet gezegd
dat den menschen die vragen steeds verhooging
moet worden gegeven, maar wanneer wordt aange
toond dat een zeker salaris te laag is, is er eerder
aanleiding om het te verhoogen als daarom wordt
gevraagd dan wanneer dit niet plaats heeft.
Dan moet spreker doen opmerken, dat zij, die
vaak komen vragen om een hooger salaris, altijd
die menschen zijn, wier salaris het laagst is en die
daardoor gedrongen zijn verhooging te vragen.
Wanneer de heeren hier met zulk een laag salaris,
toe moesten, zouden ze ook wel hard vechten om
meer.
De heer Tijsma, met verlof der vergadering voor
de derde maal het woord erlangende, is het abso
luut oneens met zijn geachten buurman. In de mo
tie-Cohen is wellevendheidshalve een termijn weg
gelaten, maar er ligt toch de bedoeling in opge
sloten dat er zoo spoedig mogelijk een voorstel tot
herziening komt. Wanneer spreker dus vóór stemt,
doet hij dat, omdat hij bedoelt dat er binnen afzien-
baren tijd een nieuwe regeling zal komen.
De heer Tulp is ook van oordeel dat Burgemees
ter en Wethouders, als de motie wordt aangeno
men, binnen korten tijd met eene herziening der
salarisregeling moeten komen. Wanneer de Voor
zitter b.v. de behandeling daarvan bij de begrooting
in uitzicht stelt, kan spreker zich daarmee wel ver
eenigen. Gebeurt dit niet dan stemt hij voor de mo
tie-Cohen.
De heer Peletier is het niet eens met den heer
van Messel. In het prae-advies van Burgemeester
en Wethouders staat dat het verzoek van de ver
eeniging min of meer ongemotiveerd is, terwijl in
de motie-Cohen is uitgedrukt dat de Raaad wel iets
voor het adres voelt. Spreker staat aan den kant van
de motie-Cohen en zal dan ook vóór stemmen. In
1912 is er gezegd dat er geen reden bestond dat
Leeuwarden minder salaris zou moeten geven dan
andere gelijksoortige gemeenten, thans is er voor
onze gemeente geen reden om geheel onderaan te
staan- Hij is van meening, dat deze toestand het
verzoek der politiedienaren wel aannemelijk maakt,
ook in verband met het schrijven van den Burge
meester, waaruit blijkt, dat de Raad in 1912 ook is
te rade gegaan met de salarieëring in andere ge
meenten.
De heer de Haan is van oordeel dat het meest
steekhoudende argument voor eene herziening der
salarisregeling de groote mutatie is. De Voorzitter
heeft wel gezegd dat het niet uitsluitend een sala
riskwestie is, maar een voorliefde voor eene veld
wachterbetrekking, dat de agenten zoo spoedig mo
gelijk hier weggaan, maar het wil spreker voorko
men, dat in ieder geval de trek naar het platteland
door een betere salarisregeling kan worden getem
perd.
De Voorzitter wijst erop dat den heer van Mes
sel wel zal zijn gebleken, dat de bedoeling van de
motie-Cohen niet die is Avelke er door hem den
heer van Messel aan wordt gegeven; dat zou
toch geen zin hebben. Dat er in het algemeen ver
band 'moet bestaan met de salarisregelingen van el
ders zal ieder toegeven, maar dat iedere wijziging