54 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 April 1915. dere ontvangst van 4X/4 16.Hierbij kan gevoegd worden een bedrag van 3.75, wegens min dere ontvangst door het niet-houden van feesten op 31 Augustus, verkregen door de volgende bere kening: 30 handkarren met vruchten, snoeperijen enz., waarvoor aan belasting per kar verschuldigd is 0.025 per dag, wordt 0.75 5 oliekoekkramen, gemiddeld ieder groot 36 M2., en 2 snikerkramen, gemiddeld ieder groot 30 M2., welke met inbegrip van op bouwen en afbreken gedurende drie dagen staan a 0.025 per dag en per 6 c.A., wordt 5X6X 0.025x3 2.25 en 2x5xf 0.025x3= 0.75 3.75 Wanneer nu nog wordt aangenomen, dat tenge volge van den algemeen gedrukten toestand in Au gustus 1914 ook de opbrengst van het markt- en staangeld beneden het normale is gebleven en die mindere opbrengst stellende op ongeveer 25.tot 30.dan komt men tot een voor adressant on gunstiger uitkomst over het 2e halfjaar 1914 van 16.\~f 3.75+/ 25.a 30.rond 50. Dat adressant schade zou hebben geleden door de opvatting, dat de 40 a 50 wagens, welke des Vrij dags standplaats innemen achter het veemarktter rein, niet onder deze belasting vallen, ontkennen wij met beslistheid. Hij heeft bij zijne inschrijving- voor de openbare verpachting kunnen weten, dat het bedoelde terrein niet door ons als standplaats was aangewezen. Immers artikel 40 der Algemeene Politieverordening voor de gemeente Leeuwarden draagt Burgemeester en Wethouders op de stand plaatsen voor vrachtkarren enz. aan te wijzen, aan welke opdracht uitvoering is gegeven bij artikel 4 van het Algemeen Politiebesluit. Nu in dat arti kel het door den verzoeker bedoelde terrein niet is genoemd, kan hij niet volhouden zijne bewering, dat hij er bij zijne inschrijving op heeft gerekend, dat dit terrein wel onder de belasting zou vallen. Die bewering wordt nog onwaarschijnlijker, wan neer in herinnering wordt gebracht, dat in de me morie van toelichting, gevoegd bij ons voorstel tot wijziging van de marktgeldheffing (bijlage no. 28 van 1913), werd medegedeeld, dat het aangehaalde artikel der Algemeene Politieverordening in het toen aangeboden ontwerp is gevolgd. Daarom is evenmin houdbaar de door adressant gemaakte gevolgtrekking, dat waar de aanwijzing van het terrein achter de veemarkt als standplaats voor vrachtkarren door de politie is geschied, dus na mens Burgemeester en Wethouders zou hebben plaats gehad. Juist in het belang van de openbare orde hebben wij het ongeraden geacht en achten dit nog, om het onderwerpelijke terrein voor vrachtkarren-stand- plaats aan te wijzen. Gebeurde dit wel, dan zouden de betrokken personen zich op een zeker recht be roepen, door welk recht het nemen van de vereisch- te maatregelen bij besmettelijke veeziekten of bij grooten aanvoer van vee ongewenschte belemme ring of vertraging zou ondervinden. Bij het voor komen van een dezer gevallen worden de wagens thans vandaar verwijderd. Waar alzoo tengevolge van de gewraakte opvat ting geen schade is geleden, kan van vergoeding van schade geen sprake zijn. Die beperkt zich dus tot het bovengenoemde bedrag van rond 50. waarvoor wij slechts kwijtschelding verantwoord achten. Niet vergeten mag worden, dat aan iedere verpachting risico is verbonden, die in het alge meen voor den pachter moet worden gelaten en niet op den verpachter behoort te worden verhaald. Volledigheidshalve verdient vermelding, dat naar aanleiding van de door adressant tot staving van zijn verzoek in de tweede plaats aangevoerde reden twee vragen kunnen rijzen, en wel: le. Is de aanwijzing van het terrein achter de veemarkt als standplaats voor vrachtkarren door Burgemeester en Wethouders al dan niet ten onrechte nagelaten, en 2e. Valt dat terrein al dan niet onder de veror dening tot heffing van markt- en staangeld. Onder opmerking, dat uit het voorafgaande blijkt, dat beide vragen door ons ontkennend wor den beantwoord, meenen wij erop te moeten wijzen, dat de eerste vraag betreft de uitvoering van eene verordening, welke bij artikel 40 der Algemeene Politieverordening aan ons is opgedragen, en de tweede het beslissen der over die uitvoering gerezen geschillen, wat krachtens letter b van artikel 179 der Gemeentewet mede tot onze taak behoort. Samenvattende hebben wij de eer U voor te stel len te besluiten: aan H. van Wijk Pz., pachter van de opbrengst van het markt- en staangeld, alhier, op de pacht som voor het jaar 1914 kwijtschelding te verleenen tot een bedrag van 50. De beraadslaging wordt geopend. De heer Zandstra zal zich ook tegen dit voorstel niet verzetten. Hij wil er echter voor waarschuwen dat het geen usance moet worden dat de gemeente de risico der verpachting op zich neemt. Als de gemeente toch de kosten moet betalen is. het beter dat men deze zaken in eigen beheer neemt. De heer de Vos is in principe tegen het verleenen van dergelijke faciliteiten. Het is een openbare verpachting geweest en de inschrijvers weten dat zij gebonden zijn aan de vóór- en nadeelen. Het komt spreker voor dat, als regelmatig van de in schrijvingssom wordt afgeweken en telkens terug gave van een zeker bedrag geschiedt, het gemakke lijk is de hoogste inschrijver te zijn. Het is gevaar lek, dat de inschrijvers dé gedachte hebben: „als ik niet verdien krijg ik wel wat terug". Dit is vooral gevaarlijk voor de medeinschrijvers, die de zaak se- rieus opnemen, want die visschen altijd achter het net. Spreker zal echter in dit geval met Burgemees ter en Wethouders meegaan omdat zij zich zoo voor de zaak hebben geïnteresseerd door uit te rekenen hoe groot de schade van adressant is. De heer Beekhuis wijst erop dat in het voorstel van Burgemeester en Wethouders twee punten wor den besproken n.l. lo. de vergoeding, welke door Burgemeester en Wethouders is berekend op 50.-, terwijl in de tweede plaats wordt teruggekomen op de kwestie, die reeds verleden jaar tusschen Burgemeester en Wethouders en adressant is ge rezen. Het is de vraag of het goed is dat Burgemeester en Wethouders het open terrein achter de veemarkt bestemmen om eiken Vrijdag wagens erop te plaat sen, zonder het echter daarvoor in den zin der ver ordening als standplaats aan te wijzen. Dientenge volge kan adressant van die wagens geen staangeld heffen. Het is volkomen juist wat aan het slot Avordt opgemerkt n.l. dit: „Volledigheidshalve verdient vermelding, dat „naar aanleiding van de door adressant tot staving „van zijn verzoek in de tweede plaats aangevoerde „reden twee A'ragen kunnen rijzen, en wel: le. is de „aanwijzing van het terrein achter de veemarkt als „standplaats voor vrachtkarren door Burgemees ter en Wethouders al dan niet ten onrechte nage- Verslag van de handelingen van den Gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 April 1915. 55 „laten, en 2e Valt het terrein al dan niet onder de „heffing van markt- en staangeld. „Onder opmerking, dat uit het voorgaande blijkt, „dat beide vragen door ons ontkennend worden be antwoord, meenen wij erop te moeten wijzen, dat „de eerste vraag betreft de uitvoering van eene ver ordening, welke bij art. 40 der Algemeene Politie verordening aan ons is opgedragen, en de tweede „het beslissen der over die uitvoering gerezen ge schillen wat krachtens letter b van artikel 179 der „Gemeentewet mede tot onze taak behoort." Burgemeester en Wethouders zeggen terecht dat de zaak op den weg ligt van Burgemeester en Wethouders en dat adressant er niet tegen kan op komen. Waar hij echter zijn schade motiveert met de omstandigheid dat Burgemeester en Wethouders deze plaats niet hebben aangewezen als standplaats voor karren, kan dit punt thans toch wel ter sprake komen, voor de berekening van het te Arergoeden schadebedrag. Er komen eiken Vrijdag wagens, waarvan, als het terrein als standplaats was aan- geAvezen, staangeld kon worden geheven. Echter hebben Burgemeester en Wethouders het terrein feitelijk wel als standplaats aangewezen. De politie toch stuurt de karrijders naar het terrein achter de veemarkt. Nu is er echter geen officieel besluit om dit terrein als standplaats aan te wijzen en daarom kan er geen staangeld worden geheven. Wanneer adressant daarop heeft kunnen en mogen rekenen, mag dit wel worden aangemerkt als een element voor de berekening der schade. De Voorzitter wijst erop dat Burgemeester en Wethouders het in beginsel met de heeren de Vos en Zandstra eens zijn, maar doet opmerken dat het hier eene buitengewone omstandigheid betreft tenge\'ol- ge van den oorlog. De bezwaren, door den heer Beekhuis geopperd, Avorden door Burgemeester en Wethouders niet ingezien. Het besluit van Burge meester en Wethouders ten opzichte van dit ter rein is niet een formeel, maar een materieel besluit. Zoolang het terrein niet voor andere doeleinden ge bruikt moet Avorden, kunnen de karren er worden geplaatst, maar de vergunning daartoe kan ieder oogenblik Avorden opgezegd. De politie heeft ontra den om het terrein als standplaats aan te wijzen omdat de gemeente de beschikking erover moet houden. Wanneer het terrein eenmaal als stand plaats is aangewezen, kan de politie niet zeggen dat de mensehen die er hunne karren hebben geplaatst, ze moeten verwijderen. De heer Beekhuis heeft gezegd dat er iederen Vrijdag karren Avorden geplaatst, maar spreker ge looft niet dat dit telkens dezelfde zijn. Zij kunnen er in ieder geval niet op rekenen standplaats te vinden en dit is, naar spreker's overtuiging, Avel bekend geweest bij adressant; anders had hij het kunnen weten. De heer Beekhuis is tevreden als adressant er niet op heeft kunnen en moeten rekenen. Nu evenwel door Burgemeester en Wethouders op deze wijze een plaats wordt aangewezen, wordt aan adressant het recht ontnomen marktgeld te heffen van men- schen, die anders verplicht zouden zijn dat te beta len. Dat lijkt spreker toch eene onbillijkheid. De Voorzitter wijst erop dat de uitvoering der verordening aan Burgemeester en Wethouders bij artikel 40 van het Algemeen Politiebesluit is opge dragen. Zij wijzen de standplaatsen aan en de pach ter kan weten welke de aangewezen standplaatsen zijn. De aanwijzing door Bugremeester en Wethou ders staat niet gelijk met eene simpele aanwijzing door de politie. De heer Koopmans doet opmerken dat men dit terrein wel als standplaats kan aanwijzen, als er de voorwaarde aan Avordt verbonden dat zij op het eerste beAml der politie moet Avorden ontruimd. De Voorzitter zegt dat ook deze vraag onder de oogen is gezien. Burgemeester en Wethouders ech ter willen het terrein in handen houden. Het is bo vendien een ander soort van wagens dan die welke gewoonlijk op Leeuwarden rijden. Wanneer er een plaats als standplaats wordt aangewezen, moeten de betrokkenen erop kunnen rekenen. Waar, spre ker herhaalt dit, Burgemeester en Wethouders de beschikking over dit terrein willen behouden, gaat het niet aan deze plaats als standplaats aan te wijzen. De beraadslaging wordt gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeeester en Wet houders. 7. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan J. F. Wempe, alhier, ondershands op te dragen het verrichten van stucadoorwerken in het stadsarmhuis. Dit voorstel luidt als volgt: De Directeur der gemeentewerken heeft naar aanleiding van het verzoek van J. F. Wempe, stu- cadoor, alhier, ons in overweging gegeAren dezen ondershands op te dragen de uitvoering van het in 1915 te verrichten witwerk in het Stadsarmhuis on der dezelfde voorwaarden en tegen gelijk bedrag 160.—) als in 1914. Wempe, die in de onmiddellijke nabijheid van het armhuis woont, heeft dat werk reeds tal van jaren na openbare aanbesteding uitgevoerd, steeds ten genoegen van den Directeur en den vader van het armhuis. Aangezien de omvang \'an de werkzaam heden ieder jaar nagenoeg gelijk is, al zal er in 1915 eer iets meer dan minder dan in 1914 te verrichten zijn, en Wempe geneigd is ook nu het werk voor 160.te doen, bestaat er voor de gemeente geen bezwaar voor dezen keer van den regel van open bare aanbesteding af te Avijken. Onder overlegging van de ter zake betrekkelijke stukken, hebben wij de eer U alzoo voor te stellen te besluiten: aan J. F. Wempe, stucadoor, alhier, ondershands aan te besteden het in 1915 te verrichten witwerk in het Stadsarmhuis volgens de omschrijving, gege ven in den brief, d.d. 12 Maart 1915 no. 231/2, van den Directeur der gemeentewerken, voor de som van 160.en onder gelijke voorwaarden, als ver meld in bestek no. 41, dienst 1914. De beraadslaging Avordt geopend. De heer Zandstra zal zich niet tegen het voorstel verzetten, maar het moet geen monopolie Avorden. De Voorzitter antwoordt dat het witten tot nu toe altijd in het openbaar is aanbesteed. Wempe was altijd de laagste en nu meenden Burgemeester en Wethouders dat eene aanbesteding overbodig en omslagtig zou zijn. Voor den vader van het armhuis is het ook gemakkelijk dat Wempe het Averk uit voert. Er zal wel weer eens een openbare aanbeste ding plaats hebben om na te gaan of Wempe de goedkoopste blijft. Van een monopolie is geen sprake. De beraadslaging wordt gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeeester en Wet houders.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1915 | | pagina 3