268 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 November 1916. de diens verlof blijft hij administratief tot het gym nasium te Leeuwarden belmoren en is zijne ver houding daartoe niet verbroken. In verband met een en ander hebben wij de eer II voor te stellen te besluiten afwijzend op het ver zoek te beschikken en daartoe te nemen het in ont werp volgend besluit. ONTWERP. De Raad der gemeente Leeuwarden; gezien het door Dr. H. B. A. Boekwinkel inge steld beroep tegen de afwijzende beschikking van Burgemeester en Wethouders, waarbij zijn verzoek om afschrijving op zijn aanslag in den hoofdelijken omslag naar het inkomen, dienst 1916, op grond dat hij zijn hoofdverblijf naar elders zou hebben overgebracht, is afgewezen; gelet op art. 245 der Gemeentewet en op art. 17 der verordening tot liet heffen van een hoofdelijken omslag naar het inkomen dezer gemeente (ge meenteblad no. 36 van 1913); overwegende dat adressant is leeraar aan het gymnasium te Leeuwarden; dat hij als zoodanig behoort, en ook gedurende den tijd dat hem wegens ziekte verlof is verleend, ongeacht waar hij liet verlof doorbrengt, admi nistratief blijft belmoren tot het gymnasium te Leeuwarden en zijne verhouding daartoe niet is ver broken dat adressant volgens de bepaling van de ver ordening voor de gemeenteambtenaren, opgenomen in gemeenteblad no. 39 van 1911, verplicht is bin nen deze gemeente te wonen; dat adressant dan ook zijn verhuisbiljet niet heeft overgebracht; dat uit een en ander de hoedanigheid van Leeu warden als adressants hoofdverblijf voortvloeit; dat de gevraagde afschrijving mitsdien terecht is geweigerd; besluit: het ingestelde beroep ongegrond te verklaren. De beraadslaging wordt geopend. De heer van Sloterdyck heeft met belangstelling het adres-Boekwinkel gelezen en met nog meer belangstelling liet prae-advies van Burgemeester en Wethouders. Het spijt hem evenwel, dat iiij zich niet met dit advies kan vereenigen. Burge meester en Wethouders schrijven in hun advies dat dr. Boekwinkel gedurende zijn verlof als leeraar aan het gymnasium verbonden blijft. Dat is vol komen juist. Maar de gevolgtrekking die zij daar uit maken, n.l. dat daaruit volgt, dat Leeuwarden daardoor adressants hoofdverblijf is, is eene stel ling, die absoluut onhoudbaar is. Het begrip „hoofdverblijf" is een feitelijk begrip en de vraag, waar iemand gevestigd is, moet over eenkomstig het laatste lid van art. 245 der Ge meentewet naar de omstandigheden beoordeeld worden. Daaruit volgt reeds dat de algemeene stelling van Burgemeester en Wethouders, dat iemand zijn hoofdverblijf heeft, waar hij zijne betrekking be kleedt, niet kan opgaan. De heer Boekwinkel heeft met zijn gezin doorloopend verblijf gehouden in eene andere gemeente. In tegenstelling met Burge meester en Wethouders is spreker van oordeel, dat het vaststaat, dat iemand absoluut onmogelijk zijn hoofdverblijf kan hebben gehad, daar, waar noch hijzelf, noch iemand van zijn gezin daadwerkelijk verblijf heeft gehouden. En, waar geen verblijf is, kan ook geen sprake zijn van hoofdverblijf. De wet wil niet dat iemand geacht wordt zijn hoofdverblijf te hebben waar hij zijne betrekking heeft. Nergens is dit uitdrukkelijk bepaald. Wel be paalt art. 245 le lid sub 4 der Gemeentewet dat ook zij in de belasting worden aangeslagen die, hoewel geen hoofdverblijf houdende in de ge meente, daar toch meer dan 90 dagen aanwezig zijn voor de uitoefening van hun beroep of bedrijf. Daaruit zijn de forensen ontstaan. Ook uit het tweede lid van art. 245 blijkt hetzelfde principe. Bovendien beroept spreker zich hier op de be slissingen van Gedeputeerde Staten van Utrecut d.d. 10 Juni 1912, Gemeentestem no. 3220, en vin Groningen van 15 October 1913 (Weekblad voor de Burgerlijke Administratie no. 3359). er der wenscht spreker nog te wijzen op art. 77, juncto 74 van het Burgerlijk Wetboek, waaruit volgt dat iemand zijn hoofdverblijf niet behoeft te hebben waar hij eene openbare bediening uitoefent. In dit geval komt er nog bij dat hij zijne bediening niet uitoefent, daar hij van rechtswege verlof heeft. Nog wil spreker wijzen op een besluit van Gede puteerde Staten van Friesland van 1908 (Weekblad voor de Burgerlijke Administratie no. 3086). Wel is dit geval niet precies gelijk aan het onderhavige, maar het is vrijwel juist het omgekeerde. Ofschoon ook Oppenheim in zijn werk niet uitdrukkelijk deze interpretatie geeft, laat deze zich toch geheel in dien geest uit. Met deze jurisprudentie gewapend durft spreker zich gerust tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders verklaren. Een ding heeft spreker met leedwezen in het request gezien. Waar de jurisprudentie ten op zichte van deze zaak zoo sterk is, spijt het spreker dat de heer Boekwinkel ten slotte een beroep heeft gedaan op het medelijden van den Raad. De Voorzitter doet opmerken, dat deze zaak tij dens zijne afwezigheid is behandeld. Hij heeft zich erbij neergelegd, maar is het volkomen eens met den heer van Sloterdijck. De Raad heeft te doen met de vraag waar adres sant zijn hoofdverblijf houdt. En dan is er geen twijfel aan, niet hier. Hij heeft zijn huis afgeschaft en woont elders. In het prae-advies nu wordt gezegd dat voor de rechtsvraag het er niet toe doet of hij in Haarlem woont. Dit doet er wel degelijk toe. Niemand toch kan op twee plaatsen zijn hoofdverblijf hebben. De omstandigheden maken Haarlem tot het hoofdver blijf van adressant en spreker neemt dan ook zon der aarzeling het standpunt van den heer van Sloterdijck in. De heer Boekwinkel moet hier wonen, omdat hij in gemeentedienst is. Nu hebben Burgemeester en Wethouders aldus geredeneerd: adressant moet hier wonen, dus woont hij hier. Dat is niet juist. Men moet zeggen: waar woont hij2 Burgemeester en Wethouders beroepen zich ver der op een geval met een officier van gezondheid. Om een goed oordeel te kunnen vellen, zou men alle omstandigheden moeten kennen. Volgens een door spreker ontvangen mededeeling maakte genoemde officier een reis naar Indië. Al die omstandigheden nu zijn voor de beoordeeling der zaak van groote beteekenis. Hier heeft de Raad te doen met iemand, die in een andere plaats woont en een beroep op een geval, waarvan men alle omstandigheden niet kent, gaat niet op. De heer Oosterhoff (wethouder) treedt niet zon der eenigen schroom tegen twee juristen in het krijt. Hij meent evenwel dat er wel iets is in +e brengen tegen hetgeen de heer van Sloterdijck heeft gezegd. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 November 1916. 269 Spreker zal echter kort zijn omdat in het prae-ad vies het standpunt van Burgemeester en Wethou ders uitvoerig en juist is uiteengezet. De meening van den heer van Sloterdijck dat Burgemeester en Wethouders zich alleen beroepen op het feit dat de heer Boekwinkel nog steeds leeraar aan het gym nasium is, is niet geheel juist. Het is wel één van hunne argumenten, maar er zijn meer. Hij doet opmerken, dat het vertrek van den heer Boekwinkel bovendien van tijdelijkeu aard is en het voornemen bij hem bestaat om terug te keeren; dit blijkt im mers wel uit het niet opvragen van het verhuis biljet voor zich zelf. in art. 245 Gemeentewet staat: „In deze belasting wordt bijgedragen door hem, die tijdens het belastingjaar in de gemeente zijn hoofdverblijf houdt", en verder: „In wmlke gemeen te het hoofdverblijf gevestigd zij, wordtjiiet u i t- sluitend naar de verklaring in art. 76 van liet Burgerlijk Wetboek bedoeld, maar naar omstandig heden beoordeeld." Nu is door den heer Boekwinkel wel voor zijn gezin, maar niet voor zich zelf het bovenbedoelde verhuisbiljet opgevraagd. Dat is voor de beoordee ling dezer zaak zeker van beteekenis. De heer van Sloterdijck heeft eenige uitspraken aangehaald, waarin in tegenovergestelden zin dan in het prae- advies wordt voorgesteld, is beslist. Spreker meent dat het weinig moeite zoude kos ten daarnaast te zetten eenige uitspraken, waarin in gelijken geest eene beslissing is genomen. De jurisprudentie over deze zaak staat lang niet vast en dat is geen wonder, waar de uitspraak geheel afhangt van de appreciatie der omstandigheden. Wat in Haarlem is gebeurd kan, meent spreker, worden uitgeschakeld, tenzij men aanneemt dat de Raad van Haarlem een juister standpunt heeft in genomen dan Burgemeester en Wethouders hier. Spreker meent dat het welwillendheid zou zijn als men adressant niet aanslaat, omdat hij in Haarlem is aangeslagen. Hij is van oordeel dat besloten moet worden in den geest van het prae-advies. De Voorzitter wil nog iets over het verhuisbiljet zeggen. Spreker heeft den chef van de afdeeling bevolking gevraagd hoe die zaak in elkander ziL Deze heeft hem medegedeeld dat de heer Boek winkel bij hem is geweest om zich met zijn geziu te laten overschrijven. Genoemde chef heeft den heer Boekwinkel geraden zulks niet te doen en deze heeft zich daarbij neergelegd. Adressant wilde in Haarlem zijne kinderen ter school doen en toen heeft bet gemeentebestuur dier gemeente het biljet van de vrouw en de kinderen van adressant opgevraagd; bet is best mogelijk dat dit buiten dr. Boekwinkel zelf omgegaan is. Spreker meent overigens dat aan het verhuisbiljet niet veel waarde moet worden gehecht. Er wordt gezegd dat wij niets hebben te maken met de beslissing van Haarlem. Men zal evenwel moeten toegeven dat iemand slechts op één plaats zijn hoofdverblijf kan hebben. De heer Schoonderniark (wethouder) is nu nog vaster overtuigd dat adressant hier moet worden aangeslagen. Als hij eens geen kinderen had, dan behoefde hij die ook niet naar school te zenden en dan zou adressant als de Raad het zaakje hier liet loopen, noch hier, noch in Haarlem belasting be talen. De Voorzitter: „dat gaat niet naar het al of niet inzenden van het verhuisbiljet." De heer Schoonderniark: „hoe wilt u dat dan con troleeren?" Spreker vervolgt en zegt dat den heer Boek winkel, toen hij in Haarlem zijne kinderen voor de school aangaf, is gezegd: dat gaat niet of u moet ze laten overschrijven naar hier. Zoo is adressant tegen de lamp geloopen. Hij krijgt als leeraar hier zijn tractement al is hij ziek en moet dus ook hier betalen. De heer van Sloterdijck zegt dat de heer Schoon derniark zich op het standpunt stelt dat een ge meenteambtenaar hier moet wonen. Dat is vol komen juist. Als hij evenwel meent dat de heer Boekwinkel hier niet woont, zonder daartoe hot recht te hebben, kan hij een klacht doen bij Burge meester en Wethouders, die den heer Boekwinkel dan ter verantwoording kunnen roepen. En als Burgemeester en Wethouders diens verantwoor ding niet willen aannemen, kunnen zij den betrok kene ontslaan. Dat doet echter tot de kwestie waar het hier om gaat, namelijk waar adressant zijn hoofdverblijf heeft, niets af. De vraag is waar is adressant nu, waar is hij gedomicilieerd en waar denkt hij te blijven. Hij woont in Haarlem sedert 1 April en kan dus hier onmogelijk zijn hoofdver blijf hebben. Het is dan ook onrechtmatig als adres sant èn hier èn in Haarlem belasting betaalt. Spre ker wil even de geschiedenis van art. 245 der Ge meentewet nagaan. Vroeger stond er in dat de in woners der gemeente werden aangeslagen. Toen evenwel veel inwoners de steden, waar zij hun geld verdienden, verlieten en zich buiten vestigden, is het instituut der forensen in het leven geroepen (art. 245, le lid, 4°). En nu mag de Raad de bestaande bepalingen niet uitbreiden door iemand in twee gemeenten be lasting te laten betalen. De heer Hiemstra zal den weg der juristerij niet opgaan. Hij kan dat niet. Het eenige houvast om adressant hier aan te slaan is, dat zijn verhuisbiljet hier nog is. Als hij dat biljet had meegenomen, zou er dus geen enkele aanleiding zijn om te zeggen dat adressant hier woont. Waar het nu gebleken is dat het dus eene kwestie van formaliteit betreft, acht spreker het juist om adressant van zijn aan slag te ontheffen. Daar komt nog bij, dat men ook aan het billijkheidsstandpunt recht moet laten wedervaren. Spreker zal tegen het prae-advies stemmen. De heer Oosterhoff (wethouder) heeft van den heer van Sloterdijck gehoord dat het om de vol gende drie dingen gaat: waar adressant is, waar hij zijn domicilie heeft gevestigd en waar hij denkt te blijven. De vraag waar iemand is, geeft echter geen antwoord op de vraag waar hij zijn hoofdver blijf heeft gevestigd. Iemand kan toch wel twee of drie maanden op reis zijn. Zijn hoofdverblijf is dan evengoed zijn woonplaats. Spreker voelt meer voor de vraag waar adressant denkt te blijven. Adres sant denkt evenwel juist niet in Haarlem te blij ven, maar hoopt zoo spoedig mogelijk hier terug te keeren. Het derde punt, waar adressant zijn domicilie heeft gevestigd, is zeker ook van belang. Maar dat heeft hij niet in Haarlem gevestigd, want hij heeft alleen het domicilie van zijn gezin over gebracht. De heer van Sloterdjjck heeft prof. Oppenhenn aangehaald. Deze heeft echter oök gezegd dat de wijziging der Gemeentewet wel niet geheel voorkomen dat iemand in twee gemeenten werd aangeslagen. De heer P. A. de Haan vraagt of de heer Boek winkel vergunning heeft van Burgemeester en

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1916 | | pagina 7