gil i L m lil 188 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 October 1915. zeggen dat de gemeente de kosten wel zal moeten betalen en hij zegt erbij dat die kosten niet zoo be langrijk zijn. Spreker meent dat de kosten van den architect nog al wat bedragen. Waar nu volgens den Voorzitter het departement van Financiën de grootste schuld aan het misverstand heeft, zou spreker ervoor zijn de gemaakte kosten op liet Rijk te verhalen. De heer Beekhuis meent dat het bedrag, dat aan den architect moet worden uitbetaald, niet zoo heel gering zal zijn De Voorzitter: „dat bedrag wordt niet uitbe taald. De architect krijgt het geheele bedrag alleen als liet werk wordt uitgevoerd. Hij moet dan ook toezicht houden. Nu krijgt hij alleen eene vergoe ding voor wat hij gedaan heeft." De heer Beekhuis vraagt of de stukken niet in handen van den Directeur der Gemeentewerken kunnen worden gesteld met verzoek de verhoogde bouwkosten te berekenen. Na afhandeling der agenda kan dan deze kwestie weer ter sprake wor den gebracht. De Voorzitter doet opmerken dat deze zaak met den Directeur der Gemeentewerken besproken is. Het wordt, als de rijksbouwmeester zijn zin krijgt, een geheel ander iets. Spreker zou de geheele nota van den rijksbouwmeester kunnen voorlezen, dan zou de Raad het verschil kunnen zien. Door den Rijksbouwmeester wordt gerekend op het sloopen van het gebouw van het kadaster. De Directeur der Gemeentewerken heeft dat niet gedaan. Het is nu niet mogelijk om in een paar uur te berekenen, wat een gebouw zal kosten dat een onderdeel is van een naastgelegen perceel. De heer Beekhuis wijst erop dat de Directeur, als deze zegt dat het nieuwe plan veel meer zal kosten, toch altijd Avel eenige cijfers in zijn hoofd zal heb ben. De ^gemeente heeft eene voorloopige overeen komst met liet Rijk. Daaraan is het Rijk gebonden. Nu kan het ontbinding van de overeenkomst vra gen, maar als de gemeente erop staat zal zij moeten worden uitgevoerd. Krachtens de voorwaarden van die overeenkomst moest de Minister de plannen en leekeningen goedkeuren. Ontegenzeggelijk zal hij zijne goedkeuring af hankelijk kunnen maken van aangewezen wijzigin gen, doch het gaat niet aan dat hij daarbij nieuwe eischen zoude mogen stellen, n.l. dat in den bouw wordt begrepen de verbouw van het aangrenzend pand. Spreker is dan ook van oordeel dat de Minis ter te ver gaat. Hij heeft alleen te vragen wat op het terrein in kwestie zal worden gebouwd. De Voorzitter wijst erop dat Burgemeester en Wethouders dezelfde opmerking hebben gemaakt. Sub 6 van het schrijven van den rijksbouwmeester luidt echter aldus: „Men is blijkbaar bij het ontwerpen van liet nieu- „we gebouw uitgegaan van de veronderstelling, dat „dit aansloot bij het in alle opzichten voor den „dienst geschikt bestaand gebouw en daarmee als ,,'t ware een goed geheel kon uitmaken, vandaar „een sousterrein en de zooveel het kon daarnaar „geregelde verdiepinghoogten enz. Het bestaande „gebouw voor de Hyp. en Kad., indertijd zoo „goed of zoo kwaad als het ging, voor het „doel ingericht, eigent zich daartoe allerminst en „is zeker het slechtste en ondoelmatigste van alle „bestaande Hypotheekgebouwen. Het eischt binnen „enkele jaren zekerlijk een algeheele vernieuwing, „zoodat het beslist ongeraden is bij dat oude ge- „bouw op die wijze een nieuw aan te sluiten en „dus voor goed alles te bederven." Burgemeester en Wethouders hebben naar aan leiding daarvan gezegd dat zij wel gewenscht had den dat hun dit eerder was medegedeeld. Het is nu niet eenvoudig eene kleine wijziging, maar er wordt gezegd: het geheele plan deugt niet en er moet rekening worden gehouden met een nieuw ge bouw, dat later komt. Daarom is het zeer moeilijk eene berekening te maken. Eigen muren, steenen trappen in plaats van houten, dat alles brengt veel verhoogde bouwkosten mee. Nauwkeurig echter is het bedrag niet op te geven. De heer Beekhuis begint deze zaak meer en meer van eene andere zijde te bezien. Hij vraagt of er eene behoorlijke overeenkomst bestaat. De Voorzitter: „de Minister heeft zich de goed keuring der teekeuingen voorbehouden". De heer Beekhuis zegt dat men, als men zich aan de overeenkomst houdt, kan zeggen: op die plaats stichten wij een gebouw. Het Rijk mag nu niet den eisch stellen om een gebouw dat er naast staat erin te verwerken. Dat is een eisch, waarop het Rijk voor den rechter nooit ontbinding der overeenkomst zal kunnen vorderen. Spreker wil dan ook den Mi nister niet direct loslaten. Hij geeft toe dat het moeilijk is uit te rekenen wat de meerdere kosten zullen worden. De vraag is echter of de Raad den Minister niet eerst zal afweren in zijn eisch om het naastgelegen pand te verbeteren, alvorens de over eenkomst te ontbinden. Waarom zal de Raad zoo'n spoed maken? De Minister wil wel gaarne morgeu antwoord, maar spreker wenscht dat de zaak eerst goed onder oogen worde gezien. De Voorzitter geeft toe dat er voor de gemeente geen reden bestaat om direct toe te geven. Spreker heeft zelf indertijd voorgesteld het naastgelegen pand in den verbouw te betrekken. Toen is hem ge antwoord dat dit stellig van regeeringswege zou worden afgewezen en nu wordt er de gemeente een verwijt van gemaakt dat het niet gebeurd is. De kans om met den rijksbouwmeester tot overeen stemming te komen is gering. Bovendien moet de verbouwing op 1 Mei 1916 zijn afgeloopen en de Minister zal zeggen: dat kan toch niet meer. Daar om is men reeds ijverig aan het zoeken om een an der gebouw. Spreker gelooft dan ook niet dat er iets anders op zit dan aanneming van het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Als toch de Minister de teekeningen niet goedkeurt is er niets aan te doen. Met 20 tegen 2 stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en IVet- houders. Vóór stemmen de heeren: Zandstra, Berghuis, Lautenbach, Tiemersma, de Vos, van de Vall, Schaafsma, Oosterhoff, Cohen, van Weideren ba ron Rengers, van Sloterdijck, Peletier, Hiemstra, H. P. de Haan, Fransen, Haverschmidt, Koopmans, Binnerts, Schoondermark en Menalda. Tegen de heeren: Beekhuis en Tulp. V. Wordt overgegaan tot behandeling der voor heden op den oproepingsbrief vermelde punten. Met algemeene stemmen wordt benoemd de heer O. Braaksma. 2. Benoeming van een onderwijzer aan gemeenteschool no. 6, vacature W. Speerstra. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 October 1915. 189 Met 21 stemmen wordt benoemd de heer R. de Jong. Eén briefje wordt van onwaarde verklaard. De beraadslaging wordt geopend. De heer Zandstra vraagt of het niet mogelijk is in het vervolg de benoeming te doen plaats hebben vóói'dat de lessen een aanvang nemen. Verder vraagt spreker wat er de oorzaak van is dat er onbevoeg den worden voorgedragen, terwijl er bevoegden hebben gesolliciteerd. De heer Schoondermark (wethouder) kan zich voorstellen dat het verzoek tot Burgemeester en Wethouders wordt gericht om de benoeming in het vervolg te doen plaats hebben, voordat de heeren voor de klasse staan. Spreker hoopt echter den heer Zandstra te overtuigen, dat zulks in sommige gevallen ondoenlijk is. Het betreft drie heeren, die benoemd moeten worden tengevolge van uitbrei ding van personeel. Die heeren worden tijdelijk be noemd. Er wordt gelegenheid tot aangifte gege ven en als nu die aangifte van leerlingen zoo groot wordt, dat er splitsing der klassen moet plaats heb ben, moet er meer personeel benoemd worden. Om die personen te krijgen, moet een bepaalde weg worden bewandeld. Er moet eene oproeping wor den geplaatst en een zekere tijd gegeven worden alvorens de sollicitatietermijn kan worden geslo ten. Een onderzoek naar de sollicitanten moet wor den ingesteld, en de schoolcommissie en de Inspec teur van het Middelbaar Onderwijs moeten worden gehoord. Daarmee verloopt dan zooveel tijd dat de lessen begonnen zijn. Nu kan men wel zeggen: roep de leerlingen dan vroeger op, maar evenmin als een IJsclub succes heeft met eene in Juli b.v. ge plaatste oproeping voor nieuwe leden, evenmin zullen zich leerlingen voor de Burgeravondschool aanmelden als de oproeping zoo vroeg wordt ge plaatst. Zelfs nu komen er nog nakomers, die gaar ne geplaatst willen worden. Het is dan ook vroeg genoeg de gelegenheid tot aangifte in September open te stellen. Noodgedwongen moeten dan Bur gemeester en Wethouders een dergelijk voorstel als het onderwerpelijke doen. Wat nu verder betreft de heeren die op de no's 3 zijn geplaatst, deze zyn op eigen risico en verantwoordelijkheid met de les sen begonnen. Als ze niet benoemd worden gaan ze naar huis en kunnen ze zeggen: dat is mislukt. l)e gemeente kan de school niet later doen aanvan gen. Er is een middel om aan dien wensch van den heer Zandstra te voldoen, n.l. een extra-vergadering van den Raad. De kosten ad 50.voor de benoe ming van een paar tijdelijke leeraren zijn echter te hoog. De tweede vraag van den heer Zandstra is niet volkomen juist. Hij vraagt toch: hoe komt het dat iemand die niet bevoegd is, op de voordracht voor komt, terwijl er bevoegden hebben gesolliciteerd. Dat bevoegd zijn van de overige sollicitanten in vergelijking met den heer de Jonge, die vergelij king is niet te maken. De eersten toch hebben acte M f en daardoor de bevoegdheid les te geven in het teekenen aan de Burgeravondscholen. Echter niet in de vervolg- klassen. Die bevoegdheid heeft de heer de Jonge ook niet, maar hij bezit wel de capaciteiten daar voor. Dat hij niet de wettelijke bevoegdheid heeft is waar, maar hij heeft een diploma van een Ma- schinenbauschule te Köln, dat veel hooger staat dan de acte M f. Dat ook de Inspecteur der Burger avondscholen er zoo over denkt, blijkt daaruit wel dat hij zegt dat er berusting bij den Minister moet worden aangevraagd. Dat de lieer de Jonge hoog staat blijkt wel uit het feit dat hij nu reeds 9 jaar leeraar is en dat hij benoemd is geweest tot Direc teur der Ambachtsschool te Semarang, voor welke betrekking hij wegens familieomstandigheden heeft moeten bedanken. Dit is de overweging geweest welke Burgemeester en Wethouders, in overleg met den Directeur, den Inspecteur en de schoolcommis sie ertoe geleid heeft den heer de Jonge voor te dragen, omdat hij zoo hoog staat. Als de Raad dan ook formeel te werk ging, zou hij een groot nadeel, berokkenen aan de Burgeravondschool. Het staat aan den Raad om al dan niet mee te gaan met de redeneering van Burgemeester en Wethouders. Wat den heer Caspers betreft, de tydelyke waar nemer voor den heer Goud, die gemobiliseerd is, bet is nu een dwaasheid om te zeggen: jij hebt de be trekking wel zoolang waargenomen, maar wij wil len nu een bevoegde. De heer Zandstra kan zich, wat zyn eerste vraag betreft, wel met het antwoord van den wethouder vereenigen. Hij voelt wel dat het niet goed is de oproeping voor nieuwe leerlingen te vroeg te doen en hoopt dat Burgemeester en Wethouders zooveel mogelijk aan zijn verzoek zullen voldoen. Over de bekwaamheid in het lijn- en vakteekenen van de voorgedragenen kan spreker niet oordeelen. Hij vraagt alleen: hoe komen onbevoegden op de voordracht, terwijl er bevoegden hebben gesollici teerd. Spreker neemt aan dat de heer de Jonge hoog staat, maar dan kan hij ook moeite doen de wettelijke bevoegdheid te krygen. Een duitsch di ploma is hier voor de wet niet geldig en spreker zou dan ook willen dat de betrokkene zijn best deed een Nederlandsch diploma te halen. lie heer H. P. de Haan zou in het belang van het onderwys aan de Burgeravondschool ook gaarne hebben gezien, dat althans de benoeming van een leeraar in de wiskunde ter voorziening in de vaca- ture-Speerstra vroeger had kunnen geschieden. De oproeping daartoe is tijdig gedaan en de stukken moesten vóór 8 September zijn ingekomen. Op 11 September zonden Burgemeester en Wethouders de stukken aan de Commissie van Toezicht, die ze om advies doorzond aan den Directeur der Burger avondschool. Dit advies kwam den 15en September m en de Commissie vergaderde den 17en, waarna de aanbeveling den 18en d.a.v. Burgemeester en Wet houders heeft bereikt. Spreker had toen hoop dat de benoeming in de vorige raadsvergadering had kunnen geschieden, te meer, daar de aanbeveling, uit den eenigen sollicitant bestaande, den 21n Sep tember naar den Haag was verzonden. Hij heeft vóór de raadszitting van 28 September nog een bezoek gebracht bij den Secretaris der ge meente, om te vragen of de benoeming nog dien dag zou kunnen worden uitgelokt. Dit was niet mo gelijk daar de vereischte goedkeuring van den In specteur M. O. nog niet was ontvangen. Later is hem gebleken, dat deze, gedateerd op 28 September, eerst den 4n October bij Burgemeester en Wethou ders is ingekomen. Spreker meent dat met derge lijke zaken rekening moet worden gehouden. Met de andere stukken is het nagenoeg op dezelfde ma nier gegaan en die benoemingen konden dan ook niet in de vorige vergadering plaats hebben. Wat de kwestie der bevoegdheid aangaat, de heer Zandstra geeft nu de voorkeur aan bevoegden. Bij de stuk ken waren acten van bekwaamheid door de sollici tanten overgelegd, waarop staat: deze acte geeft bevoegdheid tot het geven van onderwijs in de eer ste 4 klassen van Burgeravondscholen of daarmede i lp r ih»" "I ïpfecY I, I I' Jl M 11 i 1. Benoeming van een onderwijzer aan gemeenteschool no. 1, vacature P. v. d. Molen. 3. Benoeming van onderwijzend personeel aan de Burgeravondschool. 1 IBB j 1 V/'Kfl; V.b tMV;:»

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1915 | | pagina 3