54 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Maart 1916. weg achter de gasfabriek. De concentratie van beurtschepen op één plaats in de stad, die de heer Tieinersma zich voorstelt, is toch onbereikbaar. Spreker stelt zich voor dat de Westersingel op den duur ook wel benut zal moeten worden, maar hij wil beginnen met de reeds voor gebruik gereed zijnde nog onbenutte ruimte in gebruik te nemen. De heer Cohen heeft zich afgevraagd of men hier heeft te doen met uitbreiding van de ligplaatsen of schaarschte. Hij gelooft het laatste. Alle booten toch hebben ligplaats, spreker is dan ook van oordeel dat de indeeling moet worden veranderd. De boot van Kollum b.v. ligt op den Grachtswal, alle andere booten uit de richting Dokkumer Ee, b.v. die van Ee en Engwierum die eerst naar de veemarkt va ren, liggen aan de Eebuurt. Die booten moeten toch allen den Oostkant der stad uitvaren. Er moet een heele verschuiving plaats hebben en spreker zou nu niet weten waarom de Oostersingel niet kan worden gebruikt. Hij kan zich dan ook heel goed met het denkbeeld van den heer P. A. de Haan ver eenigen. De Voorzitter wijst erop dat uitbreiding van ka deruimte bij de veemarkt noodzakelijk is. Sedert jaren heeft de Kamer van Koophandel en Fabrie ken op uitbreiding bij de veemarkt aangedrongen. Eenige jaren geleden is dit plan al bij Burgemees ter en Wethouders ter sprake gebracht, maar toen was liet bezwaar dat de kaderuimte aan het Kanaal niet werd gebruikt. Toen lag dit op Vrijdagen nog niet half vol en is er gezegd: wij hebben daar een kostbaar stuk muur aan weerszijden en zoolang dat niet wordt gebruikt kan er niet van gebrek aan ka deruimte worden gesproken. Sedert is het Kanaal al voller geworden en is er meerdere behoefte aan kaderuimte gekomen. Die behoefte bestaat in hoofdzaak in den omtrek der veemarkt. Alles wil naar de veemarkt. Alle belanghebbenden zijn het daarover eens. Alle boodschappen van de menschen die de vee markt bezoeken, worden daar door de schippers aangenomen. Wat den Oostersingel betreft, spre ker gelooft dat het onjuist is dat die niet wordt ge bruikt, want op Vrijdag ligt alles er vol De heer P. A. de Haan: „geen beurtschippers." De Voorzitter herhaalt dat de Oostersingel op Vrijdag stampvol ligt. Er is de opmerking gemaakt dat tegenover deze uitgaaf geen inkomsten staan. Deze uitgaaf wordt ook niet opgewogen door inkomsten. Het is geen bedrijf en in dit bijzonder geval heeft het ramen van de opbrengst nog minder zin. Burgemeester en Wethouders zijn namelijk van hetzelfde idee als de heer de Vos, dat de groote booten wat meer kun nen betalen. Zij zullen dan ook komen met eene wij ziging der verordening op het kadegeld, waarin eenige progressie zal worden opgenomen. Het denk beeld van den heer de Haan om eene commissie uit den Raad met de regeling der ligplaatsen te belas ten acht spreker verwerpelijk. Dat is ook niet aan de orde omdat dit bij verordening aan Burgemees ter en Wethouders is opgedragen. De heer Cohen kan zich niet met hetgeen de voor zitter zegt vereenigen. Wel wijst de Kamer van Koophandel op het gebrek aan kaderuimte bij de veemarkt, maar de booten bestaan niet alleen van veevervoer, terwijl toch alle kleine en motorschepen geen vee vervoeren. Er is ook andere handel waar rekening mee moet worden gehouden. Men dient niet alleen met den veehandel te rekenen. De Voorzitter herhaalt dat alles zich bij de vee markt concentreert, en volstrekt niet alleen de vee handel. Spreker heeft dikwijls aan belanghebben den gevraagd waarom ze niet in het Kanaal gin gen liggen. En het antwoord was steeds: als wij niet bij de veemarkt liggen krijgen wij geen vracht. De heer P. A. de Haan doet opmerken dat liet Kanaal ongeschikt is als ligplaats voor beurtsche pen. Een groot deel der goederen toch wordt per schuit naar die schepen gebracht en als er een beet je wind staat is het voor de vervoerders haast on mogelijk die schuiten vooruit te krijgen. Als de Ka mer van Koophandel adviseert om daar de schepen te leggen, geeft zij een advies in strijd met de prak tijk. De Voorzitter heeft niet gezegd dat de Kamer van Koophandel heeft geadviseerd de schepen in liet Kanaal te brengen. Spreker heeft wel gezegd dat een dergelijk voorstel als het onderhavige voor eenige jaren is afgestuit op het overcompleet aan kaderuimte langs het Kanaal. De beraadslaging wordt gesloten. Met 21 tegen 3 stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wet houders. Vóór stemmen de heeren: Schaafsma, Tulp, Tie- mersma, de Vos, Zandstra, H. P. de Haan, Ooster- hoff, Beekhuis, Peletier, van Weideren baron Ren- gers, Koopmans, Berghuis, Binnerts, van Sloter- ddjck, Fransen, Hiemstra, Vonck, Haverschmidt, Attema, Schoondermark en Menalda. Tegen de heeren: Lautenbach, Cohen en P. A. de Haan. 12. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om hun een erediet te verleenen voor het opmaken van een uitbreidingsplan der gemeente. Dit voorstel luidt als volgt: Sedert het Koninklijk besluit van 23 Juni 1909 no. 34, waarbij de weigering van Gedeputeerde Staten om het aan hen ingediende uitbreidings plan der gemeente Leeuwarden goed te keuren, werd gehandhaafd, is de gemeente in verzuim ten opzichte van het voorschrift van artikel 28 der Woningwet, dat zoodanig plan voor gemeen ten van meer dan 10.000 zielen eiseht. Omtrent hetgeen te dien aanzien is voorgevallen en het verschillend beginsel waarvan het gemeente bestuur en Gedeputeerde Staten by de toepassing van artikel 28 uitgingen, zij verwezen naar de stuk ken (zie de Handelingen Gemeenteraad 1909 bl. 35, Provinciaal verslag 1909 Hoofdstuk VI, bl. 34). Het heeft geen nut over dit meeningsversehil na te pleiten. Een andere vraag is of de toestand, waar in de gemeente dientengevolge verkeert, mag wor den bestendigd. Wij meenen van niet. In de eerste plaats toch valt niet goed te keuren dat het gemeentebestuur een wettelijk voorschrift niet naleeft. Nu gebleken is dat het door Gedepu teerde Staten ingenomen standpunt door de Kroon wordt gedeeld, behoort de gemeente dienovereen komstig te handelen. Maar ook is het ontbreken van een meer uitge werkt plan herhaalde malen een gemis gebleken, omdat het destijds door den Raad vastgestelde waarvan overigens reeds op verschillende punten moest worden afgeweken geen voldoende richt snoer voor stadsuitbreiding gaf. De aanleg van meer dan een in de laatste jaren gebouwde wyk ver raadt het gebrek aan eenheid, dat van de afwezig heid van een goed uitbreidingsplan het gevolg is. De bebouwing van het onlangs door de „Woningver- eeniging Leeuwarden" achter den Westersingel ge kochte stuk land is zonder algemeen uitbreidings plan niet geraden. Het stratenplan achter den Oos tersingel was alleen mogelijk door voor het geheele Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Maart 1916, 55 gebied tusschen de aangewezen verkeerswegen: Groningerstraatweg, Kalverdijkje en weg naar Cambuur, feitelijk een gedeeltelijk uitbreidingsplan te ontwerpen. Bij elke uitbreiding of wijziging van beteekenis aan de grens der bebouwde kom stuiten wij op het hier genoemde gemis. Wij zijn daarom te rade gegaan op welke wijze het best alsnog aan het wettelijk* voorschrift ware te voldoen, en hebben overwogen dat een uitbreidings plan, in den geest als thans, in navolging van het buitenland, hier te lande in verschillende gemeenten is ontworpen, een taak is, die behalve kennis van stedenbouw, verscheiden andere kundigheden vor dert. Vereischt wordt dat men zich, zoo goed moge lijk, een beeld vorme van het Leeuwarden der naas te toekomst, stel 25 jaar. Hiervoor moet in de eerste plaats worden beschikt over gegevens omtrent de ontwikkeling der stad in de laatste jaren, zoowel wat betreft de richtingen waarin zich de verschil lende bebouwingen uitbreidden, als wat betreft den oeconomisclien groei. Plaatselijke bekendheid is hierbij onmisbaar. De groote verkeersaderen met andere deelen der provincie moeten worden in het oog gehouden. En bij de uitlegging van de Woning wet en hare uitvoeringsvoorschriften, als ook bij de wijzigingen die niet onwaarschijnlijk als gevolg van het uitbreidingsplan onze bouwverordening zal heb ben te ondergaan, doen zich bovendien vragen van rechtsgeleerden aard voor. Al deze kundigheden zullen niet licht in één per soon vereenigd worden gevonden, waarom wij mee nen dat de voorbereiding van het uitbreidingsplan aan een commissie, naast den technicus die de tee- keningen vervaardigt, ware op te dragen. Voor den technicus is ons oog gevallen op den heer G. Stapenséa, architect te Sneek en leeraar aan de middelbare technische school alhier. Na ern stige overweging durven wij met vertrouwen dezen architect, die als ontwerper van het stratenplan achter den Oostersingel Uwen Raad geen onbeken de is, voor de hier bedoelde taak aanbevelen. De commissie hebben wij, onder voorzitterschap van den Burgemeester, als volgt samengesteld ge dacht, waarbij wij zoo gelukkig zijn te kunnen mede- deelen dat al deze personen hunne medewerking- bereidwillig hebben toegezegd: de heer Mr. A. Bur ger, de heer K. P. W. Besuyen, de Directeur van Gemeentewerken, de Gemeentelijke Inspecteur voor- het Woningtoezicht. Den heer Stapenséa hebben wij, natuurlijk be houdens Fwe goedkeuring, als geldelijke belooning 21100.aangeboden, hetgeen ons na ingewonnen inlichtingen redelijk voorkomt. De commissie ver leent hare medewerking zonder geldelijke vergoe ding, doch gaarne zagen wij haar een erediet ver leend van .1000.voor vergoeding van reiskosten, aanschaffing van hoeken e.d., voor het geval een en ander noodig mocht blijken. Wij hebben de eer, in overeenstemming met de Commissie voor Openbare Werken, T voor te stel len te besluiten: voor het boven omschreven doel aan Burgemees ter en Wethouders een erediet van 3000.— te ver leenen, nader te regelen bij de eerstvolgende wijzi ging der gemeente-begrooting voor 1916. De beraadslaging wordt geopend. Den beer P. Attema is het opgevallen, dat aan den Raad als adviseur wordt voorgedragen de heer Stapensea van Sneek. Onwillekeurig is daardoor bij spreker het denkbeeld gerezen dat Burgemeester en Wethouders hier geen geschikt adviseur hebben kunnen vinden. Spreker vraagt of Burgemeester en Wethouders daarvoor ook moeite hebben gedaan. De Voorzitter antwoordt dat Burgemeester en Wethouders hebben nagegaan of er in de stad een geschikt persoon is te vinden. Aanvankelijk meen den zij, was er iemand, naar wien uitvoerige inlich tingen zijn ingewonnen. Ten slotte hebben Burge meester en Wethouders die inlichtingen gelegd naast die, welke omtrent den heer Stapensea wa ren ontvangen en is de vergelijking ten gunste van dezen laatste uitgevallen. De heer P. Attema: „dus Burgemeester en Wet houders zijn van oordeel dat hier geen geschikt ad viseur is te vinden?" De Voorzitter antwoordt bevestigend. De heer Attema kan er zich clan bij neerleggen. De beraadslaging wordt gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wet houders. 13. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om den Kanaalweg Z.Z. langs het 2e Kanaalpad te verleggen naar den zuidelijken kant van de gemeentelijke homo- terreinen aldaar. (Bijlage no. 13). Met algemeene stemmen wordt besloten over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wet houders. 14. Voorstel der Commissie voor het ontwerpen van strafverordeningen tot wijziging der Bouwverordening. (Bijlage no. 15). De beraadslaging wordt geopend. De heer Tulp vraagt of er ook beroep is op den Raad. L)e Voorzitter antwoordt dat van elke bouwver gunning beroep is op den Raad. De heer Beekhuis meent dat onder het begrip „stoffen" niet kan worden verstaan „kaas". Een kaas is een voorwerp. De Voorzitter antwoordt dat het bezwaar van den heer Beekhuis ook in de Commissie voor de strafverordeningen is te berde gebracht. Spreker is echter van oordeel dat „kaas" wel onder het al gemeen begrip van „stof" valt. De heer Peletier heeft de juiste portee niet be grepen. Hij vraagt of de verordening in het leven is geroepen omdat een enkeling van een heerenhuis een kaaspakhuis heeft gemaakt. Men zal echter op deze manier den handel zeer kunnen bezwaren. Nu is het een kaaspakhuis, morgen een laboratorium waaruit zwaveldampen opstijgen dat hinder ver oorzaakt. Spreker meent dat men daarmee wel te ver kan gaan. Hij vraagt of Burgemeester en Wethouders deze bezwaren wel onder de oogen heb ben gezien en of er niet veel klachten zullen inko men. Bovendien acht spreker de verordening er niet duidelijker op geworden. Het begrip „hinderlijk" is niet nauwkeurig; wat de een hinderlijk noemt, is het dikwijls voor den ander niet. Ook dit kan aanleiding tot verwarring geven. De Voorzitter antwoordt dat het geval met het kaaspakhuis op de Willemskade de aanleiding tot dit voorstel is. maar ziet niet in dat deze omstan digheid tegen het voorstel pleit. Hinderlijk kan sub jectief en objectief worden opgevat. Voor een ze nuwlijder is iets veel eerder hinderlijk dan voor een ander. Burgemeester en Wethouders krijgen dit te beoordeelen in eerste instantie, de Raad in de twee de, en beide zullen het objectief moeten beoordee len. Of er veel klachten zullen komen, kan spreker

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1916 | | pagina 6