266 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 November 1916.
der gemeente en het aan adressanten te verkoopen
eigendom, geplaatst mag worden een schutting, die
niet hooger is dan 1,90 M., van vurenhout met
eikenpalen.
3. De bouw en het onderhoud van de schuttin
gen als erfseheiding tusschen gemeente-eigendom
en perceel sectie F no. 3272 zijn ten laste van de
koopers, ten blijke waarvan de palen dan ook alleen
op het te verkoopen perceel sectie F no. 3272 ge
plaatst mogen worden.
4. De kosten van overdracht en levering, zoo
mede die voor kadastrale verrichtingen en de ver
strekking van een afschrift der koopakte ten be
hoeve van liet gemeentearchief komen ten laste
van de koopers,
en verder op de bedingen, welke Burgemeester
en Wethouders noodig achten.
Met algemeene stemmen wordt besloten over
eenkomstig liet voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
13. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om
aan P. G. Halbertsma te Grouic te verkoopen een
strookje grond naast zijn fabrieksterrein aan het Nieu
we Kanaal.
Dit voorstel luidt als volgt:
Vati P. (1. Halbertsma te Grouw ontvingen wjj
het verzoek alsnog van de gemeente in koop te
mogen ontvangen een strook grond, lang 43 M. en
breed 2 M., naast den grond, welken hij krachtens
raadsbesluit van 9 Mei 1916, no. 1614/106 door
ruiling en koop van de gemeente heeft verkregen,
gelegen hij zijn fabrieksterrein nabij den Kanaal-
weg Z.Z.
Dit verzoek vindt zijn oorzaak in de omstandig
heid, dat aan adressant, naar hij schrijft, door het
omleggen van den Kanaalweg Z.Z. door de ge
meente gebleken is, dat de strook grond van 4 M.,
welke hij voor toegang van dien nieuwen weg af
tot zijn fabrieksterrein bestemd heeft, te smal is.
Haar wil hij met den nu in koop gevraagden grond
verbreeden.
Van onzen kant rijst tegen dien verkoop geen
bedenking, te minder waar verzoeker tot betaling
van de verlangde koopsom van 2,— per M2.
bereid is, dezelfde als voor den in Mei 1.1. gekochten
grond is betaald, en de hierna te vermelden voor
waarden heeft aangenomen.
Mitsdien hebben wij de eer U voor te stellen te
besluiten:
aan P. G. Halbertsma te Grouw voor de som
van twee gulden per M2. te verkoopen een strook
grond, op de overgelegde teekening in roode arcee
ring aangeduid, lang ongeveer 43 M. en breed 2 M.,
de juiste grootte nader door een landmeter van
het kadaster uit te meten, deel uitmakende van
het perceel, kadastraal bekend gemeente Leeuwar
den sectie G no. 9908, als bouwterrein, in het geheel
groot 1.01.15 H.A., onder de volgende voorwaar
den:
1. Voor het te verkoopen terrein en den daar
mede te verbreeden toegangsweg wordt geen uit
weg verleend over het ten zuiden daarvan liggen
de gemeentelijk terrein.
2. Het van het terrein afkomende hemel ^huis-
en fabriekswater mag alleen op den boezem worden
geloosd.
3. De kooper zal binnen een maand na de onder-
teekening van de koopakte op de scheiding met het
belendende, aan de gemeente in eigendom verblij
vende, terrein een voldoende veekeerende scheiding
moeten plaatsen en te allen tijde onderhouden tot
genoegen van Burgemeester en Wethouders.
4. Het terrein mag binnen de eerste tien jaren
na den datum der koopakte niet als- of ten behoeve
van bouwterrein worden verkocht of geëxploi
teerd.
5. De huurder van het perceel weiland, waarvan
het terrein een gedeelte uitmaakt, moet door den
kooper worden schadeloos gesteld overeenkomstig
de bestaande huurovereenkomst en naar genoegen
van Burgemeester en Wethouders.
6. Alle kosten op den verkoop, de overschrijving
der koopakte ten kantore der hypotheken en van
het kadaster en de opmeting en uitzetting door een
landmeter van het kadaster komen ten laste van
den kooper. Mede komen te zijnen laste de levering
van de benoodigde teekeningen en van een nota
rieel afschrift der koopakte ten behoeve van het
gemeentearchief
en verder op de door Burgemeester en Wethou
ders te stellen bedingen.
Met algemeene stemmen wordt besloten over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
14. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
wijziging der verordening tot het heffen van een lioofde-
lijken omslag naar het inkomen (gemeenteblad 1913
no. 36) (Bijlage no. 40).
Met algemeene stemmen wordt besloten over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
15. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders
op het adres van H. Visser te Vledder, waarbij hij der
gemeente aanbiedt een strookje grond voor zijn nieuw
gebouwd kaaspakhuis aan de Arendstraat, ter verbete
ring van het trottoir aldaar, waartegenover hij vergun
ning verzoekt tot het maken van drie inritten in het
rottoir vóór dat perceel.
Dit prae-advies luidt als volgt:
Ons praeadvies is door U gevraagd omtrent het
hierbij weder aangeboden adres van H. Visser,
kaashandelaar, te Vledder. Deze geeft daarbij te
kennen, dat hij bij den bouw van zijn kaaspakhuis
aan de Arendstraat den voorgevel gedeeltelijk
0,75 M. achteruit heeft moeten brengen, waardoor
een strook grond van ongeveer 9 M2., op de over
gelegde teekening in roode arceering aangegeven,
onbebouwd moest blijven. Die strook grenst on
middellijk aan de openbare straat en daarom wil
verzoeker haar aan de gemeente afstaan, om bij
het trottoir te worden getrokken, mits de gemeente
daarin, ter plaatse op evenbedoelde teekening aan
geduid, drie inritten maakt en hem het recht ver
leent die daar te houden, alsmede hem vrijstelling
verleent van het bepaalde bij artikel 11 der Bouw
verordening.
Deze laatste voorwaarde strekt om het hem
mogelijk te maken de zonneblinden van het kaas
pakhuis over die strook, welke na afstand van de
openbare straat deel zou uitmaken, te doen open
slaan. Dit is bij het aangehaalde artikel verboden,
behoudens door ons te verleenen vrijstelling. Het
geldt hier alzoo een overheidsdaad, welke geen
voorwerp van burgerrechtelijke handelingen kan
zijn; als voorwaarde kan zij dus niet aangenomen
worden. Wij zijn echter tot die vrijstelling, doch
los van de overdracht van den grond, bereid, nu
adressant de strook alleen wil afstaan zoo die vrij
stelling wordt verleend. Met den gemeentelijken
Inspecteur voor het woningtoezicht komt het ons
toch gewenscht voor dat de gemeente den eigen
dom van die strook verkrijgt. Gebeurt dit niet,
dan bestaat de mogelijkheid dat daarop geen be
strating wordt gelegd en er ter plaatse een min
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 November 1916. 267
der ongelijke toestand komt. Dit kan worden ver
hinderd bij overgang aan de gemeente, die dan
voor de bestrating zorgt. Wel zal dit boven de
koopsom van één gulden en de overdrachtskosten
eenige uitgaven vorderen, maar die achten wij de
verbetering wel waard. Daarom is er evenmin be
denking in die bestrating de gevraagde drie in
ritten voor gemeenterekening te doen aanbrengen.
Belanghebbende kan dan, mede voor zijne recht
verkrijgenden, vergunning erlangen om die aldaar
te hebben op de gewone voorwaarden. Van deze
willen wij overigens afwijken door de recognitie
voor lederen inrit op 0,25, in plaats van op 1,
's jaars te stellen.
Onder overlegging van de op deze aangelegen
heid betrekking hebbende stukken hebben wij de
eer l voor te stellen te besluiten:
i«. van H. Visser, kaashandelaar, te Vledder,
voor de som van één gulden 1,te koopen
een strook grond op de door hem overgelegde tee
kening in roode arceering aangeduid, groot onge
veer 9 M2., de juiste grootte door een landmeter
van het kadaster uit te meten, gelegen aan de
Arendstraat, deel uitmakende van het. perceel,
kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, sectie B
nos. 2789, 2788, 2787, 2786, 3549, in het geheel
groot 0.1.23 H.A., onder voorwaarde, dat de op
de uitmeting, overdracht en levering vallende kos
ten door de gemeente worden gedragen, en wijders
op de bedingen, welke Burgemeester en Wethou
ders aannemelijk zullen achten;
b. de onder a bedoelde strook grond te bestem
men voor den openbaren dienst;
II. aan II. Visser, kaashandelaar, te Vledder,
en zijne rechtverkrijgenden vergunning te verlee
nen om tot wederopzeggens in den grond vóór zijn
kaaspakhuis, plaatselijk bekend Arendstraat no.
10, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, sec
tie B nos. 2189, 2788. 2i87. 2786, 3549, te hebben
drie vanwege en op kosten der gemeente aldaar
te maken inritten, ter plaatse door Burgemeester
en Wethouders aan te wijzen, zooveel mogelijk als
door Visser op de overgelegde teekening is aange
geven, tegen betaling van een jaarlijksche recog
nitie van 0,25 voor eiken inrit door hem en onder
bepaling dat worden in acht genomen de voor
waarden, gesteld bij raadsbesluit van 26 Januari
1909, no. 12R/10, voor zoover naar het oordeel van
Burgemeester en Wethouders toepasselijk, met dien
verstande, dat als termijn, waarop de recognitie ten
kantore van den gemeenteontvanger moet zijn be
taald, worde gesteld 1 Mei, voor het eerst echter
vóór 1 December 1916.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Beekhuis wil eene kleine opmerking
maken. In het prae-advies staat:
„Daarom is er evenmin bedenking in die bestra
ling de gevraagde drie inritten voor gemeente-
rekening te doen aanbrengen. Belanghebbende
„kan dan, mede voor zijne rechtverkrijgenden, ver
dunning erlangen om die aldaar te hebben op de
„gewone voorwaarden."
Spreker meent dat de woorden: mede voor zijne
rechtverkrijgenden, eruit moeten. De vergunning is
toch te allen tijde opzegbaar. De rechtverkrijgen
den kunnen ook zelf vergunning vragen. Daarom
moeten die woorden vervallen.
De Voorzitter zal de opmerking van den heer
Beekhuis aan Burgemeester en Wethouders over-
berngen. Spreker weet niet hoe die woorden erin
komen. Vermoedelijk heeft Visser ze zelf gebezigd.
Hij meent echter dat het geen kwaad kan als ze
blijven staan.
De heer Beekhuis zegt dat de Baad, als de woor
den blijven staan, aan de rechtverkrijgenden al bij
voorbaat vergunning geeft. Hjj meent dat de woor
den er niet in moeten.
Met algemeene stemmen wordt besloten over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
16. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders
naar aanleiding van een verzoek van Dr. H. B. A.
Bockicinckel om in afwijking van het afwijzend besluit
van Burgemeester en Wethouders hem alsnog ontheffing
te verleenen van zijn aanslag in den Hoofdelijken Om
slag, dienst 1916.
Dit voorstel luidt als volgt:
Dr. H. B. A. Boekwinkel komt bij 1' in beroep
van onze afwijzende beschikking d.d. 20 September
1916, no. 1 H.O. op zijn verzoek om afschrijving
van hoofdelijken omslag naar het inkomen, dienst
1916, op grond dat hij in April j.l. zijn hoofdverblijf
naar elders zou hebben overgebracht.
Onze afwijzing berust op de overweging, dat
adressant, leeraar zijnde aan het gymnasium alhier,
ook, niettegenstaande zqn tijdelijk verblijf elders»
gedurende den tijd van het verlof als leeraar aan
het gymnasium verbonden blijft, en dat daaruit de
hoedanigheid van de gemeente Leeuwarden als
adressants hoofdverblijf voortvloeit.
In het oorspronkelijk verzoek en in het beroep
schrift spreekt adressant de verwachting uit dat
hij te Haarlem terzake van hoofdverblijf zou wor
den aangeslagen en in het nader schrijven van
20 dezer deelt hij Uwen Baad mede, dat die ver
wachting een feit is geworden. Daarin vooral
meent hij grond te vinden voor zijn verzoek.
Nu kan men het met adressant eens zijn dat hij
niet in twee gemeenten hoofdverblijf kan hebben,
en toch aannemen dat hij, ook al wordt hij geduren
de zijn tijdelijk verblijf te Haarlem daar voor hoofd
verblijf aangeslagen, hier toch belastingplichtig
blijft ingevolge art. 245, le lid sub 1, der Gemeente
wet. Dit wijst eenvoudig op een verschil van inzicht
tusschen den Haarlemschen en den Leeuwarder fis
cus, dat voor adressant misschien niet aangenaam
is, doch niets afdoet aan het standpunt dat men
ten opzichte van de recht svraag van het hoofd
verblijf moet innemen. Ook de verplichting voor
gemeenteambtenaren om, krachtens de bepaling der
verordening, gemeenteblad no. 39 van 1911, binnen
deze gemeente te wonen, om wrelke reden hij dan
zeker ook alleen het verhuisbiljet van zijn gezin
heeft overgebracht, is eene omstandigheid die er
op wijst dat adressant, zoolang hij als leeraar aan
het gymnasium alhier verbonden is, zijn hoofdver
blijf te Leeuwarden houdt en waaruit volgt dat zijn
verblijf elders, tengevolge van welke oorzaak ook,
niet anders dan van tijdelijken aard kan zijn.
Nog merken wij op, dat ook reeds vroeger een
soortgelijk geval hier werd behandeld en in gelijken
zin beslist. Toen betrof het een verzoek van een
officier van gezondheid, die gedurende de laatste
8 maanden van 1901, eveneens in verband met hem
verleend verlof, niet te Leeuwarden heeft gewoond
en daarom ook meende hier geen hoofdverblijf te
hebben gehad. Deze wendde zich destijds tot den
Minister van Binnenlandsche Zaken, die bij resolu
tie d.d. 3 April 1903, no. 2225, te kennen gaf, dat
het feit, dat hij gedurende zijn verlof administratief
te Leeuwarden bleef ingedeeld en zijne verhouding
tot het garnizoen alhier niet verbroken was, in
williging van het verzoek in den weg stond.
Met Dr. Boekwinkel staat het evenzoo. Geduren-