66 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 April 1915. Tengevolge van den oorlog hebben sommige le veranciers zich tegenover enkele der gemeenten (waaronder Leeuwarden), die door genoemde com missie de kolen voor hare fabrieken hadden doen le veren, zich op overmacht beroepen en de levering niet o]) de overeengekomen wijze uitgevoerd. Sedert is echter het Rijkssteenkolenbureau opge richt met de bedoeling de nijverheid, dus ook de gas fabrieken, van kolen te helpen voorzien. Dat bureau distribueert de kolen en de verschillende handela ren, onder wie ook de bovenbedoelde, leveren aan de gemeente het vereischte kwantum. Uit van hem ontvangen aanbiedingen is nu gebleken, dat de ko len, waarvoor door de gemeente gecontracteerd is, doch die op grond van overmacht aan enkele der deelnemende gemeenten en ook aan Leeuwarden niet zijn geleverd, thans wel door tusschenkomst van het Rijksbureau verkregen kunnen worden. Daardoor is het vermoeden gerezen, dat de leve ranciers zich ten onrechte op overmacht hebben be roepen. Of dit laatste inderdaad het geval is, dient alsnu te worden uitgemaakt. Ingevolge de bepaling van artikel 9 der voor waarden van aankoop is de leverancier tegenover iederen deelnemer aan de combinatie verantwoor delijk voor de naleving van het contract, dat tus- sehen deelnemer en leverancier gesloten is, terwijl artikel 13 voorschrijft, dat alle geschillen, uit de voorwaarden voortspruitende, in het hoogste res- soort beslist zullen worden door drie scheidslieden, waarvan één door de directie, de tweede door den leverancier en de derde door de beide eersten zal worden benoemd, en dat de daardoor ontstane kos ten komen voor rekening van de in het ongelijk ge stelde partij. Ten einde elke mogelijke betwisting van de be voegdheid van den door de directie aan te wijzen scheidsman vooraf af te snjjden, komt het ons ge- wenscht voor Uwe goedkeuring op deze wijze van beslechting van het geschil aan te vragen. De kos ten zullen, gelijk in de voorwaarden is vermeld, door de in het ongelijk gestelde partij worden ge dragen. Op grond van het voorafgaande hebben wij de eer U voor te stellen te besluiten: het tusschen a. H. C. A. Henny kolenhandelaar, wonende te Amsterdam, b. de scheepvaart en steen- kolenmaatschappij te Rotterdam, c. P. H. Hoos zoon, kolenhandelaar, wonende te Rotterdam, en de gemeente Leeuwarden bestaande geschil omtrent het niet leveren aan haar van onderschei denlijk 1.059.866 K.G. gaskolen uit de mijn Rijhope, 5.178.224 K.G. gaskolen uit de mijn Priestman en 2.964.772 K.G. gaskolen uit de mijn Miekley, een en ander volgens de met ieder hunner in Mei 1914 ge sloten overeenkomsten, aan de uitspraak van scheidsmannen te onder werpen, met machtiging aan Burgemeester en Wet houders, de benoeming van den scheidsman te doen. De beraadslaging wordt geopend. De heer Tijsma wil erop wijzen hoe gevaarlijk en verkeerd het is om in contraeten op te nemen een arbitrage clausule. Als over de kwaliteit een ge schil ontstaat kan dat wel door arbiters worden op gelost. Hier echter geldt het de beantwoording van een der moeilijkste juridische vragen, n.l. deze: wat is overmacht. En de arbiters zijn nu meestal geen deskundigen op juridisch gebied. Burgemeester en Wethouders zullen een jurist kunnen aanwijzen als arbiter, maar in het algemeen gebeurt dat niet. De arbitrage toch is juist ingesteld uit tegenzin in al les wat naar juristerij zweemt. Deze toestand heeft tengevolge, dat een arbitraal vonnis im groszen ganzen absoluut op niets geljjkt. De Voorzitter interrumpeert den heer Tijsma en wijst dezen erop dat de scheidsmannen nog niet be noemd zjjn. De heer Tjjsma heeft er alleen op willen wijzen dat het opnemen van het pactum de compromitten- do in dergelijke contracten uiterst onvoorzichtig is. De kwestie loopt in dit geval over duizenden gul dens en nu zal daarover in één instantie worden be slist. Spreker meent dat zoo iets niet aangaat. De heer Koopmans wijst erop dat in den graan handel en speciaal in den buitenlandschen handel, alle geschillen door arbitrage worden beslist. Ook daar loopt het over zeer groote bedragen en de ar bitrage-commissie doet uitspraak in hoogste instan tie. De desbetreffende clausule wordt in de con tracten opgenomen en niemand denkt er over zich eraan te onttrekken. Den Voorzitter is het bekend dat b.v. de gemeen te 's Gravenhage en hij meent ook het Rijk in der gelijke contracten de arbitrage voorschrijven. Spre ker is dan ook door de opmerking van den heer Tijsma niet overtuigd en meent dat oplossing der geschillen door middel van arbitrage de meest prak tische weg is. De heer Tysma hoort den heer Koopmans zeggen dat in alle handelscontracten de arbitrage clausule is opgenomen. Bij den handel is evenwel beroep mogelijk en ook daar blijft het sterk af te keuren. Hier echter zullen niet juristen te beslissen krijgen over een zuiver juridische kwestie, want het is de vraag of de te benoemen arbiters juristen zullen zijn. De heer P. A. de Haan betwijfelt of deze zaak wel tot het terrein der juristen behoort. Tal van com- merciëele punten treden hierbij op den voorgrond, die 't best kunnen beoordeeld worden door personen die over tal van zakelijke gegevens beschikken. Hij is dan ook van oordeel dat het niet uitgesloten is dat een zakenman daarover beter kan oordeelen dan een jurist. De beraadslaging wordt gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wet houders. 17. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot stichting van een zwem-inrichting op een terrein aan het Cambuursterpad (bijlagen nos. 7. 10 en 12). De beraadslaging wordt geopend. De Voorzitter deelt mede dat behalve de beidein de vorige vergadering ingediende moties, nog zijn ingekomen: a. eene motie van de heeren: Tiemersma, Zand- stra en Hiemstra, luidende: „de Raad, overwegende dat de tijdsomstandighe den verhinderen eene zwem- en een badinrichting te stichten van oordeel, dat bij keuze aan de badinrichting de voorrang moet worden gegeven, verzoekt Burgemeester en Wethouders het voor stel terug te nemen en eerst te komen met een voor stel tot oprichting van eene badinrichting o.m. in het centrum der stad" en b. eene motie van de heerenBerghuis, Fransen, Lautenbach, Tulp en Attema, luidende: „de Raad, meer gevoelende de dringende behoefte voor de gemeente aan de oprichting van een goede Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 April 1915. 67 badinrichting in de stad dan de oogenblikkelijke noodzakelijkheid van het gedurende de tegenwoor dige tijdsomstandigheden oprichten eener zwemin richting, verzoekt Burgemeester en Wethouders: a. alsnog ten spoedigste bij den Raad te komen met plannen, waardoor de oprichting eener badin richting in de stad binnenkort wordt gewaarborgd, en b. hun tegenwoordig plan inzake de oprichting van eene zweminrichting terug te nemen, en na den terugkeer van normale tijdsomstandigheden te ko men met plannen voor eene zweminrichting, zoo mogelijk overdekt." Deze moties maken, tegelijk met het voorstel van Burgemeester en Wethouders een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Peletier merkt op, dat uit de in de vorige vergadering gegeven toelichting op de door de hee ren Rengers, de Haan en spreker ingediende motie reeds is gebleken, dat de bedoeling dezer motie is, de badinrichting, die in het prae-advies op den ach tergrond was geraakt, naar voren te brengen. Waar intusschen duidelijk is gebleken, en ook de vereeniging van geneesheeren zich in dier voege uitsprak, dat vrij algemeen een badinrichting meer wenschelijk wordt geacht dan een zweminrichting en dit in de motie-Berghuis c.s. wordt belichaamd en waar bovendien deze motie de mogelijkheid open laat te zijner tijd een overdekte zweminrichting te krijgen, daar meenen spreker en zijne medevoor stellers de behandeling van dit vraagstuk heden te kunnen vereenvoudigen door hunne motie in te trekken en die van de heeren Berghuis c.s. te steu nen. De Voorzitter deelt mede dat de motie-Peletier c.s. is ingetrokken. Zij maakt derhalve geen onder werp van beraadslaging meer uit. De heer Tiemersma zou kunnen volstaan met ver wijzing naar hetgeen hij in de vorige zitting heeft gezegd, toen hij een badinrichting heeft bepleit te genover de zweminrichting, die Burgemeester en Wethouders willen. Hij meent evenwel even in het kort te moeten nagaan wat in die vorige vergade ring is voorgevallen. Spreker heeft toen betoogd dat hij en zyne partijgenooten liever een zwem- en badinrichting hebben. Toen Burgemeester en Wet houders hadden doen uitkomen dat de financiëele toestand der gemeente zulks niet gedoogde, hebben zjj de ter zake ingediende motie ingetrokken. De heeren Haverschmidt en Vonck hebben nog nage- pleit om het geheele plan der commissie te doen aannemen. De heer Vonck heeft toen gezegd dat, als er geen zwem- en badinrichting kwam, hij met de verzuch ting: dankbaar maar niet voldaan, met het voor stel van Burgemeester en Wethouders zou meegaan. De heer Komter heeft zich toen aldus uitgelaten, dat de Raad zich nu moest bepalen tot eene zwem inrichting, dan kon hij rustig over eene te stichten badinrichting, over de plaats waar die moet komen enz., nadenken. Ook heeft de Wethouder van Fi nancien de zweminrichting de gangmaakster van het mooie zwembad „Groote Wielen" genoemd. Spreker heeft altijd gemeend dat het bezwaar tegen „de Groote Wielen" nog altijd is de afstand dien het bad van de stad scheidt. Zal dat bezwaar nu ver vallen als hier eene zweminrichting komt! Die ge dachte van den heer Komter was dan ook niet ge lukkig. Spreker en zijne partijgenooten zijn van meening dat, omdat het grootste deel der ingezetenen ver stoken is van eene goede gelegenheid om zich te reinigen, de badinrichting voorop dient te gaan. Feitelijk heeft niemand hem bestreden. De zweminrichting toch kan slechts een deel van liet jaar, de badinrichting het geheele jaar door worden gebruikt. Nu zijn er om het voorstel van Burgemeester en Wethouders te steunen, verscheidene adressen in gekomen. Men kan in dezen denken wat men wil maar niet altijd zeggen, maar spr. heeft zich afge vraagd, hoe het nu mogelijk is dat het ineens adres sen regent om het voorstel van Burgemeester en Wethouders te steunen. Uit een door dr. Hingst in gezonden stuk in de pers is gebleken dat de vereeni ging van doktoren niet meegaat. Er zijn echter vele adressen bij, welke uitgaan van sportmensehen, die de sport voorop stellen. Spreker en zijne partijge nooten zien liever eene goede gelegenheid tot rei niging van het overgroote deel (Ier ingezetenen dan een sportgelegenheid. Voor sport is er boven dien nog andere gelegenheid. Eene badinrichting- moet daarom voorgaan. De Raad weet dat er nog groote financieele offers zijn te brengen o.a. voor de begraafplaats, het aschland enz., alles even nood zakelijk. Spreker voorziet dan ook dat wanneer wordt overgegaan tot oprichting en exploitatie van eene zweminrichting hij stelt geen wantrouwen in Burgemeester en Wethouders de badinrich ting nog lange jaren achterwege zal blijven. Van daar dat spreker en zijne partijgenooten de vrijmoe digheid hebben gehad met eene motie te komen, waarin op de stichting van een badinrichting wordt aangedrongen. Zij willen daarmee niet de commis sie naar huis zenden, maar alleen de zaak omkeeren. Burgemeester en Wethouders willen het eene deel der voorstellen van de commissie uitvoeren, spre ker en zijne partijgenooten het andere. De commis sie kan dan ook niet zeggen naar huis te zyn ge zonden. De heer Berghuis meent dat eene kleine toelich ting na al het geschrijf en het reeds gesprokene over deze zaak, voldoende is. De motie-Peletier c.s. was spreker en zijne medevoorstellers zeer sympa thiek. Zij kunnen zich echter met tijdelijk uitstel van de oprichting der badinrichting niet vereeni gen en meenen daarom, dat het beter is een voorstel te doen tot oprichting zoo spoedig mogelijk van eene badinrichting in de stad met in vooruitzicht- stelling eener zweminrichting. De motie-Tiemer- sma c.s. komt wat de badinrichting betreft, op dat zelfde neer, doch deze heeren schijnen de staart, uit sprekende de wenschelijkheid eener zweminrichting na de oprichting van een badinrichting, niet te heb ben aangedurfd. Spreker verzoekt den Voorzitter de ingediende motie als één geheel te beschouwen. Splitsing is niet de bedoeling van de voorstellers. De heer Binnerts wil gaarne eenige opmerkin gen maken, buiten de opportuniteitsvragen welke aan de orde zijn. Het voorstel luidt om een voor schot te geven van 45000.- benevens een jaar- lijksch subsidie, met toepassing der bepalingen ver vat in den brief van Burgemeester en Wethouders aan den heer S. H. Hylkema c.s. van 29 September 1912. Spreker heeft dien brief opgeslagen en het is hem gebleken dat er in 1912 alléén sprake is ge weest van een voorschot en niet van een subsidie. Er zijn in het voorstel van thans geen voorwaarden voor het verleenen dier subsidie opgenomen, zoo dat het spreker voorkomt, dat dit voorstel niet com pleet is. Er zullen voorwaarden voor het verlee nen van subsidie moeten worden vastgesteld, al was Iet alleen maar voor den duur ervan. Zooals het voorstel nu luidt zal het verleenen van subsidie ten

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1915 | | pagina 9