138
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Juni 1914.
ben besproken. De heer van Sloterdijck wil een
artikel 10 toevoegen, waaruit moet blijken, dat de
verordening van toepassing is op de tegenwoordig
in functie zijnde wethouders, m.a.w. dat de dienst
jaren der tegenwoordige functionarissen bij een
eventueel te verleenen pensioen meetellen.
Spreker is van oordeel dat dit amendement over
bodig is. Hij meent dat hetgeen de heer van Sloter
dijck wil, uit de verordening zelve voortvloeit. Er
komt geen enkel artikel in voor dat deze kwestie
tot een dubieuse zou maken. Art. 2 luidt
„Het pensioen ten laste van de gemeente wordt
verleend aan den wethouder, die ophoudt wethou
der te zijn" enz.
Dat slaat dus op de wethouders, die wrij nu heb
ben. Er kan nooit iets anders uit worden gelezen
dan dat de verordening ook van toepassing is op de
tegenwoordige wethouders, die een eventueel pen
sioen zullen kunnen krijgen. Hoe groot dat pensioen
zal zijn is voor hen, evenals voor latere wethouders,
uit de verordening te lezen, daar zij zullen out
vangen 1/24o deel van het salaris voor iedere maand
dat zij wethouder zijn geweest.
Hoewel dus de strekking van het amendement
geheel sympathiek is voor de commissie, meent
spreker toch dat het totaal overbodig is. Het is ech
ter goed dat deze kwestie ter sprake is gebracht,
omdat het nu wel geheel duidelijk is gezegd dat de
verordening wel degelijk ook op de tegenwoordige
wethouders geheel toepasselijk is, zoodat daarover,
nu nog minder dan anders, twijfel kan bestaan.
Den heer Hiemstra doet het genoegen dat de com
missie zich niet verzet tegen de schrapping van
artikel 6. Spreker hoopt dat ook de Raad er zoo
over denkt. Spreker gelooft dat het niet goed is
een weistandsgrens te stellen. De Raad moet zeg
gen: de wethouders hebben, als zij als zoodanig
afgaan, recht op pensioen en als zij het niet noodig
hebben wil ik het aan hunne prudentie overlaten
het te vragen of niet. Spreker zou het dan ook zeer
op prijs stellen als er over art. 6 geen stemming
behoefde plaats te hebben en dat de commissie tot
intrekking van art. 6 kon besluiten.
Met verwondering evenwel heeft spreker de toe
lichtingen van den heer Beekhuis omtrent art. 2 b
gehoord. In de toelichting leest hij:
„Het komt ons onnoodig voor de pensionneering
te verleenen in nog andere dan genoemde gevallen.
Speciaal wensehen wij niet opgenomen te zien het
geval dat een wethouder vrijwillig zijn ambt neer
legt."
Nadrukkelijk is het principe op den voorgrond ge
steld alleen pensioen te geven als eene zekere ver
goeding voor hetgeen nu en in de toekomst moet
worden opgeofferd door het aannemen der wethou
dersbetrekking. Wanneer nu art. 2 behouden blijft
en een wethouder na 12 dienstjaren pensioen kan
krijgen, komt men in strijd met het principe dat in
de verordening is neergelegd. Het komt spreker dan
ook verstandig voor het standpunt te handhaven
dat vrijwillig heengaan geen reden is een wethou
der schadeloos te stellen en zulks alleen te doen
in geval van gedwongen aftreding. Spreker stelt
dan ook voor art. 2 b te schrappen.
De Voorzitter deelt mede dat door den heer Hiem
stra een amendement is ingediend, luidende:
„art. 2 b te schrappen."
Dit amendement wordt ondersteund en maakt
tegelijk met het voorstel van Burgemeester en Wet
houders een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Tjjsma drukt er zijn leedwezen over uit
niet in de gelegenheid te zijn geweest de beraad
slagingen uit andere gemeenten te lezen. Als dit
gebeurd was, had de discussie misschien veel bekort
kunnen worden. Door de redeneering van den heer
Beekhuis evenwel is sprekers bezwaar tegen art. 2
d, e en niet weggenomen. Spreker beschouwt het
als iets onelegants dat een wethouder, omdat hij zijn
dienstjaren als wethouder niet vol heeft, ter wille
van een pensioen tegen zijn zin lid van den Raad
blijft en zich aan eene herkiezing voor wethouder
onderwerpt. Daardoor zal het gehalte van de wet
houders er niet beter op worden.
Spreker beveelt dan ook ter wille daarvan aan
neming van zijn amendement aan.
De heer van Sloterdijck heeft met groote verwon
dering van den heer Beekhuis gehoord dat zijn
sprekers amendement groote nonsens is en eigen
lijk niet in de verordening thuis behoort.
De Voorzitter: „dat woord heeft de heer Beekhuis
niet gebruikt".
De heer Beekhuis: „Neen, in het geheel niet".
De heer van Sloterdyck vervolgt, en zegt dat hij,
toen bij hem de gedachte opkwam of de verordening
zich wel tot de tegenwoordige wethouders uitstrek
te, alle artikelen woord voor woord heeft beke
ken en tot de slotsom is gekomen dat er geen
aanwijzing is te vinden dat zulks het ge
val is. Hij heeft geen enkele bepaling kunnen vin
den, die erop wijst dat de wethouders van tegen
woordig zich kunnen beroepen op hun diensttijd
vóór de inwerkingtreding der verordening. Dat is
de reden geweest waarom spreker zijn amendement
heeft ingediend. Spreker heeft altijd geleerd dat
een verordening geen terugwerkende kracht heeft,
tenzij dit het geval is krachtens een uitzonderings
bepaling. Waar nu aan deze verordening terugwer
kende kracht moet worden gegeven ten behoeve
van de fungeerende wethouders, moet er ook eene
bepaling worden opgenomen, die dat mogelijk
maakt. Het zou toch zeer onaangenaam zijn dat er,
als een wethouder een aanvraag om pensioen had in
gediend, eene groote discussie zou worden gevoerd
over de vraag of die wethouder er volgens de ver
ordening recht op heeft. Ook dit is voor spreker
een reden geweest om zijn amendement in te die
nen.
De Voorzitter heeft geen kennis gedragen van de
toezending van stukken uit andere gemeenten. Als
de commissie had gevraagd die stukken voor de
leden ter inzage te leggen was dat wel gebeurd,
hoewel het niet gebruikelijk is schrifturen en boe
ken ter inzage te leggen voor zoover er in het voor
stel niet naar is verwezen. Spreker geeft toe dat
het in dit geval praktisch zou zijn geweest. De secre
tarie heeft echter geen schuld.
Spreker heeft het voorstel tot pensionneering
voor de wethouders gedaan en dit voorstel is naar
eene commissie gerenvoyeerd Hij meent dat de com
missie voor het werk, dat zij heeft gedaan, allen lof
verdient.
Zij heeft een korte en duidelijke verordening ge
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Juni 1914.
139
maakt en spreker verheugt zich dan ook over den
loop, dien de zaak heeft genomen. Hij moet
evenwel een opmerking maken in verband met het
geen de heer Hiemstra heeft te berde gebracht. In
de eerste plaats kan ook spreker zich niet met ar
tikel 6 vereenigen.
Er zijn door spreker in zijn voorstel aan den Raad
(bijlage 54 van 1913) twee motieven aangevoerd
voor de pensionneering der wethouders n.l. deze:
„Er moet dus in voorzien worden, dat zij, die
onvrijwillig als wethouder aftreden, een geldelijke
tegemoetkoming krijgen voor de verdiensten, die zij
wegens het wethouderschap hebben moeten op
geven.
Behalve deze voor een wethouderspensioen gel
dende gronden, die een afzonderlijke regeling daar
van vereischen, valt voor een pensioen op hoogen
leeftijd of bij tijdens het wethouderschap zich open
barende ziels- of lichaamsgebreken of bij overlijden
hetzelfde aan te voeren als voor de pensionneering
van gemeenteambtenaren en hun weduwen en wee
zen".
Nu heeft de commissie drieërlei pensioen voorge
steld, n.l. bij onvrijwillig aftreden, het ouderdoms
pensioen en bij vrijwillig aftreden na 12 jaar. De
plicht der dankbaarheid, waarvan de heer Beek
huis sprak, heeft de Raad indertijd niet als motief
erkend. Strikt genomen is de commissie dan ook
haar opdracht te buiten gegaan. Bovendien, waar
voor het pensioen niet gestort wordt, is een pension
neering na 12 dienstjaren wel waf al te royaal. In
theorie is het daardoor mogelijk dat iemand op zijn
35e jaar een levenslang pensioen krijgt van 720.
Spreker geeft toe daf dit niet licht zal gebeuren.
In den gedachtengang evenwel, waarvan deze ver
ordening een uitvloeisel is, en ook op zich zelf be
schouwd, is art. 2 b, zooals dit door de commissie
is voorgesteld, niet te verdedigen.
De lieer Beekhuis wil in de eerste plaats nog iets
zeggen naar aanleiding van het door den heer
Tijsma gesprokene. Spreker geeft toe dat een wet
houder wel niet zal bedanken om pensioen te kun
nen krijgen, maar daarom moet toch aan het prin
cipe niet te kort worden gedaan. De Raad moet bo
vendien de wethouders ook voor den schijn bewa
ren. Wanneer er al eens een conflict ontstond tus-
schen den Raad en een wethouder, omdat b.v. een
voorstel door dezen voorbereid, niet werd aangeno
men, dan is dat toch geen reden voor hem om heen
te gaan! Dat doet evenmin een ambtenaar, wiens
inzichten niet door zijn superieuren worden gedeeld.
Ook de burgemeester zal niet heengaan als de Raad
een voorstel van hem verwerpt.
Wanneer een wethouder vrijwillig aftreedt, dan
zou hij den schijn op zich kunnen laden dat hij dit
deed met het oog op het pensioen, en zelfs die schijn
moet worden vermeden.
Spreker is het ook niet met de heeren eens dat
art. 2 b niet in de verordening thuis behoort. Hier
is toch wel een motief om te pensionneeren, n.l. de
plicht der dankbaarheid. De gemeente heeft tal van
jaren genoten van de beste krachten van den func
tionaris en daarom mag zij wel iets betalen.
Nn mag het niet in den opzet van de zaak lig
gen de wethouders met een zeker aantal dienst
jaren een recht op pensioen te geven, het gemeente
belang op den voorgrond stellende komt spreker tot
deze conclusie dat iemand, die een lange reeks van
jaren de wethoudersfunctie vervult, wel aanspraak
op pensioen mag hebben. Wat nu den heer van Slo
terdijck betreft, het is niet in spreker opgekomen,
diens amendement met een minder aangenamen
naam te betitelen. Spreker heeft alleen gezegd dat
het hem overbodig voorkomt. Overigens is het
amendement de commissie volkomen sympathiek,
want wat de heer van Sloterdijck wil, wil de com
missie ook. Het is echter in geen enkele verorde
ning opgenomen.
De heer van Sloterdyck: „in de Haarlemsehe".
De heer Beekhuis houdt vol dat het hem voor
komt, dat aanneming van het amendement totaal
overbodig is. In art. 5 toch staaf: het pensioen be
draagt voor elke maand, gedurende welke de be
trekking van wethouder is bekleed, 1I240 deel van het
salaris. Als nu een van onze wethouders aftreedt
zal men vragen: hoeveel maanden is hij wethouder
geweest, en dan wordt zijn pensioen berekend op
zooveel maal V240 deel van het salaris. Er kan geen
kwestie uit ontstaan. Bovendien is er geen enkel
artikel dat tot kwestie te dezen opzichte aanleiding
kan geven, en daarom acht spreker aanneming van
het amendement overbodig.
De heer Tysina is het met den heer Beekhuis eens,
dat het, waar het zoo uitdrukkelijk door den voor
zitter der commissie is verklaard, de bedoeling is
de tegenwoordige wethouders in de regeling op
te nemen, onnoodig is het amendement-van Sloter
dijck aan te nemen. Daarover zal dan ook wel geen
kwestie ontstaan. Opnemen van de tegenwoordige
wethouders is geen terugwerkende kracht verlee
nen, zooals de heer van Sloterdyck meent. Dat zou
het geval zjjn als men den heer Beekhuis als oud-
wethouder wilde pensionneeren.
De Voorzitter moet er even aan herinneren dat
de Raad bezig is met algemeene beschouwingen.
De heer G. W. Koopmans zal niet terugkomen
op de kwestie-van Sloterdijck, maar doet opmerken
dat de zaak duidelijker was geweest als aan de
verordening, evenals in alle andere, een slotbepaling
was toegevoegd, luidende: de verordening treedt in
werking enz. en een overgangsartikel was toege
voegd.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behande
ling.
Aan de orde is art. 1.
De heer Tysina stelt een kleine redactiewijziging
voor, n.l. te lezen na „verleend": „onder de voor
waarden en", en het woord „vastgesteld" te vervan
gen door „bepaald".
Dit amendement wordt niet ondersteund en
maakt derhalve geen onderwerp van beraadslaging
uit.
Art. 1 wordt met algemeene stemmen vastgesteld.
Aan de orde is art. 2.
De heer Hiemstra stelt voor onderdeel b te
schrappen.
De heer Tysma stelt voor te schrappen„ten laste
der gemeente" omdat het reeds in art 1 staat en