82 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 April 1915. stellen. Spreker kan zich dat best voorstellen. Zoodra het wittebrood weer kwam heeft een groot deel van de bevolking, ook van de arbeiders het bruine afgeschaft. Daaruit heeft men afgeleid dat de arbeiders het nog niet zoo beroerd hebben. De Regeering heeft als gevolg van de agitatie gezegd: wij zullen goedkoop bruinbrood ter beschikking stellen en zullen de menschen daardoor noodzaken bruinbrood te eten. Nu zegt men, als het bruine brood, dat zoo goed is, niet voldoende is, is er ook geen sprake van een noodtoestand. In dezen Raad zijn er weinig leden die er over kunnen oordeelen. Als men om 7 of 8 uur opstaat en men vindt de ta fel gedekt met heerlijk versch krop- of tarwebrood, daarbij boter, vleesch, kaas, jam enz. kan spreker zich voorstellen dat het goed is, als echter een ar beider zijn brood in een zakje mee moet dragen om het 's middags te nuttigen, en het is besmeerd met een smeerseltje goedkoope margarine, dan is het genot om bruin brood te eten, Waarvan men zoo hoog opgeeft, zoo groot niet. Spreker gelooft niet dat het alleen de arbeiders zijn die direct tot het wittebrood overgingen toen hét weer verkrijgbaar was. Of, vraagt hij, eten de heeren allemaal bruinbrood? Daar is, meent hij, geen sprake van. Spreker kan zich voorstellen dat de voorzitter de haren ten berge rijzen, als de arbeiders ook goed koop wittebrood eischen. Zij hadden nog verder moeten gaan en zeggen: wij eischen ook goedkoop vleesch. De Voorzitter mag dit nu betitelen met den naam „verwording", spreker beschouwt het als eene verbetering, dat de arbeiders weten dat zij niet alleen recht hebben op een boterham, maar op een belegen boterham. Er wordt beweerd dat de arbeiders dure spinazie eten, die de burgerij by na niet kan krijgen. Men heeft schijnbaar den indruk willen vestigen dat de arbeider alles opeet wat hij verdient. Als dit waar is en de burgerij zóóveel zuiniger leeft dan de arbei ders, dan hoopt spreker dat de Raad over een paar jaar de oogen flink open zal hebben', want dan wor den er kapitalen gevormd. De heer Fransen: „er wordt niet verdiend". De heer Hiemstra hoort zeggen dat er niet ver diend wordt. De gemiddelde arbeider echter ver dient niet meer dan 6 a 700.—. De burgers die dan 2000.— en meer verdienen, houden dan over en dat komt bij het kapitaal. Dat moet belast worden. Zij eischen echter van het leven veel meer. Men be schouwt echter den arbeider te veel als een werk man, met drie r'en, die maar moet voortbrengen en zich verder heeft koest te houden. De eischen, door de arbeiders gesteld, hangen nu ten nauwste samen met hun inzicht in de maatschappelijke verhoudin- gen. De Voorzitter is nog geen lid van de S. D. A. P., hij neemt een ander standpunt in ten opzichte van de sociale kwestie dan spreker en zijne partij- genooten hier. Wij, zegt spreker, zeggen: wie zyn de schuld van den oorlog? De arbeiders? De heer Tysma: „Ja". De heer Hiemstra vervolgt en zegt dat dit deels wel het geval is omdat zij zich nog niet sterk ge noeg hebben gemaakt. De schuld van den oorlogs toestand, dit erkennen ook Christelyke en Vrijzin nige bladen is hoofdzakelyk een gevolg van het ka pitalistische stelsel. Spreker en zijne partygenooten stellen daarom het kapitalisme verantwoordelijk en de arbeidersklasse heeft het recht te eischen niet meer te lijden dan het grootste deel van de andere klasse. De maatregelen door de Regeering genomen de Regeering die zich op het standpunt stelt dat er geen honger geleden zal worden moeten van dien aard zijn dat de toestand der arbeidersklasse zooveel mogelijk nabij komt aan dien van vóór den oorlog. De maatregelen die genomen worden zyn groo- tendeels het gevolg van het optreden der arbeiders zeiven en spreker constateert dat met blijdschap. De „verwording", waarvan de Voorzitter spreekt, is dan ook niet tegen te houden. Tijdens den oorlóg van 1870 is er voor de arbei ders zoo goed als niets gedaan. Er werden georga niseerde bedeltochten gehouden voor de gemobili seerde gezinnen. Ook in 1900 heeft de bourgeoisie een andere houding aangenomen dan thans. Dat het anders wordt verheugt spreker en zijne partijge- nooten. Het is een gevolg van de machtsontwikke ling der arbeiders. Men mag nu de ai'beiders beschuldigen de eerste groente te eten spreker gelooft dat niet, want zij kunnen het niet betalen zij hebben er evenwel recht op. De arbeiders moeten zorgen sterker te worden, want zij hebben er recht op een even goede plaats in de samenleving als de andere klasse. De Voorzitter heeft den heer Hiemstra niet in de rede willen vallen omdat hij hem zelf uit zijn tent heeft gelokt. Spreker meent echter dat de Raad op deze manier wel wat te veel van het onderwerp afdwaalt. De heer Lautenbaeh wyst erop dat de gemeente Sappemeer voor keienkloppen 1.20 betaalde, ter wijl leden van den Raad (landbouwers) slechts 0.75 loon aan hunne arbeiders uitkeerden. Dit gaf aanleiding tot ontevredenheid. De burgemeester evenwel maakte de opmerking„het is geen wonder dat de arbeiders bij U wegloopen, ik stel nog de vraag kunnen zij met minder dan 1.20 toe, en kunt gij dat ook niet betalen?" Dat noemt spreker het juiste standpunt. Een arbeider, hetzij hij is in gemeente- hetzij in particulieren dienst, moet in zijn onderhoud kunnen voorzien en het verbaast spreker dat er nog men schen zyn die meenen dat dit wel kan. Dat de werklieden nog al eens naar de bioscoop gaan, daarover verwondert spreker zich niet. Dat komt van het voorbeeld der aanzienlijken die veel hun genot zoeken buitenshuis. Het kwaad werkt van boven naar beneden, als het intellect het doet, volgen de minderen. Hoeveel menschen toch sluiten een leening, alleen maar om een reisje te kunnen maken? Het is al geen goud wat er blinkt. Zoomin als één zwaluw zomer maakt, zoomin le vert één vleescheteiule arbeidersfamilie het bewijs dat alle arbeiders vleesch eten. Zij kunnen geen vleesch koopen en vet slechts zeer sporadisch. Spreker noemt dit een treurig ver schijnsel. Het is echter opmerkelijk dat er, als er een voorstel wordt gedaan om de arbeiders te helpen, altijd wordt gezegd dat er zooveel anderen zyn, die het ook niet te ruim hebben die dit dan mee moeten betalen. Gaat het echter over een monumentaal ge bouw, een gymnastiekschool of hooge salarissen, dan wordt dit argument niet gehoord. Het maakt op hem altijd den indruk, uitgedrukt in het friesche spreekwoord: „op moskeaien passé en goese-aien fleane litte." Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 April 1915. 83 De Voorzitter begrijpt niet dat de heeren Zand- stra en Hiemstra kunnen beweren dat het beroep op de brochure van de sociaal-democratische studie club niet opgaat, omdat de daarin genoemde inko mens grooter zijn dan die, waarmee wy hebben te maken. Het gemiddelde inkomen in die brochure is 875.en dat verdient toch een groot deel der ar beiders wel. Spreker heeft niet beweerd, wat hem in den mond is gelegd, dat de arbeiders ruimschoots kunnen rond komen; spreker weet zeer goed dat de menschen met kleine inkomens een moeilijken tijd doormaken. We leven allen onder een zekeren druk, maar daar om moet men het niet voorstellen alsof er hongers nood is. Alleen heeft hij gezegd en dit heeft hij uit een absoluut betrouwbare bron dat sedert Excelsior goedkoope zuurkool verkoopt, de prijs der spinazie gedaald is. Dat beteekent dat van de afnemers van de zuurkool van Excelsior een groot getal tevoren versche spinazie at. Dat het argument-Duys, dat men geen maatrege len moet nemen voor een bepaalde groep, alleen voor dezen tijd geldende is, begrijpt spreker heelemaal niet. Hij meent dat het nooit of altijd geldt. De heer Hiemstra heeft gezegd dat de Regeeriug de arbeiders wil noodzaken bruinbrood te eten. Dat is niet vol te houden. Zij zegt dat zij, als zij de men schen in de gelegenheid stelt goed en goedkoop bruinbrood te eten, gedaan heeft wat kan worden geëischt. Spreker zou volgens den heer Hiemstra niet we ten wat het brood in een arbeidershuishouden be teekent. Toevallig weet spreker dat wel. Hij heeft indertijd moeite gedaan om menschen te doen ver lunzen naar de mijnstreken in Duitschland, die hier werkelijk gebrek hadden. Na eenige weken waren verscheiden weer terug omdat ze het Duitsche brood niet konden eten. Toen is spreker gebleken de groo- te beteekenis die vele arbeiders hieraan hechten. De heer Hiemstra heeft gezegd dat de arbeiders verder hadden moeten gaan en ook goedkoop vleesch vragen. Dat is een standpunt, dat spreker van den heer Hiemstra begrypt en tot zekere hoog te billijkt, maar het gaat er om of dergelijke eischen in den tijd, dien wij beleven, op hun plaats zijn. En dat ontkent spreker. Spreker krijgt den indruk dat in de ons omringende landen over het algemeen veel beter wordt ingezien waarom het gaat in dezen tijd. Daar maakt de bevolking een soort staalkuur door. Wij daarentegen zijn bezig te verweekelijken en dat is mede de schuld van de leiders te Rotter dam. De beraadslaging wordt gesloten. Met 18 tegen 6 stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wet houders. Vóór stemmen de heeren: van Weideren baron Rengers, Cohen, Peletier, Schoondermark, H. P. de Haan, P. A. de Haan, de Vos, Fransen, Tysma, At- tema, Beekhuis, Vonck, Menalda, Binnerts, van Sloterdijck, Komter, Koopmans en Haverschmidt. Tegen de heeren: Berghuis, Lautenbaeh, Tie- mersma, Tulp, Hiemstra en Zandstra. Het adres van den Federatieven Bond van ge meentewerklieden wordt hierna voor kennisgeving aangenomen terwijl de motie-Zandstra-Tiemersma betreffende het als tijdelijken maatregel verhoogen van de loonen der gemeentewerklieden met 10%, wordt ingetrokken. Niets meer te behandelen zijnde sluit de Voorzit ter de vergadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1915 | | pagina 6