172 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Juli 191(5.
mogelijk na de voltooiing het gebouw in gebruik kan
worden genomen.
Daarom hebben wij gemeend, dat het gewenscht
is in de eerste plaats te trachten door overplaatsing
van een andere gemeenteschool alhier het hoofd
voor de nieuwe school te verkrijgen. Deze is met de
plaatselijke toestanden en met het schoolwezen te
dezer stede bekend. De districtsschoolopziener, hier
over door ons geraadpleegd, is mede van oordeel dat
hieraan boven een benoeming uit opgeroepen solli
citanten de voorkeur moet worden gegeven, mits
het hoofd, dat overgeplaatst zal worden, goed aan
geschreven staat.
Alvorens een voorstel tot overplaatsing bij U ter
tafel te brengen, hebben wij de eer lT voor te stellen
in beginsel te besluiten:
de vervulling der betrekking van hoofd van ge
meenteschool no. 12 zoo mogelijk te doen geschieden
door overplaatsing van een hoofd eener andere ge
meenteschool voor lager onderwijs alhier.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Tulp wil den wethouder van onderwijs
vragen of de keuze door dit voorstel niet te veel be
perkt wordt. Als er eene gewone oproeping wordt
geplaatst krijgen wij een grootere keuze; den vorigen
keer uit 31 sollicitanten, of heeft de wethouder soms
reeds het oog op iemand gericht voor deze betrek
king
De heer Sehoondermark (wethouder) kan die
vraag niet anders dan bevestigend beantwoorden.
Als aan de hoofden hier de gelegenheid wordt ge
boden om te worden overgeplaatst, wordt de keuze
zeker beperkt. Er zijn toch veel meer hoofden in den
lande dan alleen hier.
De Wet op het Lager Onderwijs staat overplaat
sing van hoofden toe van de eene school naar een
andere. Nu is het spreker bekend dat er hoofden
zijn, die overplaatsing zullen vragen. Wij hebben al
eerder zoo'n geval gehad. Burgemeester en Wet
houders hebben toen eene oproeping gedaan en toen
vroegen een paar hoofden overplaatsing aan den
Raad. Burgemeester en Wethouders kregen toen
een charge van den Raad dat zij niet hadden voor
gesteld een hoofd over te plaatsen. Nu is overplaat
sing te voren aangevraagd. De Districts-schoolop-
ziener is van oordeel dat overplaatsing in verband
met den bouw aanbeveling verdient. Bovendien is
het hoofd dan ook bij de hand voor de beoordeeling
van hef nieuwe personeel. Er zijn hier ter stede
hoofden, die ernstig voor overplaatsing in aanmer
king kunnen en moeten komen.
De heer Zandstra is niet te allen tijde een voor
stander van overplaatsing. Hij zal er zich echter op
dit oogenblik niet tegen verzetten, omdat nu de ge
legenheid er is hij den bouw te profiteeren van de
adviezen van het hoofd. Spreker zou nog verder
willen gaan en zou gaarne de onderwijzers bij de
hand hebben voor hetzelfde doel. Hij zal met het
voorstel meegaan.
De beraadslaging wordt gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en et-
houders.
8. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan
A. D. van Hulsen, alhier, vergunning te verleenen
tot het maken van een inrit in het trottoir vóór zijn
perceel Emmakade Z. Z. no. 72.
Dit voorstel luidt als volgt:
Door A. van Hulsen te Leeuwarden is tot ons het
verzoek gericht een inrit in gemeentegrond te mo
gen hebben vóór zijn nieuw gebouwde fabriek aan
de Emmakade Z.Z.
De gemeentelijke Inspecteur voor het Woningtoe
zicht en de Directeur der gemeentewerken, wier ge
voelen omtrent dit verzoek werd gevraagd, bericht
ten ons dat het kan worden ingewilligd onder de
gewone voorwaarden, behoudens dat de inrit niet
breeder zij dan 2 M.
Waar wij ons met dat advies kunnen vereenigen,
hebben wij de eer I* voor te stellen te besluiten:
aan J. A. 1). van Hulsen te Leeuwarden en zijne
rechtverkrijgenden vergunning te verleenen om op
gemeentegrond vóór het perceel Emmakade Z.Z.
no. 72, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden
sectie (1 no. 9787, te maken en tot wederopzeggens
toe te hebben een inrit op de nader door of vanwege
Burgemeester en Wethouders aan te wijzen plaats,
onder bepaling dat worden in acht genomen de
voorwaarden, gesteld bij raadsbesluit van 2d Janu
ari 1909 no. 12R/10, voor zoover naar het oordeel
van Burgemeester en Wethouders toepasselijk, met
dien verstande, dat de inrit niet breeder is dan 2 M.
en dat als termijn, waarop de recognitie, ad 1.—-,
ten kantore van den gemeente-ontvanger moet zijn
betaald, worde gesteld 1 Mei, voor het eerst echter
vóór 1 Augustus 1916.
De heer H. P. de Haan doet opmerken dat de fa
briek in kwestie het nummer 148 draagt, terwijl op
de agenda voorkomt het no. 72.
De Voorzitter meent dat het eene onnauwkeurig
heid is. In het adres staat het huisnummer niet aan
gegeven. Als de heer van Hulsen evenwel op 148
woont zal hij geen inrit krijgen voor 72.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
9. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vast
stelling van het juiste bedrag der vaste jaarlijksche
bezoldiging en tot voorloopige regeling van de pensioen
grondslagen van den nieuw benoemden vader en moeder
in het Stads Armhuis, J. M. Elzenga en zijn echt-
genoote T. R. Bouma.
Dit voorstel luidt als volgt:
Voogden der Stads Armenkamer hebben met in
gang van 15 September 1916 benoemd tot vader en
moeder in het Stads Armhuis, Jan Watses Elzenga
en zijne eehtgenoote Trijntje Ruurds Bouma, thans
vader en moeder in het Armhuis te Holwerd.
Volgens artikel 46 van het Reglement op het be
stuur van de Stads Armenkamer (gemeenteblad
.1913 no. 41), zooals dat nader is gewijzigd bij l'w
besluit van 25 April 1916 no. 180R 96 (gemeente
blad 1916 no. 21) genieten de vader en de moeder
in het Stads Armhuis, behalve de daar genoemde
emolumenten, een jaarlijksche bezoldiging van
800.tot 1000.het juiste bedrag telkens bij
raadsbesluit vast te stellen.
Mede dient, ingevolge artikel 22, 1, der Pensioen
wet voor de gemeenteambtenaren 1913, door U als
gezag dat de belooning van de betrokken gemeente
ambtenaren regelt, voorloopig hun pensioensgrond
slag te worden geregeld.
Naar aanleiding van het vorenstaande hebben
wij de eer II in overweging te geven:
met ingang van 15 September 1916:
1. de vaste jaarlijksche bezoldiging van den va
der en de moeder in het Stads Armhuis, Jan Wat-
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Juli 1916. 173
ses Elzenga en zijne eehtgenoote Trijntje Ruurds
Bouma, vast te stellen op 800.
II. den pensioensgrondslag voor ieder'hunner
voorloopig te regelen op het bedrag van de helft
der gezamenlijke jaarwedde, vermeerderd met de
helft van de waarde der emolumenten, voor beiden
gezamenlijk geschat op 511.per jaar,
alzoo voor den vader en voor de moeder in het
Stads Armhuis, Jan Watses Elzenga en zijne eeht
genoote Trijntje Ruurds Bouma ieder bedragende
1311:2 655.50.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
10. I'rae-advies van Burgemeester en Wethouders op
het verzoek van G. Zantinge, alhierom vergunning tot
het maken van een inrit en het leggen van rails in het
trotttoir en de straat vóór het perceel Baljeestraat
no. 19.
Dit prae-advies luidt als volgt:
Bij adres van 5 Juni 1.1., den 13 d.a.v. door 1' om
prae-advies in onze handen gesteld, verzoekt G.
Zantinge, alhier, vergunning tot het maken van een
inrit en het leggen van rails in het trottoir en in de
straat vóór zijn perceel Baljeestraat no. 19, dat
wordt ingericht tot kaaspakhuis. Blijkens het mede
hierbijgaand schrijven van den Gemeentelijken In
specteur van het Woningtoezicht en den Directeur
der Gemeentewerken, bestaan hij hen geene bezwa
ren, om de gevraagde vergunning onder nader te
stellen voorwaarden te verleenen. Ook wij meenen
1' dit in overweging te mogen geven. Alleen achten
wij de voorgestelde recognitie te gering. Die voor
den inrit dient op het gebruikelijke bedrag van L—
sjaars te worden gesteld, terwijl die jaarlijksche
vergoeding voor het smalspoor, in overeenstemming
met hetgeen daarvoor den laatsten tijd gevorderd
wordt, eveneens 1.behoort te zijn.
Mitsdien hebben wij de eer I' voor te stellen te
besluiten:
aan G. Zantinge, koopman alhier, en zijne recht
verkrijgenden vergunning te verleenen:
1. om op gemeentegrond vóór het perceel Bal
jeestraat no. 19, kadastraal bekend gemeente Leeu
warden sectie G no. 5613, te maken en tot wederop
zeggens toe te hebben een inrit op de nader door of
vanwege Burgemeester en Wethouders aan te wij
zen plaats, onder bepaling dat worden in acht ge
nomen de voorwaarden, gesteld bij raadsbesluit van
26 Januari 1909 no. 12R/10, voor zoover naar het
oordeel van Burgemeester en Wethouders toepas
selijk, met dien verstande, dat de inrit niet breeder
is dan 2.50 M. en met gele klinkers, overeenkomende
met de aanwezige bestrating, en ten genoegen
van Burgemeester en Wethouders wordt bevloerd
en dat als termijn, waarop de recognitie, ad 1.
ten kantore van den gemeente-ontvanger moe; zijn
betaald, worde gesteld 1 Mei, voor het eerst echter
vóór 1 Augustus 1916;
11tot het leggen en tot wederopzeggens toe
hebben van een smalspoor, volgens de overgelegde
teekening, van de keibestrating af over de klinker-
straat en liet trottoir naar het pakhuis Baljeestraat
no. 19, kadastraal bekend sectie G no. 5613, de juiste
plaats nader door of vanwege Burgemeester en
Wethouders aan te wijzen, onder voorwaarde:
a. dat de rails zoogenaamde groefrails of rails
met contrarails op een afstand van ten hoogste
4 c.M. zijn, welke zoodanig worden gelegd en on
derhouden, dat haar bovenvlak met den bovenkant
der bestrating op gelijke hoogte ligt;
h. dat tusschen de rails over hare geheele lengte
en over de geheele breedte, alsmede tot op 25 c.M.
ter weerszijden uit de as van het smalspoor de be
strating wordt gemaakt van in sterke specie gemet
selde gebakken keien of andere even harde materia
len ten genoegen van Burgemeester en Wethouders;
c. dat in de sporen geen beweegbare wissels of
draaischijven zijn;
d. dat nimmer eenig voorwerp onbewaakt op of
tusschen de rails of op de bestrating der gemeente
verblijft
r. dat de helling van het trottoir naar de straat
niet meer dan 1 M. uit den trottoirband reikt en dat
de inrit op gelijke hoogte als het bestaande trottoir
blijft
f. dat bij het eindigen van de vergunning bin
nen een door Burgemeester en Wethouders te be
palen termijn het spoor weggeruimd en de straat en
het trottoir ter plaatse zijn teruggebracht in een toe
stand, ten genoegen van Burgemeester en Wethou
ders, bij gebreke van welk een en ander dit door
dezen op kosten van den nalatige zal worden uitge
voerd
g. dat de hiervoren genoemde werken en werk
zaamheden worden uitgevoerd en onderhouden op
kosten van den gene, aan wien deze vergunning is
verleend, overgegaan of overgedragen en ten ge
noegen van Burgemeester en Wethouders;
li. dat als erkenning van het eigendomsrecht der
gemeente op den grond, waarin het smalspoor is ge
legd, door den vergunninghouder ieder kalender
jaar, jaarlijks vóór of op den Isten Mei, voor het
eerst voor liet nog overgebleven gedeelte van her
jaar 1916 mede geheel te betalen vóór of op den
isten Augustus 1916, ten kantore van den gemeente
ontvanger wordt gestort een recognitie van 1.
11. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op
het adres van H. Boswijk, winkelier alhier, om de licht
ramen van zijn perceel Tuinen no. 42, uitziende in de
aan de gemeente toebehoorende steeg naast dat perceel,
te mogen behouden op de wijze als zij thans zijn aan
gebracht (zie pag. 152, 2e kolom van het verslag van
27 Juni 1916).
De beraadslaging wordt geopend.
De Voorzitter deelt mede dat hij zich voor deze be
langrijke zaak ter plaatse heeft begeven. Daardoor is
hij het nog meer eens geworden met den Inspecteur
voor het Woningtoezicht. Spreker acht de bezwa
ren van den buurman schromelijk overdreven.
Spreker kon, omdat er matglas in de ramen zat,
niets zien en het is onjuist te zeggen dat den buur
man de vrijheid is benomen. Alleen als men vlak
voor het raam staat en niet al te klein is kan men
in de kamer aan de overzijde zien. Als de gemeente
dit toestaat en matglas voorschrijft, doet zij volko
men zooals zij tegenover buren moet doen.
De heer Tulp is het niet met den Voorzitter eens.
De matte ruiten zijn 1.62 M. hoog en het is heel ge
makkelijk erover heen te zien. De buurman, die eene
gemeentelijke bovenwoning bewoont, is dan ook erg
ontstemd. Hij zegt de vrijheid van kamer en keuken
te missen en over verhuizen te denken.
Waar het Burgerlijk Wetboek eene hoogte van 2
M. voorschrijft, begrijpt spreker niet dat Burge
meester en Wethouders genoegen nemen met eene
hoogte van 1.62 M.
De Voorzitter herhaalt dat men alleen iets kan
zien als men vlak voor het raam staat. Hij wijst er
op dat de buurman niet onder het Burgerlijk Wet
boek valt. De gemeente heeft het in hare macht het
verzoek in te willigen omdat zij eigenares is van het
steegje. Als dit pand geen gemeente-eigendom was,
zou adressant het raam zoo wel kunnen maken.