206 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 October 1915.
a. aan Hendrik Sipkes Hitman, gardenier, te
Leeuwarden, het perceel gardeniersland genaamd
,.het Hinneland", gelegen aan den Lekkumerdijk,
kadastraal bekend gemeente Leeuwarden sectie F
No. 902, als moestuin, groot 1.49.00 H.A., voor de
som van twee honderd dertig gulden;
b. aan Menno Wiemers, gardenier, en Tiede
Tolsma, gardeniersknecht, beiden te Leeuwarden,
het perceel gardeniersland, genaamd „het Blokke-
land", gelegen aan de Dokkumer Ee, kadastraal be
kend gemeente Leeuwarden, sectie F no. 2208, als
moestuin, groot 1.59.80 H.A., en no. 1966, als berg
plaats, groot 20 c.A., samen groot 1.60.00 H.A., voor
de som van twee honderd zestig gulden,
beide op de thans geldende voorwaarden.
Met algemeene stemmen wordt besloten over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
7. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op
een adres van de Woningvereeniging Leeuwarden"
houdende verzoek om toekenning van een voorschot uit
de gemeentekas ten behoeve van den aankoop van het
terrein, kadastraal bekend sectie D. no. 267, gelegen
achter den Westersingel (bijlage no. 29).
Met algemeene stemmen wordt besloten over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
De Raad gaat in comité-generaal ter behande
ling van
8. Rapport der Commissie voor de reclames tegen
aanslagen in den hoofdelijken omslag, dienst 1915.
Na heropening is aan de orde:
.9. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om in
rechten op te treden in zake een tegen de gemeente in
gestelde vordering van II. J. Westerhuis en mevr. S.
van der Net, wed. Wynants, wegens het niet uitbetalen
van eene toelage op hunne jaarwedden, welke volgens
hen door de gemeente is verschuldigd.
Dit voorstel luidt als volgt:
H. J. Westerhuis, onderwijzer aan gemeente
school no. 4, en Mevrouw S. van der Net, weduwe
J. Wynants, onderwijzeres aan gemeenteschool no.
8, die tevens huiten de schooluren les geeft in de
gymnastiek aan dezelfde school, hebben de gemeen
te in rechten aangesproken tot uitkeering van de
toelage voor het bezit der akte onderscheidenlijk
voor de Fransche taal en voor de gymnastiek. Of
schoon zij voor het lesgeven in die vakken volgens
de geldende bepalingen beloond worden, meenen
zij bovendien krachtens die bepalingen aanspraak
te kunnen maken op uitkeering van de toelage
voor het bezit der akte, welke hun bevoegdheid
geeft die vakken te onderwijzen.
Gelijk uit het hierbij overgelegd, door ons inge
wonnen advies van den rechtskundigen raadsman
der gemeente blijkt, is die meening niet juist. Op de
door hem aangevoerde motieven acht hij het niet
twijfelachtig, dat de ingestelde eisch ongegrond is.
Wij hebben de eer U alzoo voor te stellen te be
sluiten:
dat de gemeente zoowel in eersten aanleg als in.
hooger beroep en in cassatie in rechten optreedt te
gen de vordering van H. J. Westerhuis, onderwij
zer aan gemeenteschool no. 4, en van mevrouw S.
van der Net, weduwe J. Wijnants, onderwijzeres
aan gemeenteschool no. 8, beiden alhier, dat de ge
meente veroordeeld wordt om hun alsnog uit te kee-
ren de toelage voor het bezit der akte onderschei
denlijk voor de Fransche taal en voor de gymnas
tiek, beide afgegeven krachtens de wet tot rege
ling van het lager onderwijs, tot een bedrag van on
derscheidenlijk 81,37V2 voor liet tijdvak van l
Januari 1914 tot 30 September 1915 en 84,72x/2
voor het tijdvak van 1 Januari 1914 tot 1 October
1915, met de rente van elk dier bedragen ad 5% per
jaar sedert den dag der dagvaarding tot aan dien
der veroordeeling toe, en in de proceskosten.
Met algemeene stemmen wordt besloten over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
10. Herstemming over het amendement-Cohen op- en
voortzetting der behandeling van het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders tot wijziging der verordening,
regelende den rang, het getal, de bezoldiging en de
wijze van benoeming van de ambtenaren van het ge
meentelijk elect riciteitbedr ij f (gemeenteblad 1913 no. 7
en 1914 no. 14) (bijlage no. 24).
Het amendement-Cohen le gedeelte, op art. III
van het voorstel, bezoldiging der 2e klerken van
500.tot 800.waarover in de vorige verga
dering de stemmen hebben gestaakt, wordt aan
genomen met 14 tegen 8 stemmen.
Yóór stemmen de heeren: Tiemersma, Cohen,
P. A. de Haan, de Vos, van de Vall, Lautenbach,
Berghuis, Schaafsma, Tulp, Zandstra, Yonck, H. P.
de Haan, Hiemstra en Haverschmidt.
Tegen de heeren: Menalda, Peletier, Koopmans,
Fransen, Oosterhoff, Binnerts, Schoondermark en
van Sloterdyck.
Het 2e gedeelte van het amendement-Cohen
(bezoldiging van de 3e klerken van 300.tot
500.wordt verworpen met 14 tegen 8 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Cohen, P. A .de Haan,
de Vos, Berghuis, Tulp, Yonck, H. P. de Haan en
Haverschmidt.
Tegen de heeren: Tiemersma, Menalda, van de
Vall, Lautenbach, Schaafsma, Peletier, Zandstra,
Koopmans, Fransen, Oosterhoff, Binnerts, Schoon
dermark, Hiemstra en van Sloterdyck.
Het amendement-Cohen betreffende periodieke
verhoogingen der tweede en derde klerken, onder
scheidenlijk met tenminste 75.en 50.(het
laatste overeenkomstig het voorstel van Burge
meester en Wethouders wordt aangenomen met 21
stemmen tegen 1 stem.
Vóór stemmen de heeren: Tiemersma, Cohen,
Menalda, P. A. de Haan, de Vos, van de Vall, Lau
tenbach, Berghuis, Schaafsma, Tulp, Peletier,
Zandstra, Koopmans, Vonck, Oosterhoff, H. P. de
Haan, Binnerts, Schoondermark, Hiemstra, van
Sloterdijck en Haverschmidt.
Tegen de heer Fransen.
Art. III, zooals dat nader is gewijzigd, en daar
na de verordening in haar geheel, wordt met alge
meene stemmen aangenomen.
11. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
wijziging van verordeningen betreffende de Stads Bank
van leening (gemeentebladen 1911 nos. 16 en 17 en
1914 no. 4) (bijlage no. 25).
Algemeene beschouwingen worden niet gehou
den, zoodat wordt overgegaan tot artikelsgewijze
behandeling. Aan de orde is ontwerp I.
De artikelen IIII van onderdeel A worden on
veranderd vastgesteld.
Aan de orde is art. IV.
De heer Menalda kan zich wel vereenigen met
het weglaten van „alle". Hij acht het echter nog
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 October 1915. 207
beter den geheelen slotzin van „ten einde" af weg te
laten.
De Voorzitter deelt mede dat Burgemeester en
Wethouders dit amendement overnemen.
Aldus gewijzigd wordt dit art. IA', onderdeel B
en daarna het ontwerp in zijn geheel vastgesteld.
Aan de orde is ontwerp II.
De artikelen IIV van onderdeel A, onderdeel
B en daarna het ontwerp in zijn geheel, worden on
veranderd vastgesteld.
Aan de orde is: Ontwerp III.
De artikelen III van onderdeel A, onderdeel B
en daarna het ontwerp in zijn geheel, worden on
veranderd vastgesteld.
12. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op
het adres van het bestuur der afd. Leeuwarden van de
federatie van provinciale bonden van vergunninghouders
in Nederland om de verordening op de heffing van het
recht wegens vergunning tot verkoop van sterken drank
in het klein zoodanig te wijzigen, dat voortaan voor
elke f 50.-van de geschatte huurwaarde van drank
lokaliteiten slechts f 7.50 behoeft te worden betaald.
Dit prae-advies luidt als volgt:
Om prae-advies werd door Uwe Vergadering in
onze handen gesteld een adres van P. v. d. Akker
en H. Ge jas, Voorzitter en Secretaris van de af dee
ling Leeuwarden van de Federatie van provinciale
bonden van vergunninghouders in Nederland,
waarbij wordt verzocht de verordening omtrent den
aanslag in het vergunningsrecht zoodanig te wij
zigen, dat voortaan voor elke 50.van de ge
schatte huurwaarde slechts 7.50 behoeft te wor
den betaald.
Art. 20 der Drankwet bepaalt:
„Het recht voor eene vergunning is niet lager dan
vijf gulden en niet hooger dan twaalf gulden vijf
tig cents voor elke vijftig gulden huurwaarde of ge
deelte daarvan, met dien verstande, dat het recht
niet lager dan vijf en twintig gulden zij".
Blijkens een opzettelijk daartoe ingesteld onder
zoek in een twaalftal plaatsen van ongeveer gelij
ken omvang als Leeuwarden, n.l.Enschedé, Schie
dam, Hilversum, Leiden, Vlaardingen, Haarlem,
Delft, Amersfoort, Zwolle, 's Hertogenbosch, Maas
tricht en Deventer, naar andere is geen onder
zoek gedaan wordt daar eveneens het maxi
mum vergunningsrecht geheven, zoodat men moei
lijk een adres als ernstig kan aanvaarden als daar
in is neergeschreven „dat Leeuwarden nagenoeg de
eenigste gemeente is die het maximum bedrag van
12.50 eischt". Geen enkel motief wordt trouwens
voor de verlaging in het verzoek aangevoerd, tenzij
dan alleen dit, dat de drankverkoop afneemt. Daar
tegenover staat dan echter dat ook het getal inrich
tingen met „vergunning" per jaar met gemiddeld
vijf a zes vermindert. Voor de gevraagde verlaging
bestaat o.i. geen enkele grond, zoodat wij U raden
op het verzoek afwijzend te beschikken.
Met algemeene stemmen wordt besloten over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
13. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders
inzake het adres van het Centraal Comité voor drank
bestrijding alhier betreffende verlaging van het maximum
aantal vergunningen tot verkoop van sterken drank in
het klein.
Dit prae-advies luidt als volgt:
In Uwe vergadering van 27 Juli 1.1. aangehou
den, kwam in de daaraanvolgende van 17 Augustus
wederom ter tafel het adres van het Centraal Co
mité voor Drankbestrijding alhier, waarbij wordt
verzocht aan H. M. de Koningin voor te stellen,
het maximum aantal vergunningen tot verkoop
van sterken drank in het klein voor Leeuwarden
voor het tijdvak 1916/1920 te bepalen op 70. Op
nieuw en naar aanleiding der door de heeren Hiem
stra en H. P. de Haan toen gegeven becijferingen
werd tot aanhouding besloten. Burgemeester en
Wethouders hebben in het toen gesprokene aanlei
ding gevonden zich nogmaals van de strekking van
het adres, dat sinds gevolgd is door niet minder
dan 22 adhaesie-betuigingen, rekenschap te geven,
mede in verband met het adres van het bestuur der
afdeeling Leeuwarden van de federatie van provin
ciale bonden van vergunninghouders in Nederland
om op het verzoek niet in te gaan.
Het adres zelf en dit laatste contra-adres zijn
vergezeld van uitvoerige memoriëri van toelichting.
Burgemeester en Wethouders voegden zelf een
nota, houdende enkele cijfers over den loop der be
volking, het daarmede in verband staande wettelijk
maximum-getal drankvergunningen en de daling
van het werkelijk getal, bij de stukken, waaruit zij
meenden te mogen opmaken dat voor inwilliging van
het verzoek geen aanleiding behoefde te bestaan.
De toelichting tot het adres en op haar voorbeeld
de heer Hiemstra, gronden zich echter op onjuiste
cijfers, als zouden n.l. in 1911 151 en in 1914 125 ver
gunningen hebben bestaan, dat is een vermindering-
in 3 jaar tijds van 26. Neemt men een dergelijk snel
tempo aan, dan verschijnt inderdaad het verzoek
in een scherper licht. Maar zoo zijn de cijfers niet.
Uit den hiernavolgenden staat blijkt, dat er in 1911
138 en in 1914 129 vergunningen waren, alzoo een
vermindering met slechts 9; de gemiddelde vermin
dering over de laatste 10 jaar is per jaar 5.6, de ge
middelde bevolkingstoeneming op gelijke wijze be
rekend 502 per jaar. Zet men de reeks aldus voor
de jaren 19161920 voort, dan verhouden zich, zoo
de jaarlijksche vermindering van het getal vergun
ningen veiligheidshalve op 6 wordt gehouden, voor
192Ö de cijfers aldus: bevolking op 31 December
1919 41630, wettelijk maximum-aantal-vergunnin
gen 104, werkelijk aantal vergunningen op 30 April
1919 100, 30 April 1920 94.
Het aantal is dan beneden het wettelijk maximum
gedaald en in dat geval moeten er, indien overigens
aan de wettelijke bepalingen -wordt voldaan, zoo
veel vergunningen verleend worden tot het wette
lijk maximum is bereikt. Daarboven mag behalve
in zeer bijzondere gevallen, die hier buiten beschou
wing kunnen blijven, geen vergunning worden ver
leend (art. 7, j°. art. 28 der Drankwet).
Wijst bij deze nadere berekening de normale gang
van zaken er dus op dat in ieder geval in 1920, ver
moedelijk reeds in 1919, het aantal vergunningen
beneden het wettelijk maximum gedaald zal zijn,
zoodat er nieuwe verleend moeten worden, en
wenscht men dit laatste niet, zoo zullen er thans
inderdaad pogingen aangewend moeten worden,
om dat maximum te doen verlagen.
Gelet op de bovengegeven cijfers en op de om
vangrijke adresbeweging die mede daarvoor ageert,
zouden Burgemeester en Wethouders er dus wel
voor zijn te vinden dat tot het verkrijgen van die
verlaging de noodige stappen worden gedaan.
Evenwel achten zij het door het Centraal Comité
voor Drankbestrijding gevraagde van 70 veel te
laag. Het is goed de toekomst niet te ver vooruit
te loopen, ook niet in dit opzicht. Blijft de daling-
aanhouden, dan zou dat getal toch niet voor 1924
bereikt zijn. De verhoudingen kunnen dan geheel