150 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 7 Juli 1914. kundigen komen. Zij worden dan door de recht bank benoemd en nu achten Burgemeester en Wet houders het beter de beslissing direct aan hen op te dragen. Dat ligt in de lijn der concessie en heeft met het oog op een eenvoudige procedure alles voor. De heer Haversehmidt merkt nog op dat het ar tikel in de concessie over arbitrage op andere geval len slaat. Spreker vindt het niet wenschelijk de directie nog weer een kans te geven van deze schuld vrij te komen. Bij de behandeling in 1901 werd reeds de vrees geuit of men wel verstandig deed een overeenkomst van winstverdeeling te sluiten met deze maatschap pij, die zelf de cijfers voor de afrekening zal ver strekken. Die vrees is bewaarheid en spreker voor ziet dat men meermalen voor het geval zal staan als bij die timmermansrekening, die 700 gulden hooger is en waarbij niet valt na te gaan wat on derhoud en wat vernieuwing is. Bedenkelijk vindt spreker, dat de accountant die in 1908 de verkeerde cijfers heeft aangetoond, reeds bij voorbaat als scheidsman van wege de gemeente door de directie wordt gewraakt. Spreker kan nu niet meer doen, dan wat rapporteurs in 1908 deden, namelijk Burgemeester en Wethouders een voort durende, strenge controle over de verplichtingen der maatschappij aanbevelen. De heer Beekhuis begrijpt dat de heer Haver sehmidt na het laatst door hem gesprokene niet verder za.l aandringen op de bemoeiing van de rech terlijke macht in deze. In het voorstel echter staan enkele uitdrukkingen, die niet duidelijk doen zien wat de bedoeling ervan is. Burgemeester en Wet houders moeten eerst een overeenkomst met de wa terleiding maatschappij aangaan om het hangend geschil door scheidslieden te doen beslechten. De Voorzitter: „dat blijkt voldoende uit de ge voerde correspondentie". De heer Beekhuis herhaalt dat er een overeen komst moet worden gemaakt tusschen de gemeente en de waterleidingmaatschappij om een bepaald ge schil te onderwerpen aan de uitspraak van scheids lieden en dat in die overeenkomst het geschil pre cies dient te worden omschreven. In het voorstel komt eene zinsnede voor met be trekking tot de kosten, luidende: „Krachtens het bepaalde bij art. 56 van het Wet boek voor burgerlijke rechtsvordering betaalt de in het ongelijk gestelde partij de kosten." Spreker doet opmerken dat dit art. 56 niet van toepassing is als (lat niet in de overeenkomst wordt bepaald. Dit artikel toch is alleen van toepassing op de gewone procedure, maar omtrent de beta ling der kosten van een scheidsrechterlijk geding moet eene afzonderlijke regeling worden getrof fen Men kan wel overeenkomen dat omtrent de kosten de bepaling van art. 56 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering toepasselijk is. Uit zich zelf treedt dit niet in werking. Spreker heeft dit onder de aandacht van Burgemeester en Wet houders willen brengen om te bevorderen dat een dergelijke overeenkomst alsnog wordt gemaakt. De heer van Messel wijst erop dat het stilzwijgend is dat door partijen een compromis wordt opge maakt, waarin de geschillen duidelijk worden om schreven, waarover de arbiters uitspraak hebben te doen. Men kan wel eene bepaling omtrent de kosten opnemen, maar in den gewonen regel komen die voor rekening van de verliezende partij. De heer Beekhuis houdt vol dat er een schrifte lijke overeenkomst tusschen partijen moet worden gesloten, waarin alles omtrent het geschil is opge nomen. Wel kunnen de scheidslieden eerst officieus aan geven welke punten, naar hunne meening, in de overeenkomst moeten worden opgenomen, doch eerst nadat de overeenkomst is gesloten, kunnen de scheidslieden officieel optreden. De Voorzitter wjjst er op dat art. 623 van het Wet boek van Burgerlijke rechtsvordering de acte van compromis voorschrijft. Daarin moeten voorkomen de onderwerpen van het geschil en de namen en woonplaatsen van de partijen, de namen, voornamen en woonplaatsen van de scheidslieden. Dat men van weerszijden een scheidsrechterlijke beslissing wil, blijkt echter voldoende uit de ge voerde correspondentie. Wat de kosten betreft, de zer dagen is spreker nog uitdrukkelijk verzekerd dat het genoemde art. 56 wel degelijk van toepas sing is. Dat is echter een zaak waarover nog na der kan worden geïnformeerd. De heer van Messel vraagt of de heer Korthals Altes als scheidsman bepaald'is uitgesloten. De Voorzitter antwoordt ontkennend. Bij de be spreking der zaak is door den vertegenwoordiger der waterleidingmaatschappij gevraagd geen des kundige te benoemen, wiens meening reeds vooraf vaststaat, want die zou dan meer een advocaat zijn voor één der partijen, dan een onpartijdig deskun dige. Burgemeester en Wethouders zijn echter volko men vrij. De beraadslaging wordt gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wet houders. 7. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wij ziging der verordening, regelende den rang, het getal, de bezoldiging en de wijze van benoeming van de amb tenaren der gemeentelijke gasfabriek (bijlage no. 15). Met algemeene stemmen wordt besloten over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wet houders. 8. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op het adres van J. Jonker, alhier, waarbij hij in beroep komt van hun besluit d.d. 5 Juni 1914 no. 17321559, houdende weigering der vergunning tot verbouwing van het perceel Heerenwaltje no. 10. Dit prae-advies luidt als volgt: J. Jonker alhier is bij adres, d.d. 15 Juni 1.1., bij Uwe Vergadering in beroep gekomen van ons be sluit van den 5en dier maand no. 1732/559, waarbij hem vergunning is geweigerd tot het gedeeltelijk vernieuwen van het perceel Heerenwaltje no. 10, kadastraal bekend sectie C no. 502. Dit adres, dat U hierbij weder wordt aangeboden, werd in onze han den om prae-advies gesteld en naar aanleiding Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 7 Juli 1914. 151 daarvan hebben wij de eer U het volgende mede te deelen. Voor een juiste toepassing van de bepalingen der Bouwverordening diende allereerst te worden uitgemaakt of ten deze sprake was van een afzon derlijk, op zich zelf staand perceel, dan wel van een gedeelte van een perceel. Dat het eerste hier het geval is, staat buiten twijfel, wanneer erop gelet wordt, dat het middellijk noch onmiddellijk met een ander perceel in verbinding staat. Bovendien heeft het ook kadastraal een eigen nummer, wat er mede op wijst dat het geen onderdeel van een ander perceel vormt. Hiertegen doet niets af het voorne men van verzoeker, om door het maken van een deur of opening in het achtergedeelte aan het Hee renwaltje van zijn hotel het onderwerpelijke per ceel daarmede in verbinding te doen brengen. Inte gendeel daaruit blijkt eveneens, dat men inderdaad met een afzonderlijk perceel te doen heeft. Nu dit alzoo vast stond, moest worden nagegaan welke artikelen van de aangehaalde verordening moesten worden nageleefd. W aar bleek, dat van het onderwerpelijke perceel alleen de fundeering en één der eigen muren zouden blijven bestaan en het overige geheel zou worden vernieuwd, was de voor genomen gedeeltelijke vernieuwing aan te merken als eene, die met eene geheele vernieuwing is gelijk te stellen. Bij eene dergelijke vernieuwing moet krachtens het voorschrift van art. 42 der Bouwver ordening o. m. art. 12 dier verordening worden in- achtgenomen. Dit artikel vordert in zijn eerste lid dat elk gebouw achter de rooilijn een ruimte, waar van de oppervlakte ten minste J/4 gedeelte bedraagt van het perceel, onbebouwd en onbedekt moet blij ven. En aan dezen eisch zou door adressant niet worden voldaan; hij wilde het perceel geheel vol bouwen. De gevraagde vergunning moest alzoo worden geweigerd, tenzij wij gebruik hadden willen maken van de ons college toegekende bevoegdheid om van die bepaling vrijstelling te verleenen. In dit geval meenden wij dat daarvoor geen termen aanwezig waren. De strekking van adressant's beroepschrift is dus deze, dat hij van U wenseht te ontvangen vrij stelling van het aangehaalde voorschrift der Bouw verordening, waartoe uitsluitend aan ons de be voegdheid is verleend ingevolge art. 6, le lid, letter b, der Woningwet. Wenschen Burgemeester en Wethouders echter geen vrijstelling te verleenen, dan is daarvan geen beroep mogelijk. Het laatstge noemde artikel geeft daartoe niet het recht. Wij stellen Li derhalve voor te besluiten: adres sant in zijn beroep niet ontvankelijk te verklaren. De beraadslaging wordt geopend. De heer Fransen heeft in het prae-advies ge lezen dat adressant niet ontvankelijk moet worden verklaard in zyn beroep op grond van art. 6 der Woningwet. Naar aanleiding van het besluit van Burgemeester en Wethouders evenwel, waarbij de aangevraagde bouwvergunning, gelet op art 5 der Woningwet, is geweigerd, heeft adressant op grond van art 5 dier wet wel het recht van beroep. In art. 5 toch staat: Het is verboden, zohder schriftelijke toestem ming van Burgemeester en Wethouders een gebouw op te richten of geheel of gedeeltelijk te vernieu wen; verder, een besluit tot het verleenen van voorwaarde lijke vergunning of tot weigering is altijd met rede nen omkleed. Van dit besluit is beroep toegelaten op den ge meenteraad. Art. 6 echter luidt: Voorzoover eene verordening met betrekking tot gebouwen Burgemeester en Wethouders daartoe uitdrukkelijk bevoegd verklaart, kunnen zij a. nadere eischen vaststellen ter opzichte van in die verordening bepaald aangewezen punten. b. vrijstelling verleenen van het voldoen aan in die verordening bepaaldelijk omschreven eischen. Van deze laatste bepaling is geen beroep toege laten. De Voorzitter: „beroep is daar uitdrukkelijk uit geschakeld". De heer Fransen vervolgt en zegt dat adressant een weigering heeft ontvangen als bedoeld in art. 5 en dat hij daarom wel liet recht van beroep op den Raad' heeft. Indien adressant een weigering had ontvangen: gelet op artt. 5 en 6, dan was vrij zeker geen beroep ingesteld. Spreker nu vindt het vreemd dat aan adressant geweigerd wordt wat aan anderen soms wordt toegestaan. Burgemeester en Wethouders, spreker wil dit wel onmiddellijk toege ven, zullen daarvoor wel hunne redenen hebben. In dit geval is het evenwel voor iemand, die gedwon gen is tot uitbreiding en mogelijk wel genoodzaakt om aan den eisch van de cliëntèle te voldoen en daarvoor een pand heeft gekocht, hoogst onaange naam een dergelijk besluit te ontvangen. Hij kan ook maar niet op slag en stoot zijn zaak verplaatsen. Misschien zijn er meer leden nieuwsgierig, maar spreker zou gaarne de redenen vernemen, die Bur gemeester en Wethouders ertoe hebben geleid de vergunning te weigeren. De heer Tulp is het geheel met den heer Fransen eens. Hij vraagt of Burgemeester en Wethouders zich in loco van den toestand op de hoogte hebben gesteld. Spreker heeft dit gedaan en hij heeft een geheel anderen indruk gekregen dan door het be- studeeren van de teekening". Burgemeester en Wethouders zijn van meening dat men te doen heeft met twee perceelen. Spreker meent daarentegen dat het één geheel wordt. Be neden komt een uitpakkamer en een plaatsje met glas overdekt. Spreker vraagt of Burgemeester en Wethouders met het opleggen van eenige verande ring aan adressant niet eenigszins te gemoet kun nen komen. Het nieuwe pand is voor den heer Jonker onontbeerlijk. De Voorzitter wijst erop dat het request van den heer Jonker zelf aanleiding geeft tot de opvatting die Burgemeester en Wethouders hebben gehuldigd omdat erin staat: „Waar het te verbouwen pand dus een onderdeel vormt van een perceel dat aan twee straten komt te liggen, zal er misschien voor Uwen Raad als nog aanleiding zijn ondergeteekende vergun ning tot verbouw te verleenen, te meer wijl zoo danige verzoeken zelden worden geweigerd." Adressant stelt zich dus zelf op het standpunt dat Burgemeester en Wethouders hebben ingeno men en dat naar spreker meent niet bestrijdbaar is, nl. dat men hier te doen heeft met de afwij king bedoeld in art. 12. Als dat wordt aangenomen dan moet adressant onontvankelijk worden ver klaard. Volgens art. 12 kunnen Burgemeester en Wethou ders afwijking toestaan van de bepaling betref fende de open ruimte. Adressant nu zegt in zijn

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1914 | | pagina 5