aesthetisch niet hinderlijk zijn, mag men het voor
kleinere ramen niet onsierlijk noemen. Adressant
heeft gezegd dat hij deze manier van bouwen heeft
gevolgd om den regenslag van het kozijn af te voe
ren. De commissie zegt dat daartegen wel andere
middelen zyn. Zeker en de allergoedkoopste en niet
de minst afdoende is een afdekking met lood. Ook
kan men op het kozijn een rollaag aanbrengen met
afwaterend profiel, gelijk zeer dikwijls bij groote
openbare en Rijksgebouwen voorkomt. Daartegen
zal wel niemand bezwaar opperen. Maar wanneer
men dan in plaats van die rollaag van profielsteen
een stuk natuursteen neemt met gelijk profiel en
dat natuurlijk aan weerszijden 10 of .15 c.M. op den
muur laat rusten, dan heeft men een latei waar ab
soluut niets tegen is en meteen de tympanbelasting
opneemt. Wie zal een bouwer beletten iets aan te
brengen om het gewicht van een tympan op te van
gen? Wanneer men niet een zwaren bovendorpel
heeft en men legt daarop een stuk natuursteen, dan
mag de schoonheidscommissie zeggen dat het over
bodig is en, strikt noodig is het niet, omdat het ook
anders kan gelijk reeds is gezegd, maar wie zal het
beletten? Vervolgens heeft de commissie bezwaar
gemaakt tegen den topgevel. Een platte afdekking
met een lyst evenwel drukt op een gebouw een stem
pel van armoede.
Om nu op de ter inzage gelegde plannen der
Schoonheidscommissie terug te komen, moet spre
ker opmerken, dat de commissie de door haar hier
voorgestelde afdekking met lijst, bij een bouwplan
van vijf burgerhuizen in de Willem Loréstraat
heeft afgekeurd. Op de eerst ingediende teekening
was aangegeven een platte afdekking en daar heeft
men aangegeven twee gemetselde pijlers met dito
balustrade, wat nu weer geen genade kan vinden.
Hier keurt zy dat af. Spreker begrijpt dat niet. Wat
het dakraam aangaat, zegt de commissie dat de
daar aangebrachte vleugels overbodig zijn.
Bij een plan van den architect de Groot voor de
verbouwing der kosterswoning van de Groote Kerk,
welk ontwerp ook ter inzage was gelegd, keurde de
commissie drie dakramen af waar geen vleugels
waren aangebracht. Op het later, op ingeving van
de schoonheidscommissie, ingediende en goedge
keurde plan, waren vleugels aan die dakramen ge
projecteerd. Nu moeten die daar worden aange
bracht, hier mag dat niet. Zooiets lijkt toch naar
niets. Het is een opvatting der commissie, zoo klein
geestig, dat geen architect zich daarbij behoeft neer
te leggen.
De deur, zegt de commissie, moet een veilige en
stevige afsluiting van het gebouw zijn. Vraagt men
nu aan de commissie of een winkelhuis een gebouw
is, dan zal zij die vraag bevestigend beantwoorden.
Niemand zal het nu in zijn hoofd krijgen een deur
in een winkelhuis te maken zonder glas. Een plan
van Noord voor een burgerhuis, waar een deur
op stond zonder ruitjes, moest gewijzigd worden.
Dit plan werd afgekeurd door de commissie en op
het nieuwe, ook hierbij ter inzage gelegde plan,
komt de voordeur voor met 6 ruitjes erin. Daar
dus w e 1, hier niet. Het is zelfs onpraktisch
om hier geen ruitje in de deur te maken. In de bui
tenwijken is dit zeer gewenscht met het oog op be
zoekers, die gewoon zijn de klomp tusschen de deur
te zetten. Wanneer er een ruitje in zit kan men
eerst zien wie er voor staat, wat met het oog op de
lange avonden voor bovenbedoelde bezoekers niet
ondienstig is.
De commissie zegt dat het raam in den voorgevel
te groot is. Lager mag het niet, om het raam er
naast.
Smaller is niet gewenscht en twee ramen met
een dam er tusschen gaat ook niet. Dit laatste voor
al zou hinderlyk zijn voor het oog, omdat het den
schijn zou wekken als stond dit metselwerk op de
spiegelruit van den onderbouw. Wel komt er dan
een ijzeren balk onder maar onschoon zou het
zijn om met de commissie te spreken. De commissie
zegt dat de raamoppervlakte byna de helft is van
de oppervlakte van de vloer, terwijl volgens de
bouwverordening 1/5 voldoende is. Spreker geeft
dit toe maar die eisch van 1/5 is een minimumeisch.
In de meeste gebouwen is de raamoppervlakte wel
1/3 deel van het vloeroppervlak. Hier nu wordt al
bezwaar gemaakt tegen te veel lucht en te veel licht.
Wanneer de commissie op dezen weg door blijft
gaan zal er een hoop spectakel ontstaan en het ver
wondert spreker dan ook zeer, dat architecten van
naam zich nog niet eerder hebben verzet.
Het gaat zoo den verkeerden weg op en by de in
gezetenen zou de indruk kunnen worden gewekt
dat het alle aanbeveling verdient alleen plannen te
laten maken door architecten, die in de schoon
heidscommissie zitting hebben om aan een hoop
soesah te ontkomen. Spreker geeft den Raad dan
ook in overweging de gevraagde vergunning alsnog
wel te willen verleenen.
De heer Tysma zal, na de lange rede van den heer
Fransen, waarmee hij zich kan vereenigen, niet
lang over de zaak spreken en zich tot enkele op
merkingen bepalen.
Adressant is sterk gegriefd en de commissie
schijnt dat te betwijfelen. Evenwel ten onrechte,
want hier hebben wij te doen met een gebouw dat
onder architectuur wordt gebouwd. Wanneer een
niet-deskundige een huis zal bouwen en de com
missie zegt dan: dat of dat is niet goed, dan is zulks
begrijpelijk en redelijk. Als echter een des
kundige, met andere aesthetisehe gevoelens, een
plan ontwerpt, gaat het dan wel aan dat de schoon
heidscommissie zegt: dat plan keur ik af?
Wat dit gebouw betreft, onbevooroordeeld be
schouwd kan spreker niet zeggen dat het leelijk is.
Bovendien heeft de commissie opmerkingen ge
maakt over dingen, die niet op haren weg liggen.
Zij heeft gezegd dat een deur een veilige en ste
vige afsluiting moet zijn, maar dat heeft toch niets
met de schoonheid te maken. De opmerking daar
omtrent is dan ook van ondergeschikten aard. Moet
nu een teekening om dergelijke kleinigheden eenige
weken langer onderweg zijn dan vroeger?
Het eerste voorstel der schoonheidscommissie is
met eene groote meerderheid afgestemd en spreker
hoopt dat dit tweede voorstel hetzelfde lot zal
treffen.
De heer Vonck zal als leek er geen oordeel over
uitspreken of de door de commissie aangegeven
veranderingen tot verfraaiing zullen strekken. Na
het gehoorde verkeert hij daaromtrent in twijfel.
Hij heeft zich echter afgevraagd of het de bedoeling
van den Raad kan zijn geweest dat de Schoonheids
commissie door het stellen van haast academische
eischen de vrijheid tot bouwen zoo zeer aan banden
zou leggen. Als spreker zich goed herinnert is de
commissie ingesteld om te zorgen dat het bestaande
stadsschoon behouden blijft en dat hetgeen wordt
bijgebouwd de omgeving niet ontsiert. Ieder nu, die
de teekening van dit gebouw onder de oogen heeft
gehad, zal toegeven dat het de Spanjaardslaan niet
zal ontsieren. Voor spreker persoonlijk heeft het
zelfs iets aantrekkelijks.
Trouwens dat doet ook de commissie niet; im
mers zij getuigt te willen trachten het als geheel te
waardeeren. De kwestie loopt over onderdeelen.
Onderdeelen die deels als versiering, deels hij
denkt hier aan de ramen als hygiënischen maat
regel bedoeld zjjn. Wat de eerste betreft daarover
valt niet te debatteerenmaar wat het tweede punt
betreft: hij zou meenen dat de a.s. bewoner het vol
ste recht heeft zooveel licht en lucht voor zich op te
eischen als hem wenschelijk voorkomt. Zelfs zou
spreker het toejuichen als diens voorbeeld, alle
schoonheidscommissies ten spijt, geregeld navol
ging vond.
Het komt spreker dan ook voor dat de commissie
zonder dringende noodzaak de vrijheid van den
bouwer heeft beperkt en daartegen moet de Raad
zich verzetten.
De heer Beekhuis doet opmerken dat een leek een
gebouw niet mooi kan vinden, zonder zich echter
rekenschap te kunnen geven waarom. Dat leelijke
ligt dan dikwijls aan kleinigheden. Daarom vindt
spreker dat men niet smalend van „kleinigheden"
moet spreken, alsof het vitten van de commissie
ware daar op te wijzen.
Door zulke kleine veranderingen kan het uiter
lijk van een gebouw door deskundigen belangrijk
worden verbeterd. Waar nu de Raad eene commis
sie van advies in het leven heeft geroepen, moet hy
het waardeeren dat deze zich met dergelyke klei
nigheden bemoeit die tot effect kunnen hebben dat
een gebouw er mooier van wordt. Waar wy als lee-
ken niet kunnen beoordeelen of zulke kleinigheden
al dan niet tot verfraaiing zullen strekken, daar
moeten wij de commissie vertrouwen schenken.
Daarom wil spreker dan ook vóór het voorstel van
Burgemeester en Wethouders stemmen.
De heer Hiemstra heeft den heer Beekhuis hoo-
ren zeggen dat een leek niet kan oordeelen over de
schoonheid of onsehoonheid van een gebouw. Wat
is nu de bedoeling der commissie? Om kunstwerken
te scheppen of om huizen te krygen die ook een leek
goedvindt? Men kan moeilijk verder gaan. De com
missie moet zich aan de groote lynen houden, want
als de Raad zich met dergelijke kleinigheden moet
bezig houden is het beter om maar te verzoeken van
dergelijke adressen verschoopd te blijven. Hij kan
daarover toch geen uitspraak doen.
De heer P. A. de Haan bestrydt 't betoog van den
heer Tysma dat een gebouw dat onder architectuur
wordt gebouwd, niet aan het oordeel der commis
sie moet worden onderworpen. „Architect" is naar
hij meent geen officieele titel en zoo zou iedere bou
wer zich dus gemakkelijk aan de controle der schoon
heidscommissie kunnen onttrekken. Hij gaat dan
ook met het betoog van den heer Beekhuis mee om
in de commissie, door den Raad ingesteld, vertrou
wen te stellen. Over smaak valt niet te twisten en
zoo zal bijna iedereen, die zijn plannen door de com
missie ziet afgekeurd, zich gegriefd gevoelen. Dat
moet evenwel geen reden zijn om niet mee te gaan
met het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De heer de Vos heeft met genoegen den heer
Fransen aangehoord en hij heeft daaraan niets toe
te voegen. Hij heeft zich, ten einde zijn stem te
kunnen uitbrengen, laten voorlichten door een des
kundige en betreurt het dat een dergelijk gebouw
om zulke nietigheden wordt afgekeurd. Spreker
kan zich niet voorstellen dat dit gebouw een onaes-
thetischen indruk zal maken, integendeel, hij vindt
het mooi. De commissie heeft gewezen op de zes
ruitjes in de deur. Een paar huizen verder heeft
men huizen met 15 en 18 ruitjes in de deur. Geeft
dat nu aanstoot? Zeker niet. Waarom mag nu dt
heer Bloembergen Santée niet 6 ruitjes in zijn deur
maken? Dergelijke tegenstrijdigheden doen by spre
ker de neiging ontstaan de opmerkingen der com
missie met den naam „haarkloverij" te betitelen.
De Voorzitter wijst erop dat deze zaak bij uitstek
ongeschikt is om te worden behandeld door een
college van 25 personen. Spreker wil in de eerste
plaats op eene onjuistheid van den heer Fransen
wyzen, die gezegd heeft dat de commissie de rich-
ting-Berlage is toegedaan. Dit is volkomen onjuist.
Wel zit er een enkele vertegenwoordiger dier rich
ting in de commissie, de meerderheid is het zeker
niet.
De heer Fransen: „zoo heb ik dat ook niet be
doeld".
De Voorzitter vervolgt en zegt dat de heer Fran
sen er op heeft gewezen dat de commissie bogen en
lateien tegelijk overbodig vindt. De heer Fransen
zegt dat niet alles wat overbodig is, verkeerd is. Op
die manier komen wij er niet. De commissie beroept
zich bij haar oordeel hierover niet alleen op de over
bodigheid, maar wel degelijk ook op schoonheids
argumenten. De heer Fransen heeft verder gezegd:
wat voor een groot raam mag, mag ook voor een
klein.
Spreker is van oordeel dat iets, dat voor een
groot raam goed staat, voor een klein leelijk kan
zijn. Spreker kan zich niet herinneren dat de com
missie ergens een balustrade boven op een dak
heeft aangeraden. Als echter de heer Fransen zulks
zegt, moet spreker wel aannemen dat het waar is;
maar hij wijst erop dat wat op de eene teekening
goed staat, zulks volstrekt nog niet op een andere
behoeft te doen.
Men moet toch ieder gebouw op zich zelf be
schouwen.
Wat de zijvleugels aan de dakramen betreft, de
commissie beschouwt dit zelf als een kleinigheid.
De heer de Groot had eerst eenige dakramen zon
der zijvleugels geteekend, waar om andere, reden de
commissie bezwaar tegen had. Toen de heer de
Groot aan dit grootere bezwaar was tegemoet ge
komen, hebben Burgemeester en Wethouders de zij
vleugels, die op de tweede teekening stonden, laten
doorgaan. De heer Fransen heeft gezegd dat nie
mand in een winkelhuis geen deur van glas zal ma
ken. Maar alles wat in een winkelhuis past, doet dit
nog niet in een woonhuis!
De heer Fransen: „een winkelhuis is ook een ge
bouw en de commissie spreekt in 't algemeen van
een gebouw."
De Voorzitter vervolgt en zegt dat, wat de grootte
van het raam betreft, het abnormaal groot is. Dit
bedoelde de commissie met de verwijzing naar de
Bouwverordening. Daarin staat natuurlijk het mi
nimum, maar dit is dan ook 21/2 maal zoo groot. Een
eisch der hygiëne kan zulk een onmogelijk groot
raam niet zijn. Een gevolg is dat een gedeelte altijd
met luiken is afgesloten, zooals men op ieder uur
van den dag kan zien aan een huis aan de Span
jaardslaan.
De opmerking van den heer Tijsma dat huizen,
die onder deskundige leiding worden gebouwd, niet
aan de goedkeuring der commissie behoeven te wor
den onderworpen, is reeds door den heer P. A. de
Haan weerlegd.
Spreker kent een door de commissie afgekeurd
ontwerp van iemand, die zeker deskundig is, waar
bij een topgevel boven op een huis was gezet en
met stangen aan het platte dak bevestigd! Dat de
commissie er niet is om kunstwerken te maken,
weet zij werkelyk zelve ook wel en een lid heeft
spreker al gezegd dat zij den naam moet dragen van
62 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwaraen van Dinsdag 13 April 1915
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 April 1915. 63