230 Verslag van de handelingen van den gemeente verdraagzaamheid en mensehenliefde. Zoolang dan ook de tekst van sommige liederen niet gewijzigd wordt zullen spreker en zijn partijgenooten tegen dezen post moeten stemmen. De heer Lautenbaeh zou gaarne zien dat de wet houder van onderwijs den Raad mededeelde wat voor liederen in den bundel, door den heer Zandstra bedoeld, voorkomen. Spreker althans weet er vol strekt niets van. De Voorzitter weet niet welk lied de heer Zand stra bedoelt waarin haat tegen de Belgen wordt aangekweekt. Uit de ontvangst der Belgen hier te lande blijkt echter duidelijk dat die haat nog niet diep wortel heeft geschoten. De woorden van het moedige, bloedige, zwaard zijn uit het lied „Ber gen op Zoom". Het woord bloedig wijst op den oor log. Niemand zal wenschen dat ons land in den oor log wordt betrokken, maar waar de heer Zandstra zegt dat het nu geen tijd meer is om haat te kwee ken, zou spreker het in hooge mate betreuren dat een lied als „Bergen op Zoom", een lied uit de 17e eeuw, uit onzen grooten tijd, uit den bundel moest verdwijnen. De heer Zandstra is het met den Voorzitter eens dat de Belgen het tegendeel ondervonden hebben van haat. Alles moet echter worden vermeden wat haat kan kweeken. Nu mag gezegd worden dat het wel goed is te zingen van het moedige, bloedige zwaard, spreker is van oordeel dat men zijn eigen volk verheffend, dit niet kan doen zonder haat te gen den buurman. Dat komt niet te pas. Dergelijke liedjes moeten verwijderd worden. Spreker hoort zeggen dat het bewuste lied op het klokkenspel van het stadhuis is gezet, om hem te hinderen. Hij ge looft dat niet, maar blijft erop aandringen om en kele dingen in den liederbundel te veranderen. De heer Schoondermark was voornemens niet te reageeren op deze zaak. De heer Lautenbaeh even wel heeft gevraagd wat er in die zangboekjes staat en spreker had dan ook liever gehad dat de heer Zandstra een vers had genoemd. Het vorig jaar heeft de heer Zandstra het lied: „O schitterende kleuren" gesignaleerd als iets verschrikkelijks dat de kinderen niet mogen lezen. De liederenbundel evenwel wordt, aan welke school, openbare of bij zondere, ook uitgereikt, steeds met graagte ontvan gen. Daaruit valt wel op te maken welke verschrik kelijke liedjes er in staan. De heer Tysma vraagt of het niet overdreven is te beweren dat de uitdrukkingen in een lied als: „bloedig zwaard", den haat zullen aankweeken. Op liet standpunt van den heer Zandstra staande zou het verboden moeten worden op de school les te ge ven in de vaderlandsche geschiedenis. Ook zouden uit elk gezin en vooral uit de handen der kinderen de couranten moeten worden geweerd. Spreker ge looft niet dat de argumenten van den heer Zand stra hout snijden. De heer Zandstra hoort den heer Tijsma bewe ren dat men de dagbladen uit het huisgezin moet weren. Dat behoeft niet als men ze uit de handen der kinderen houdt. Dit is geen kinderlectuur; het onderwijs in de vaderlandsche geschiedenis behoeft niet verboden, omdat er vroeger oorlog is geweest. Die bloedige plekken in de geschiedenis zijn er nu eenmaal en die kunnen niet worden uitgewischt. Daar gaat het echter ook niet om, maar wel hierom, of het nu de tijd er voor is om den oorlog aan te moe digen. Het spijt spreker dat hij het boekje niet bij zich heeft, dan zou hij kunnen aantoonen hoe de aad van Leeuwarden van Dinsdag 17 November 1914. oorlog erin wordt vergood, beschouwd wordt als een deugd. Spreker is van oordeel dat oorlogvoeren en elkaar vermoorden niet tot de christelijke en maatschappelijke deugden behoort. De heer Schoondermark sprak over het Ylagge- lied. Spreker weet wel dat dit in het boekje staat. Hij gelooft echter niet dat het in den tegenwoordi- gen oorlog toepasselijk is. Alle uiterlijkheden wor den vermeden en het kleuren van de vlag met iemands bloed is niet meer goed mogelijk. Er ko men in het boekje schadelijke chauvinistische lie deren voor en daarom kunnen spreker en zijne par tijgenooten den post niet goedkeuren. De heer Hiemstra doet opmerken, dat er vrij lang gesproken wordt over het liederenboekje, waar door de schijn wordt opgewekt dat er veel tijd aan een schijnbaar onbelangrijke zaak wordt vermorst. Spreker wil echter dit in het midden brengen, dat de Raad op de methode van onderwijs geen invloed heeft. Als hij nu invloed kan krijgen op een klein onderdeel dat blijkt te worden gebruikt om chau vinisme, niet vaderlandsliefde aan te kweeken, la ten spreker en zijne partijgenooten een waarschu wende stem hooren. Vaderlandsliefde gepaard met kleineering van andere volken is gevaarlijk. Wij moeten dan ook niet het Pruisisch systeem volgen door het verdelgen van een ander met het zwaard als iets roemrijks voor te stellen. Die tendenz lijkt toch in flagranten strijd met de werkelijkheid. Vaderlandsliefde mag nooit gepaard gaan met deineering van andere volken. De Belgen mogen hier goed ontvangen zijn, het zou treurig zijn ge weest, als het boekje zooveel invloed had gehad dat iet bij de ontvangst van die menschen te bemerken was. Spreker verzoekt aanteekening dat hij tegen dit onderdeel van den post heeft gesteld. De heer Lautenbaeh is er den wethouder dank- laar voor dat deze hem door zijne inlichtingen in staat heeft gesteld de zaak te beoordeelen. Spre- cer begrijpt niet dat er aanstoot is genomen aan het iederenboekje. Als spreker zegt: eigen haard is goud waard, beweert hij daarmee niet dat het ge zin van zijn buurman zooveel minder waard is. Wie verheerlijkt den oorlog om den oorlog! Niemand. Hebben wij het den Belgen kwalijk genomen dat zij zich hebben verzet! Neen, nimmer. In iemands binnenste zit de vaderlandsliefde en die vlamt gelukkig op als het land wordt aange vallen. Hoe kan spreker nu het gezin van zijn buur man even lief hebben als zijn eigen. Hij kan wel een Hottentot en een Bosjesman om den hals vallen en zeggen: alle menschen zijn mijn broeders, maar wat hebben deze menschen aan d i e liefde zonder meer. meer. Als de heeren meenen dat de neutraliteit op de school niet wordt doorgevoerd, zou spreker willen zeggen: „volg ons systeem en bouw zelf." De beraadslaging wordt gesloten. Volgno. 227 en daarna volgno.'s 228229 worden onveranderd vastgesteld. Hierbij komt in behandeling een adres van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers, houdende verzoek om te overwegen in hoeverre de pogingen van particulieren, om behoeftige schoolkinderen aan een ontbijt te helpen, van gemeentewege zou den kunnen worden aangevuld en gesteund. De beraadslaging wordt geopend. De heer Zandstra zegt dat het natuurlijk is dat hjj en zijne partijgenooten, zoolang zij niet hebben ge kregen wat zij wenschen, zullen blijven strijden. Het staat te verwachten dat de armoede, als de winter fel wordt, erger zal worden dan anders. Daarom betreurt spreker het dat voeding en klee ding van het behoeftige schoolkind niet gebiedend is voorgeschreven. Door den slechten lichamelijken toestand toch is het onderwijs voor hen een wassen neus. Zij kunnen het niet met vrucht volgen. In de uitdrukking van artikel 35 der Leerplichtwet nu willen spreker en zijne partijgenooten niet die be lemmering leggen, die Burgemeester en Wethou ders en de meerderheid van den Raad erin leggen. Wij vergeten niet dat artikel 35 der Leerplichtwet in de wereld is gekomen door den strijd, die daar over buiten het Parlement is gevoerd. Het is bekend dat 10.per kind kan worden besteed en het zou niet zoover gekomen zijn, om het bij algemeenen maatregel van bestuur aan de gemeenten op te dragen, als het niet zoo noodzake lijk was. Schoolvoeding en kleeding kan niet als be deeling worden aangemerkt. Men zou dan even goed de verwarming der school, die geschiedt om het verblijf er aangenaam te maken, als bedeeling kunnen beschouwen. Hen, wier kinderen niet zoo kunnen worden ge voed dat zij met lust de school bezoeken, mag het stempel der minderwaardigheid niet drukken. Zij moeten geholpen worden. Het is een verblijdend ver schijnsel dat er van particuliere zijde pogingen worden aangewend om eene vereeniging op te richten voor voeding en kleeding van het arme schoolkind. Voor spreker en zijn partijgenooten een vingerwijzing om op den eenmaal ingeslagen weg voort te gaan. Overal toch, waar kindervoeding plaats heeft, is die eerst uitgegaan van eene particuliere veree niging, gesteund door bijdragen van Rijk of gemeen te. Eindelyk hebben verschillende gemeenten de voeding der schoolkinderen als een uitsluitende ge meentezaak in eigen beheer tot zich genomen. Spre ker stelt daarom voor dit volgno. te verhoogen tot 1000.—. De Voorzitter deelt mede dat door den heer Zandstra is voorgesteld volgno. 230 tot 1000.te verhoogen. Dit voorstel wordt ondersteund en maakt tege lijk met het volgno. een onderwerp van bespreking uit. De heer Schoondermark (wethouder) heeft al een paar jaar gezegd niet op deze kwestie te zullen ant woorden omdat zij al zoo dikwijls in den Raad ter sprake is geweest. Verleden jaar is spreker erop ingegaan omdat er verschillende nieuwe leden wa ren, die eenigszins op de hoogte moesten worden gebracht. In de jaren 19051912 is telken jare deze zaak ter tafel geweest. Dit is een bewijs van de vol harding der sociaal democraten. Met kolossalen moed begon het in 1905. Toen zijn er 12 pagina's aan besteed. De volharding is evenwel gezakt. Ver leden jaar is het op één bladzijde gekomen. De heer Hiemstra: „als u er 12 bladzijden over wilt hebben, kunt u die wel krijgen". De heer Schoondermark (wethouder) vervolgt en zegt dat liet in hoofdzaak de heer Besuijen is ge weest die er voor gestreden heeft. Een voorstel om 1000.te geven viel met 122 stemmen, terwijl een ander om 000.toe te staan met 113 werd verworpen. De Raad liet de stemming niet loopen over het bedrag, maar over het principe. De meer derheid nu is er in principe tegen en spreker be hoort bij die meerderheid. De heer Zandstra heeft erop gewezen, dat spre ker eene vereeniging in het leven heeft geroepen om te voorzien in de behoefte aan voeding en klee ding van het arme schoolkind. Het principiëel ver schil tusschen den heer Zandstra en spreker is dit. Spreker wil niet dat de kinderen, die slecht gevoed en gekleed zijn, door de ouders naar de onderwij zers worden gestuurd met de boodschap: ik moét kleeren hebben. Dat wordt gebruikt als repressaille maatregel. Spreker heeft dit gezien uit de mede- deeling van een hoofd der sehoool, die de bood schap had gekregen: als je mijn kind geen klompen geeft, houd ik het thuis. Meer dan eens is het tusschen de regels door ge zegd dat de leden, die niet willen meewerken, ge- voellooze menschen zijn. Om nu te toonen dat dit niet het geval is, is de bedoelde vereeniging in het leven geroepen. Dan weet men dat een kind, dat het noodig heeft, kleeding krijgt, terwijl zij, die het niet noodig hebben, niet worden geholpen. Spreker heeft gezegd dat het een neutrale ver eeniging moet worden en dat niet alleen de kinde ren der openbare doch ook die van de bijzondere school moeten worden geholpen. De heer Zandstra heeft beweerd dat de vereeni ging is opgericht voor de verstrekking van voed sel en kleeding. Dat raadslid is daarin even mis, want het is alleen voor kleeding bedoeld. Spreker meent dat er hier niet aan behoeft te worden ge dacht om de kinderen van voedsel te voorzien. De toestand is nergens in het land beter dan hier. St. Antoon toch geeft jaarlijks 5000.voor voeding uit. De heer Zandstra wil nog 550.daarvoor uittrekken. Dat zal niet veel geven. Als het goed zoude zijn moest er 5000.voor worden uitge trokken, maar dan zou St. Antoon ophouden. Spreker meent dan ook dat de Raad het voorstel- Zandstra niet moet aannemen. De heer Zandstra heeft gezegd dat het moet worden aangenomen met het oog op de slechte tijden. Het is wel eigenaardig hoe de sociaal-democraten er den slag van hebben om de slechte tijden te gebruiken om hun zin te krijgen. Het is een gevaarlijke stap. Als toch het volgende jaar de tjjden minder slecht zijn en de post staat op de begrooting, dan blijft hij erop. Spreker meent echter dat de tijden voor deze ca tegorie van menschen eer beter dan slechter zijn. In de vorige vergadering toch is 6000.— toege staan aan de Armenkamer om ruimer te bedeelen. De heer Zandstra, die de voeding en kleeding niet als armenzorg wil, maakt er zelf armenzorg van. Hij wil dat ieder kind van de kostelooze school moet wórden onderzocht of het goed gevoed is. Het moet voor schooltijd een boterham hebben, 's middags naar St. Antoon en spoedig zal het voorstel komen 's avonds voor het naar bed gaan moet het nog een boterham hebben. Dat is de bedoeling van de hee ren Zandstra c.s. Ook memoreerde de heer Zandstra dat de 10. per kind in de wet zijn gekomen door de sociaal democraten. Zij hebben geprobeerd gedaan te krij gen dat de voeding en kleeding niet alleen werd verstrekt ter bevordering van liet schoolbezoek, maar ook om het onderwijs beter te kunnen volgen. Door de heeren van Kol, Schaper en Troelstra werd een amendement voorgesteld, strekkende n in Titel III, véiór artikel 36, in te lasschen een ar tikel, luidende: „In die gevallen, waarin gebrek aan voeding ot „kleeding oorzaak is van ongeregeld schoolbezoek, Volgno. 230. Kosten van rechtstreeks van gemeente wege verstrekte voeding en kleeding aan behoeftige schoolkinderen f 450. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 November 1914. 231

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1914 | | pagina 10