hetgeen geleverd moet worden, nu dit uit het bestek niet te lezen was, en dat hij de gemeente een dienst heeft bewezen door reeds op 1 Juni 1915 de kroon lijsten te leveren, welke eerst op 15 Juli of 15 Au gustus d.a.v. gereed behoefden te zijn. De hier weergegeven motieven komen ons weinig steekhoudend voor. Ten aanzien van het bedrag der boete in verhouding tot de aannemingssom valt op te merken dat de voor adressant meest gun stige berekening is gevolgd, die het bestek kon toela ten. Ei- blijft dus over de vraag of de boete terecht is opgelegd. Dit valt o.i. niet te ontkennen. Al moge twijfelachtig zijn wat op 15 Juli en wat op 15 Au gustus geleverd moest worden, nu voor de boete berekening in het voordeel van verzoeker aangeno men is dat de levering op laatstgenoemden datum had belmoren te geschieden, kan dit punt verder buiten beschouwing blijven. Evenmin doet ter zake, dat een gedeelte (de kroonlijsten op 1 Juni gele verd is. Hierdoor werd der gemeente toch geen dienst bewezen, omdat niet werd bepaald, dat dit op 15 Juli of 15 Augustus moest geschieden, maar vóór of o]> die data (artikel 6 van het bestek1. Adressant deed dus niets anders dan waartoe hij verplicht was. De bewering eindelijk, dat hij door het lange wachten op gereedsehapsstaal en op mate rialen in de onmogelijkheid was aan zijne verplich ting te voldoen, is in zooverre onjuist, dat hij, tot spoed aangemaand, dit gebrek aan het noodige ma teriaal nooit heeft genoemd. Had hij bovendien tij dig den Directeur der gemeentewerken gewaar schuwd, dan zou deze hem aan beide hebben kunnen helpen. Reden tot klagen heeft verzoeker dus aller minst; hij is op de meest billijke wijze behandeld. Ware de letter van het bestek (artikel 7) streng toegepast, dan zou hij voor elk stuk, dat te laat ge leverd werd, boete schuldig zijn. Hierdoor zou ech ter eenige hardheid zijn ontstaan, omdat dan het be drag 2618.was geweest. Nu is de boete enkel voor iedere partij, genoemd in liet hierbij overge legd exemplaar van het bestek en daar met rood gemerkt, opgelegd en tot het laagste bedrag (ƒ0.10). Er bestaat dan ook niet de minste aanleiding, om aan het verzoek te voldoen. Onder wederaanbieding van het adres en met overlegging van het advies van den Directeur der gemeentewerken geven wij 1' derhalve in overwe ging het verzoek af te wijzen. De beraadslaging wordt geopend. De heer Fransen had niet kunnen denken, dat Burgemeester en Wethouders zoo hard zouden oor- deelen. Burgemeester en Wethouders zeggen wel, dat er geen hardheid in hun voorstel zit, maar spre ker meent, dat die niet is uitgesloten. De man toch, die door omstandigheden niet ten volle aan zijne verplichtingen kan voldoen, zal een belangrijk be drag aan boete moeten betalen. Hij kon toch de be- noodigde gereedschappen niet bekomen, daar die uit het buitenland moesten komen. Ook waren en kele houtwaren niet zoo spoedig te krijgen. De ge meente heeft van de te late oplevering geen schade geleden. Adressant is meermalen op het werk ge weest om te vragen wat het eerst noodig was. Hij zou dat dan het eerst leveren. Hij kreeg dan ten antwoord: dat weten wij niet. Wat er is en niet direct gebruikt behoeft te worden, kan wel blijven liggen. De uitvoering van het werk op Mariahof is zoo geweest, dat er wel iets op valt af te dingen. Burgemeester en Wethouders zeggen nu dat zij in de toepassing der boete zeer schappe lijk zijn geweest. Naar de letter van het bestek mag zulks het geval zijn, naar den geest zeker niet. Wan neer er toch eenige honderden stukjes hout van 13 c.M. lang moeten worden geleverd, zal men toch niet voor elk stukje dat te laat wordt geleverd de boete gaan opleggen. Men zou dan ook op dezelfde wijze te werk kunnen gaan met een steenfabrikant, die b.v. 50.000 steenen moet leveren en hem, als hij b.v. 8 dagen te laat levert, voor eiken steen 8 dagen boete laten betalen. Het betreft hier een persoon uit den kleinen middenstand, die zachtjes aan iets voor uit is gekomen en door omstandigheden niet in staat is geweest de besteksvoorwaarden precies na te ko men. Waar het voor den betrokkene een zware slag- is en de gemeente geen schade heeft geleden, wil spreker den Raad verzoeken niet in te gaan op het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Er wordt tegenwoordig veel gedaan voor de mensehen uit den kleinen middenstand, die door de oorlogs omstandigheden achteruit gaan, en daarom moet deze man niet zoo te pakken worden genomen. De heer Peletier kan zich ook niet met het prae- advies vereenigen. Hij heeft zich daarbij laten lei den door twee overwegingen. In de eerste plaats is hij het eens met den heer Fransen dat de gemeente geen schade heeft geleden. Ten tweede meent spre ker, dat, waar geen sprake is van nalatigheid of plichtsverzuim, de gemeente er geen belang bij heeft zoo'n boete op te leggen. De omstandigheden in aan merking genomen, is er alle reden om clementie toe te passen. De Voorzitter is van oordeel dat de voorstelling van de heeren Fransen en Peletier niet geheel juist is. Spreker wil den heer Fransen doen opmerken dat er niet in het prae-advies staat dat er geen hard heid in het opleggen der boete ligt opgesloten. Bur gemeester en Wethouders vinden juist wel dat er iets hards in zit. Zij konden echter onmogelijk met een ander voorstel komen, .luist, omdat zij voelden dat het hard is, zijn zij den man zooveel tegemoet gekomen. Het voornaamste verschil tusschen Bur gemeester en Wethouders en den heer Fransen zit hierin, dat deze zoo maar voetstoots aanneemt, dat adressant niet heeft kunnen leveren omdat hij het materiaal niet had. Spreker is ervan overtuigd, dat dit onjuist is. De Directeur der Gemeentewerken toch heeft Wöllenstein herhaaldelijk gevraagd: waar blijf je met je leverantie? Waar dit zoo dikwijls is ge vraagd en de Directeur heeft gezegd niette kunnen opschieten met Mariahof, meent spreker dat de ge meente wel degelijk schade heeft geleden. Er is toch oponthoud veroorzaakt. In weerwil van het feit, dat de Directeur telkens heeft gevraagd waarom adres sant niet met de lijsten kwam, heeft deze nooit ge zegd dat hij geen materiaal kon krijgen. Als dit wer kelijk het geval was geweest zou hij het wel hebben gezegd. De Directeur heeft gezegd: als de man het had gezegd zou ik hem hebben geholpen. Het beetje staal dat de man noodig had, was er wel. Ook het benoodigde hout was in voorraad. Omdat de man het echter nooit heeft medegedeeld, gelooft spreker van het niet leveren van het materiaal door Duitsch- land niets en meent hij dat het bewijs is geleverd dat er een andere oorzaak in het spel is geweest. Burgemeester en Wethouders zijn adressant te gemoet gekomen binnen de grenzen van het bestek. Spreker erkent dat een boete van 150.— tamelijk hard aankomt. Wil de Raad dit bedrag verlagen, dan zal daartegen bij Burgemeester en Wethouders geen bezwaar bestaan. Spreker wil echter uitdruk kelijk verklaren, dat het niet aangaat de boete ge heel kwijt te schelden. Dit zou een verkeerd voor beeld zijn. De heer Fransen heeft gehoord dat de Voorzitter het excuus van adressant, dat hij geen materiaal kon krijgen, niet gelooft. Spreker echter gelooft niet, dat men met Mariahof niet kon opschieten om dat de lijsten er niet waren. Er is aan zoo'n karwei toch wel zooveel anders te doen. Spreker blijft erbij dat de uitvoering wel iets te wenschen heeft overgelaten. In ieder bestek behoort eene boetebepaling en wel om de o n w i 11 i g e n te dwingen. Ook de Algemeene Voorwaarden zijn voor de on wil li gen gemaakt. Spreker kan zich nu niet voorstellen, dat Wöllenstein opzettelijk latei- heeft opgeleverd dan noodzakelijk was. Waar nu de gemeente geen schade heeft geleden en niet aan onwil mag worden gedacht gaat het, meent spre ker, niet aan, den man zooveel boete te laten beta len, te meer niet waar het een werk betreft dat dui zenden meer kost dan de som waarop is gerekend. Spreker kan zich niet met dit voorstel vereenigen. De heer Peletier heeft van den Voorzitter ge hoord dat de man nooit heeft gezegd, dat hij het ma teriaal niet kon krijgen dat hij noodig had. Spre ker kan zich voorstellen, dat adressant zich niet be wust was, dat die moeilijkheden oorzaak zouden kunnen zijn van het opleggen van boete, omdat hij meende dat die moeilijkheden door force majeure veroorzaakt waren. Spreker heeft tot zijn genoegen gehoord dat Burgemeester en Wethouders gene gen zijn clementie toe te passen. Hij meent dat daar toe alle reden bestaat en stelt voor het bedrag dei- boete vast te stellen op 50. De heer Tulp meent, dat het moeilijk is in deze zaak een oordeel uit te spreken. De Voorzitter heeft beweerd dat force majeure niet heeft bestaan, de heer Fransen beweert het tegendeel. Spreker meent dat het een zaak van weinig belang is en dat het niet aangaat op een karwei van 550.eene boete op te leggen van 27'/). Dat noemt spreker te hard. Spreker zou dan den man ook liever geheel vrij stel len. Als dat niet gaat wil hij hem in geen geval meer laten betalen dan 50. De Voorzitter geeft toe dat het geldelijk een zaak van weinig belang betreft. Het is echter niet een zaak van weinig belang, hoe de leveranciers, die hunne verplichtingen niet nakomen, worden behandeld. De Directeur der Gemeentewerken zegt dat er geen force majeure in het spel is, de heer Fransen beweert dat dit wel het geval is. Spreker meent dat het overweging verdient zich aan den Directeur der Gemeentewerken te houden, die geen belang heeft de zaak verkeerd voor te stellen. Deze heeft bjj her haling op de levering aangedrongen en nooit heeft adressant over de reden der vertraging gesproken. Spreker meent dan ook dat het aanbeveling ver dient zich aan den Directeur te houden. De lieer Fransen: „de Directeur heeft wel geschre ven dat hij herhaaldelijk op de levering heeft aange drongen, maar hij heeft nooit medegedeeld dat Wöl lenstein dikwijls heeft gevraagd welke lijsten men het eerst noodig had." Spreker zegt dat op die vraag steeds is geantwoord dat men dit niet wist en vraagt verder hoe het mogelijk is dat de Directeur kan aandringen op de leverantie, terwijl men op het werk niet weet wat het eerst noodig is. Spreker noemt het onbillijk de boete toe te passen. De Voorzitter wijst erop dat Wöllenstein op 15 Juli en 15 Augustus moest leveren. Bij de bereke ning der boete is alleen met den laatsten termijn rekening gehouden. Hoe het nu te rijmen is dat de man, die een en ander maal bij den Directeur is ge roepen, niet heeft gezegd dat hij niet kan leveren omdat hem niet gezegd is wat hij eerst moest leve ren, weet spreker niet. Dat moet de heer Fransen maar zien te rijmen. Spreker gelooft van het ver haal geen woord. De heer Schoondermark (wethouder} zegt dat de oorzitter den Raad heeft medegedeeld, dat Bur gemeester en Wethouders niet met een ander voor stel konden komen, doch geen bezwaar zouden ma ken, indien de Raad een kleinere boete wilde opleg gen. Spreker zal zich daarom als raadslid de vrij heid veroorloven het voorstel van den heer Peletier te steunen. Als wethouder heeft spreker niet anders kunnen doen dan tot het voorstel mede te werken, als raadslid evenwel verkeert hij in een andere po sitie. De Voorzitter: „ik heb den Raad medegedeeld dat Burgemeester en Wethouders zich niet zullen ver zetten, als er uit oen Raad een voorstel tot verla ging van het bedrag der boete wordt gedaan". De heer de Vos vraagt of de heer Peletier diens voorstel niet in dien geest kan wijzigen dat het be drag der boete wordt bepaald op .10% van de door Burgemeester en Wethouders voorgestelde som. De beraadslaging wordt gesloten. Met 22 tegen 2 stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van den heer Peletier. Vóór stemmen de heeren: Koopinans, Cohen, P. A. de Haan, Zandstra, Tulp, Tiemersma, Ooster- hoff, Lautenbach, Berghuis, Binnerts, Haver- sehmidt, Schaafsma, H. P. de Haan, van Weideren baron Rengers, van de Vall, Attema, Fransen, Beek huis, Menalda, Peletier, Schoondermark en Vonck. Tegen de heeren: de Vos en van Sloterdijck. Dit voorstel luidt als volgt: Bij schrijven van den gemeentelijken Inspecteur voor het Woningtoezicht, alhier, van den 30 Juli 1914 no. 291 is in overweging gegeven om verschil lende woningen op grond van niet voor herstel vat bare gebreken onbewoonbaar te verklaren. De Gezondheidscommissie voor de gemeente Leeuwarden, hierover om advies gevraagd, heeft bij brief dd. 30 November 1914 te kennen gegeven, dat blijkens een van harentwege ingesteld onderzoek naar den toestand der woningen, welke door den Inspecteur voor onbewoonbaar verklaring worden voorgedragen, niet de noodzakelijkheid wordt in gezien alle thans onbewoonbaar te verklaren, om dat er zich eenige onder bevinden, welke door het aanbrengen van verbeteringen in bewoonbaren toestand zyn te brengen, terwjjl ook eenige wonin gen nog geschikt worden geacht voor bewoning. Met dit advies kunnen wij ons vereenigen en heb ben met verwijzing naar de hierbij overgelegde stukken de eer TT voor te stellen over te gaan tot de onbewoonbaarverklaring van de woningen: Zuidvliet, Haven, no. 194; Hellingbuurt nos. 234 en 252; Dijkshoek no. 385; Achter Dijkshoek nos. 401, 403, 405, 407, 409 en 411; Weerklank, Polle, no. 11; Sehoppershof nos. 40, 42 en 44; Cambuursterpad nos. 16 boven en 16 beneden en 22; Noordvliet nos. 295, 297 en 299; Stienserweg nos. 45, 47 en 49; Ritsumastraatje no. 18; Monnikemuurstraat no. 86; Overijsselsche Straatweg no. 6; 24 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Februari 1916. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Februari 1916. 25 10. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot onbetcoonbaarverklaring van een 35-tal iconingen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1916 | | pagina 3