13b Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Juni 1914. De heer Tysnla heeft over het algemeen met in genomenheid van het voorstel kennis genomen. Hij heeft enkele opmerkingen in verband met de redac tie te maken en wil verder een paar principieële be zwaren naar voren brengen. Hij zou dat wel bij de artikelen kunnen doen, maar acht het beter ze bij de algemeene beraadslagingen te bespreken. Zijn eer ste bezwaar gaat tegen art. 2 d. e en f. In die on- derdeelen staat dat het pensioen wordt verleend aan: een wethouder die, na te zyn candidaat gesteld, niet als raadslid is herkozen, een wethouder, die kennelijk buiten zijn wil, niet weder candidaat is ge steld voor het lidmaatschap van den Raad, en een wethouder, die kennelijk buiten zjjn wil niet als wethouder is herkozen. Spreker meent dat de Commissie tekort doet aan het ambt van wethouder als zij zoo iemand noopt zich nog voor één of twee jaar te laten herkiezen terwijl hij liever zou ophouden om toch het pen sioen te kunnen krijgen. Men krijgt dan dezelfde toestanden als in den militairen dienst, waar de menschen ook langer in dienst blijven dan voor hen zelf en het leger goed is, alleen om het volle pen sioen te krijgen. Het wethoudersambt staat te hoog om de functionarissen op die manier te dwingen om zich nog voor korten tijd te laten herkiezen. Verder acht spreker het onderzoek, of iemand kenneüjk buiten zijn wil niet als lid van den Raad of als wethouder is herkozen, onkiesch. Wanneer de Raad dit moet uitmaken en hij komt tot de con clusie dat dit laatste het geval is, zegt hij precies hetzelfde als: wij hebben je als wethouder lekker tjes laten vallen. De bezwaren van den heer Hiemstra tegen art 6 heeft spreker ook gevoeld. Spreker heeft dan ook een amendement klaar op dit artikel dat minder ver gaat dan dat van den heer Hiemstra. Hij wil n.l. voorstellen het pensioen te laten vervallen als de gepensionneerde een gemeentebetrekking aan neemt, die gelijk of hooger gesalarieerd wordt als het pensioen bedraagt. Als toch een oud-wethouder een staatsbetrekking krijgt bestaat er geen ratio te zeggenwij zullen het pensioen inhouden, omdat er tusschen die betrekking en het pensioen geen ver band bestaat. De Raad behoeft niet te zeggen: die heeft het wel, die niet noodig. Artikel 7 toch voor ziet erin en laat het aan de prudentie van de afge treden wethouders over of zij pensioen willen aan vragen al dan niet. Het is rationeel te zeggen: als gij een gemeente-betrekking aanvaardt hebt gij geen aanspraak op pensioen als oud-wethouder. Dan toch is de betrokkene opnieuw in gemeentedienst. De lieer Tulp heeft ook niet veel sympathie voor artikel G. De wethouder krijgt pensioen voor de diensten, die hij gepresteerd heeft. Als hij nu af treedt gaat het de gemeente niet aan hoe hij zijn in komsten wil vergrooten, hetzij als particulier of als rijksambtenaar. Spreker kan er zich dan ook niet mee vereenigen dat aan een gepensionneerd wet houder het pensioen wordt ontnomen, als deze eene openbare betrekking aanneemt. De heer G. W. Koopinans wil sympathie betuigen aan het idee van den heer Tijsma om e en f van art. 2 te laten vervallen. Eigenlijk toch wordt niemand kennelijk buiten zijn wil niet meer candidaat gesteld voor het' raads lidmaatschap. Het zou spreker ten minste verwon deren als er geen 30 personen waren die bereid zou den zijn een lijst te teekenen als een Kiesvereeui- ging zich over zoo iemand niet ontfermde. Men zou kunnen zeggen: je hebt niet met een lijst geloopen, en je hadt je wel candidaat kunnen laten stellen. Wat het beginsel betreft, spreker verschilt daar omtrent van opinie met den heer Hiemstra. Die zegt te veronderstellen dat de afgetreden wethou ders, die anders voldoende inkomsten hebben, niet pensioen zullen aanvragen. Spreker is dit niet met den heer Hiemstra eens. Hij toch veronderstelt dat ieder hetzalvragen. Veel is er vroeger reeds over de pensionneering der wethouders gesproken. Ook de sociaal-democraten hebben altijd gewezen op de mogelijkheid dat er wel eens wethouders zullen kunnen komen, die uit een ander milieu voortgekomen zijn dan tot nog toe gewoonlijk het geval is geweest. D a n is het nuttig, noodig, ja nood zakelijk om dergelijke menschen, als ze zijn afge treden, finaneieël te steunen. Niemand onzer zal beweren dat zulks onnoodig is. Spreker is het volkomen eens met den heer Hiem stra, dat artikel 6 niet in de verordening thuis be hoort. Sprekers amendement is echter een gevolg van de aanwezigheid van dat artikel. Als dit artikel niet in de verordening had gestaan zou spreker misschien niet met zijn amendement zijn gekomen. Spreker heeft aldus geredeneerd: als de verorde ning uitzonderingen toelaat eisch ik het recht op een amendement in te dienen in den geest als is medegedeeld. Men moet niets uitzonderen of de ge legenheid zoo goed mogelijk uitbreiden. Sprekers amendement komt dan ook wel te pas en, als de Raad handhaaft wat in artikel 6 is uitgedrukt, moet hij, wil hij consequent zijn, met sprekers amen dement meegaan. Het wethouderschap vraagt veel en voor het tegenwoordige tractement krijgt men dan ook niet de wethouders, die men moet hebben. Het ware beter, dat de wethouders buiten den Raad om konden worden benoemd. Als men het raads lidmaatschap beschouwt, moet men erkennen, dat dit ook geen sinecure is. Wanneer spreker nagaat hoeveel tijd hij aan dat lidmaatschap opoffert, zou hij met het oog op het thans onderhanden zijnde ontwerp kunnen heweren, dat ook de raadsleden tractement moeten hebben of pensioen. Spreker laat het daar dat ook de wethouders veel tijd opofferen voor de goede zaak, maar het tractement is daar naar in evenredigheid goed. Spreker beveelt zijn amendement aan en hoopt dat de Raad het zal aannemen. Wanneer iemand, die als wethouder aftreedt, 3000.inkomen be zit, is het niet noodig de belastingpenningen der ingezetenen te gebruiken om hem pensioen te ver schaffen. De heer Beekhuis dankt de heeren, die gesproken hebben, voor de wijze waarop het voorstel der com missie is ontvangen. Spreker zal zich dan ook kun nen bepalen tot het bespreken van een paar pun ten. Zooals reeds in de toelichting is gezegd is deze zaak reeds in zes gemeenten aan de orde geweest en is alles, wat erover te zeggen valt, reeds daar te berde gebracht. Spreker gelooft dat men nu wel lange redeneeringen kan houden, maar dat men er weinig nieuws meer van kan zeggen. Dat is al gebleken uit hetgeen door de verschillende sprekers is aangevoerd. Als men toch heeft gelezen wat er in de andere gemeenten over deze kwestie is gezegd, komt men tot de conclusie, dat er geen nieuw gezichtspunt naar voren is gebracht. De heer van Messel: „dat heeft niet ter visie ge legen". Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Juni 1914. 137 Den heer Beekhuis spijt dat zeer. De commissie heeft alle stukken onmiddellijk aan de secretarie afgegeven en heeft in de meening verkeerd dat de leden van den Raad kennis hebben kunnen nemen van alle stukken op de zaak betrekking hebben de. Spreker zal nu wel eenigszins uitvoeriger moe ten zijn dan oorspronkelijk zijn plan was.Dereden, waarom de pensionneering der wethouders in ver schillende gemeenten is ingevoerd, is deze, dat men de ervaring heeft opgedaan, dat de kring, waar uit men de wethouders kan kiezen, verruimd moet worden. Meer en meer is de wethoudersbetrekking een omvangrijke betrekking geworden, zoodat die ambtenaren hunne particuliere zaken niet meer zóó kunnen behartigen, als wel wenschelijk zoude zijn om die tot hun hoogsten bloei te brengen of daar op te houden. In de groote steden, Rotterdam, den Haag, Amsterdam enz., is de omvang der werk zaamheden nog grooter. Daar vorderen zij den ge ileden man. Hier is dat wel niet in die mate het geval, maar de werkzaamheden, aan het wethouder schap verbonden, vorderen toch een belangrijk deel van de werkkracht van den functionaris. Hunne particuliere zaken zullen onder het wethouderschap lijden en daarom is het gewenscht daarvoor een soort van compensatie te geven. Deze gedachten- gang heeft in alle gemeenten, die de wethouders pensionneeren, voorgezeten en zoo ook bij de com missie. Zij ook is van oordeel, dat het een gemeen- tebelangis den kring uit te breiden, van lien die de betrekking van wethouder zullen kunnen aan nemen. De commissie nu heeft zich de vraag gesteld: moet aan eiken wethouder pensioen worden ge geven? Zij heeft geredeneerd: als de wethouder ge heel vrijwillig heengaat, is er geen enkele reden hem te pensionneeren. Een wethouder heeft, als hij her haaldelijk in hotsing komt met de meerderheid van den Raad, wel een onaangenamen werkkring, en zou geneigd zijn zijn betrekking neer te leggen. De commissie geeft dit toe, maar iemand, die zich tot wethouder laat benoemen, weet waaraan hij zich daardoor blootstelt, weet dat er conflicten kunnen ontstaan tusschen nem en zijne medeleden van net College en van den Raad. De commissie heeft dan ook <remeend dat alleen een "-edwongen ontslag een reden moet zijn om pensioen te verleenen. Het kan gebeuren dat een wethouder niet als zoodanig wordt herkozen of dat hij bij aftreding als raadslid valt. Dat maakt, buiten eigen toedoen, de betrekking van wethouder tot een zeer wankele en daarvoor moet eene compensatie in uitzicht worden gesteld. Dat is het pensioen. Het is eigenlijk wat vreemd om van een pensioen te spreken, omdat men daaronder ge woonlijk verstaat eene belooning voor langdurigen dienst, terwijl een wethouder, die nog maar kort als zoodanig heeft gefungeerd ook voor eene dergelijke uitkeering in aanmerking kan komen. Een ander woord is er echter niet voor te vinden en ieder weet wel wat de bedoeling is. De commissie heeft verder gemeend, naast dit geval van gedwongen ontslag, nog een paar gevallen te moeten voorstellen, waarin aan den afgetreden wethouder pensioen behoort te worden verleend. Die zijn aangegeven in art. 2 n.l. a na het bereiken van den 65-jarigen leeftijd, b na 12-jarigen dienst als wethouder en c als de wethouder door ziekte ongeschikt wordt voor de verdere waarneming der betrekking. De heer Hiemstra: „Ook als een wethouder na 12 jaar vrijwillig heengaat?" De heer Beekhuis vervolgt en zegt dat de geval len genoemd onder d, e en f de onvrijwillige, die on der a, b en c de vrijwillige aftreding regelen. Het zal geen betoog behoeven dat het beter is, dat iemand, die door zijn leeftijd of doorziekte in de omstandigheid verkeert minder geschikt te worden voor de betrekking, plaats maakt voor een jonger of een gezonder persoon. De bepaling onder sub b valt iets buiten het kader, maar de gemeente heeft tegenover een amb tenaar, die gedurende een reeks van jaren zijn beste krachten in haar dienst heeft gegeven, toch zeker een plicht der dankbaarheid te vervullen. Wat nu art. 6 betreft, de commissie heeft gemeend, dat dit artikel in de verordening moest worden opgenomen, hoewel spreker moet toegeven, dat het feitelijk waar is wat door de verschillende sprekers daarover is ge zegd en ook dat art. 6 er eigenlijk niet geheel in thuis hoort. De opvatting der commissie toch is deze ge weest dat men zich niet moest laten leiden door de meerdere of mindere mate van welstand, waarin de oud-wethouder verkeerde. Zij heeft daarom in art. 7 laten uitkomen dat het pensioen moet worden aangevraagd om het te kunnen krijgen en het zal dan kunnen zijn dat iemand, die voldoende gegoed is, zegt: ik mag de gemeente door het aanvragen van pensioen niet bezwaren. De commissie, spreker herhaalt dit, heeft gemeend art. 6 te moeten op nemen en het is jammer dat de raadsleden de dis- cussien uit de andere gemeenten niet hebben ge lezen. Dit punt toch is overal ter sprake geweest en het slot is geworden opneming van het artikel. In den Haag is de geschiedenis deze geweest: door den heer Ter Laan was eerst voorgesteld het pensioen niet te geven als de oud-wethouder eene openbare betrekking aanneemt. De commissie had voorge steld geen pensioen te geven als eene gemeentelijke betrekking werd geaccepteerd. De heer Ter Laan echter zeihet doet er niet toe, wie den afgetreden wethouder betaalt, maar wel hoeveel hij krijgt. Veel is aldaar erover gesproken, maar de Raad heeft bij meerderheid uitgemaakt dat het niet rationeel is geen pensioen uit te keeren als een gemeentelijke en wel als een andere openbare betrekking door den oud-wethouder wordt geaccepteerd. Ook heeft de commissie gesproken over hetgeen door den heer G. W. Koopinans is betoogd en zij heeft zich afgevraagd wat het ertoe doet of iemand gegoed is tengevolge van eigen inkomsten,een par ticuliere- of een openbare betrekking. Zij heeft toen geredeneerd dat het moeiljjk is te beoordeelen hoe gegoed iemand is. Een particuliere betrekking is bovendien zeer wisselvallig. Men kan worden aan gesteld op eeu salaris van b.v. f 3000.— terwijl dit la ter, als de zaken achteruit gaan, kan verminderen of geheel te niet gaan. Er is nooit een vaste basis te krijgen om te zeggen of er dan al dan niet pen sioen moet worden gegeven en daarom heeft de com missie het bekleeden van een openbare betrekking als vaste basis aanvaard. Dan heeft iemand een vast tractement en is het kennelijk hoeveel hij ont vangt. Wanneer er echter bij meerdere leden van den Raad bezwaar mocht bestaan tegen artikel 6, dan is er voor de commissie geen reden het niet terug te nemen, omdat het, zooals spreker straks reeds heeft geredeneerd, feitelijk niet logisch inden gedaehtengang der commissie past. Van art. 2 d, e en f meenen sommige leden dat e en f moeten vervallen. De commissie is van oordeel dat die onderdeden behouden moeten blijven, om dat zij te zamen omschrijven de gevallen van on vrijwillige aftreding. Spreker meent hiermede te kunnen volstaan, na nog even het amendement-van Sloterdijck te heb-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1914 | | pagina 5