236 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 November 1914.
4. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het
doen van inschrijvingen op de Grootboeken der Natio
nale Schuld.
Overeenkomstig het voorstel wordt met algemee-
ne stemmen besloten:
Burgemeester en Wethouders te maehtigen, de
in 1915 te ontvangen sommen wegens afkoop van
grondpachteii, grafgelden, onderhoud van grafzer
ken, het voortdurend onderhoud der van particu
lieren overgenomen straten, en voor zoover noodig
of gewenscht wegens den verkoop van gebouwde
en ongebouwde eigendommen, (behalve de onge
bouwde eigendommen aan het Nieuwe Kanaal) te
doen inschrijven op de grootboeken der Nationale
Schuld. ,t
5. Rapport der Commissiebelast geweest met het
onderzoek van eene wijziging der gemeentebegrooting
dienst 1914.
De conclusie van het rapport, strekkende tot
goedkeuring der voorgestelde wijziging, wordt met
algemeene stemmen aangenomen.
6'. Voorstel van den Voorzitter betreffende de toepas
sing van de verordening tot het heffen van een Hoof-
delijken Omslag in deze gemeente (gemeenteblad 1913
no. 30) nopens de behandeling van reclames in eersten
aanleg.
De heer Tijsma vraagt, waarom dit voorstel niet
in openbare vergadering kan worden behandeld.
De Voorzitter acht het gewenscht vooraf in ge
heime zitting de leden daarover te raadplegen en
laat de deuren sluiten.
Na heropening wordt het voorstel aan de orde ge
steld.
Het voorstel luidt als volgt:
Zooals den Raad bekend is kwam over 66 be
zwaarschriften tegen den hoofdelijken omslag geen
door voorzitter en secretaris onderteekend verslag
in van de commissie voor de bezwaarschriften, doch
een door mij niet als commissieverslag beschouwd
schrijven, geteekend door de 3 leden der commis
sie. Het ontbreken van de handteekening van den
secretaris bleek een gevolg te zijn van het feit, dat
deze de vergaderingen, waarin die bezwaarschrif
ten werden behandeld, niet had bijgewoond. De
Raad was dientengevolge nog niet in de gelegen
heid ten aanzien van bedoelde bezwaarschriften
eene beslissing te nemen. Waar een poging mijner
zijds om in overleg met de commissie eene oplos
sing te vinden enkele dagen vóór de laatste raads
vergadering was mislukt, meende ik in die verga
dering geen voorstel betreffende deze zaak te moe
ten doen, ten einde tijd te hebben tot nadere over
weging.
Inmiddels bood zich in de laatste vergadering de
gelegenheid aan den Raad de redenen mede te dee-
len, waarom naar mijne meening een door de leden
der commissie onderteekend schrijven geen commis
sie-verslag is in den zin der verordening op den
hoofdelijken omslag. Zij komen in het kort hierop
neer, dat, waar artikel 16 der verordening voor
schrijft dat de controleur de commissie als secreta
ris bijstaat, een niet door den controleur bijgewoon
de vergadering geen commissie-vergadering, en een
van die vergadering uitgegaan stuk geen commis
sie-verslag is. Artikel 16 behelst eene gebiedende
bepaling voor deze commissie. Ten onrechte is hier
mede in verhand gebracht het algemeene voor
schrift van artikel 53 Reglement van Orde, dat niet
over het secretariaat van de commissiën spreekt,
maar dezen op hun verlangen den bijstand van de
secretarie en het archief verzekert.
Dat de secretaris, al staat hij de commissie by,
geen lid daarvan is en er dus geen sprake kan zyn
van strijd tusschen artikel 16 der verordening en
artikel 54 eerste lid der Gemeentewet, zal wel geen
betoog behoeven. Maar even vast staat dat de ver
ordening niet gewild heeft dat de commissie zonder
den controleur als haren secretaris, vergaderde. Ge
schiedt dit, dan „staat" de controleur de commissie
niet „als secretaris bij".
Het is niet twijfelachtig dat zulks de bedoeling
in geweest bij de vaststelling der verordening. Deze
geeft aan den controleur en dat kon ook niet anders,
de hoofdtaak bij de uitvoering. Hij beschikt, en
moet dit hoe langer hij als zoodanig werkzaam is in
toenemende mate doen, over talrijke gegevens, noo
dig bij de vaststelling der aanslagen, door hem sa
mengebracht op leggers. De verordening voorziet
dat zij die een bezwaarschrift indienen, eerst door
den controleur kunnen worden gehoord, en bij de
beraadslaging is er op gewezen dat in de over-
groote meerderheid der gevallen de indiener reeds
met den controleur tot overeenstemming zal ko
men, gelijk de ondervinding in andere gemeenten
leert. Wat is natuurlijker dan het voorschrift dat de
commissie, die den voornaamsten waarborg ople
vert voor 's Raads medewerking bij de vaststelling
der aanslagen, die vrij moet kunnen putten uit alle
beschikbare gegevens betreffende de verschillen
de inkomens, die de eigen opgaven van den belas
tingschuldige moet toetsen aan hetgeen omtrent
zijn inkomen aan den controleur bekend is, dat deze
commissie bij de uitvoering van haar taak met dien
controleur moet samenwerken? En hoe zou er ooit
een goede samenwerking kunnen zijn wanneer die
commissie zonder hem vergadert? Artikel 16 heeft
daarom terecht bepaald, dat de controleur zou zyn
de secretaris der commissie, en de leden der com
missie, zonder hem vergaderende, handelen daar
mede in strijd zoowel met de letter als met den
geest der verordening.
Wanneer een verordening den secretaris eener
commissie, zooals hier, bepaaldelijk aanwijst, twij
fel ik geen oogenblik of de handteekening van dien
secretaris onder de stukken, die van de commissie
uitgaan, is vereischt. Maar ik zou aan het ontbre
ken daarvan niet zooveel gewicht gehecht hebben
als in het onderhavige geval, ware het niet dat de
samenwerking tusschen commissie en controleur
in den geest dier verordening mij voor een goede
uitvoering der onlangs in werking getreden veror
dening volstrekt noodzakelijk voorkwam. Is er iets
dat die samenwerking belemmert, dan zal dat moe
ten worden uit den weg geruimd. Ligt de schuld hij
den controleur, zoo moet deze op zijn plicht wor
den gewezen. Maar nooit kan worden toegelaten
dat het 2e lid van artikel 16 wordt op zij geschoven.
Kan de Raad zich met deze zienswijze vereeni
gen, dan acht ik het van belang dat hij zich in dien
zin uitspreekt. Onder mededeeling dat mijn stand
punt wordt gedeeld door de drie wethouders, met
name ook door den wethouder van financiën, heb ik
mitsdien de eer den Raad voor te stellen de com
missie voor de bezwaarschriften uit te noodigen,
waar het eerste onderzoek der 66 bij haar ingeko
men bezwaarschriften blijkens het ontbreken der
handteekening van den secretaris-controleur buiten
tegenwoordigheid van dezen heeft plaats gehad, be
doelde bezwaarschriften met genoemden ambtenaar
nogmaals na te gaan en de besluiten waartoe de
commissie dan komt, door voorzitter en secretaris
onderteekend bij den Raad in te dienen.
De beraadslaging wordt geopend.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 November 1914. 237
De heer Hiemstra kan zich in het algemeen wel
met het voorstel vereenigen en hij gelooft dat, waai
de verordening zegt, dat de Commissie zich door
den secretaris laat bystaan, deze bepaling dwingend
is. Voor het opmaken van het rapport is die by-
stand noodig. Hy is echter van meening dat het
rapport kan worden behandeld als die bijstand wer
kelijk verleend is, al is het niet door den secretaris
geteekend. el blijkt die medewerking uit de on-
derteekening maar hij kan wel hebben meegewerkt
en door omstandigheden niet hebben geteekend.
Spreker wil dan ook niet hebben gezegd dat een
rapport der commissie niet kan worden behandeld
als liet niet door den secretaris is geteekend.
De heer Tysma wenscht een enkele opmerkuig te
maken. Ook na het lezen der missive is spreker tot
geen andere conclusie gekomen dan in de vorige
vergadering. Hij blijft van meening dat, waar de
Gemeentewet alleen kent Commissies uit den Raad
aan die commissies ook de bevoegdheid is gelaten
uit te maken in hoeverre zy gebruik wil ma
ken van den secretaris, die haar volgens de
verordening bijstaat. Zij heeft het recht zon
der secretaris te vergaderen en tot hem te zeg
gen: hier hebt gij de conclusie, werk haar uit. Spre
ker gelooft niet dat de conclusieën der Commissie,
genomen in eene vergadering waar de secretaris
niet aanwezig was, onwettig zijn. Hy zal niet
meegaan met het voorstel van den Voorzitter en
zou, als hij lid der commissie was en eene dergelijke
uitnoodiging kreeg, die kalm naast zich neerleggen
en er niet op ingaan.
De heer H. P. de Haan stelt er prys op zich om
trent deze kwestie uit te spreken omdat hij eene te
genovergestelde meening is toegedaan als de lieer
Tysma. Artikel 16 der verordening no. 36 van 1913,
waar staat, dat de commissie door den controleur
als secretaris wordt bygestaan, acht spreker bin
dend. Deze bepaling is erin opgenomen omdat de
commissie gebruik moet kunnen maken van de ken
nis, die de controleur omtrent de aangiften heeft.
Spreker zal dan ook met volle instemming vóór het
voorstel stemmen.
De heer Tulp zegt dat de controleur de commissie
bijstaat. De reclames zyn vergezeld van eene con
clusie van den controleur en dan staat de commissie
op een vrijer standpunt als zij zonder dien ambte
naar vergadert.
De Voorzitter zal niet veel over deze zaak spre
ken. De meeste raadsleden zullen hun standpunt
wel bepaald hebben. Hij wil deze opmerking maken,
dat ook hij, zooals uit de toelichting blijkt, niet aan
de formaliteit van de handteekening de meeste be-
teekenis hecht. Nu is het echter van beteekenis, om
dat het bekend is dat de controleur de vergadering
der commissie niet heeft bijgewoond.
De door den heer Tysma gemaakte opmerking
over het verband tusschen deze kwestie en de Ge
meentewet is spreker na het door den heer Tysma
gesprokene niet duidelyk geworden. De heer Tulp
heeft gezegd dat de controleur de commissie heeft
bygestaan. Wanneer hij dat evenwel als secre
taris doet, moet hij de vergadering bijwonen.
Dat is het groote verschil.
De heer Peletier zal tegenstemmen, omdat de
heele zaak naar zijne meeniug op een misvatting be
rust.
Bij een normaler gang van zaken en hiermee
zullen èn Burgemeester en Wethouders èn de re
clame-commissie èn de Raad het eens zyn, zullen
de reclames worden behandeld door de commissie,
bygestaan door den controleur en zal hij een goede
verstandhouding tusschen commissie en contro
leur, deze laatste spoedig het grootste deel van het
werk verrichten.
In deze kwestie nu heeft geen genoegzaam over
leg plaats gehad. Spreker meent, (lat bij aanneming
van het voorstel van den voorzitter, de Raad de
commissie geheel in het ongelijk stelt hetgeen niet
aangaat. Hij zal dan ook tegenstemmen.
De heer Lautenbach zegt dat een deel der recla
mes zelfstandig door den controleur wordt behan
deld. Die heeft de reclamanten gehoord en ze ge
vraagd of ze ook door de commissie gehoord wilden
worden. Velen achten dat onnoodig en nu zullen ze
toch weer worden opgeroepen. Andere reclamanten
zyn weer door de commissie alléén gehoord. Dat is
voor den controleur en voor de commissie onaange
naam en men had dit kunnen voorkomen door eeni-
ge goedwilligheid. Als nu dit voorstel wordt aange
nomen zal alles voor de derde maal moeten worden
overgedaan, en welke indruk bij de reclamanten zal
gevestigd worden, is niet moeielyk te raden.
De heer Hiemstra meent dat de zaak, zij moge on
aangenaam zijn voor de commissie, nu toch zoo moet
worden behandeld. Wanneer evenwel de Raad
straks zijn standpunt zal hebben gekozen is het wen-
schelyk dat er niet weer haken en oogen komen. De
Raad is gehouden aan de toepassing van artikel 16.
Volgens spreker is het nu volkomen juist dat de re
clames in handen worden gesteld van de reclame-
commissie en niet in die van den secretaris. Dan is
de kwestie uit en wordt de zaak eenvoudig. De com
missie krijgt de reclames, de controleur noodigt de
reclamanten uit als de commissie dit noodig acht,
en als die beiden het eens worden, is de commissie
eraf. Als de reclamanten dan toch niet verlangen
door de commissie te worden gehoord is het een he-
wys dat de reclame is ingetrokken. Als de verorde
ning zoo toegepast wordt, worden dergelijke onaan
genaamheden voorkomen.
De heer Komter (wethouder) zegt dat hij zich
met de opvatting van den heer Hiemstra wel kan
vereenigen. Den vorigen keer heeft spreker er reeds
op gewezen dat de controleur omstreeks 27 of 28
Mei 1.1. den Voorzitter der commissie heeft geraad
pleegd over de wijze van behandeling der reclames.
Toen is besloten, dat de controleur de adviezen zou
ontwerpen. Vereenigde de commissie zich niet met
deze adviezen, dan konden deze door haar worden
gewijzigd en zou zij den Raad de afwijkende mee
ning van den controleur mededeelen. In eene on
langs gehouden vergadering der commissie werd
hem echter te kennen gegeven, dat op het laatste
werd teruggekomen.
Spreker deelt deze bizonderherlen mede om te
doen uitkomen, dat de controleur niet eigenmach
tig is opgetreden doch van zijn kant overleg en sa
menwerking heeft gezocht.
In de tweede en volgende vergaderingen is de
controleur eenvoudig thuis gelaten hoewel het bij
staan der commissie als secretaris de bedoeling
heeft ook voor mondeling overleg gelegenheid te
geven. Dit overleg met dezen ambtenaar kan een
belangrijken invloed hebben op de door de commis
sie te nemen beslissingen.
De heer Tysma heeft straks gezegd dat hij, als hij
lid der commissie was en hij kreeg eene uitnoodi
ging als in het voorstel bedoeld, die kalm naast zich
neer zou leggen. Hij gelooft bij nader inzien niet
dat dit een goed standpunt is. Als de Raad zich uit
spreekt dat het standpunt door de commissie inge
nomen, niet het juiste is, dan wil spreker derge
lijke revolutionaire begrippen niet aan de commis-