272 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 November 1916.
school bezoeken is ook van veel beteekenis en de
geheele uitgave voor de school, 60.000,komt
de gemeente ten goede.
Leeuwarden heeft bovendien als centrum ver
plichtingen. Als zoodanig is zij de aangewezen
plaats om instellingen van onderwijs te hebben,
waarvan de geheele provincie kan profiteeren. Dit
is de plicht der gemeente als hoofdstad der pro
vincie. I)e gemeente heeft niet alleen te toonen be
langstelling, maar moet ook het belang dat zij bij
de school heeft, niet uit het oog verliezen. Er zijn
dan ook, meent spreker, geen afdoende argumenten
aangevoerd om spreker zal het minder parle
mentaire woord maar gebruiken het subsidie
te beknibbelen.
De geheele zaak staat of valt met het door de
gemeente te verleenen subsidie. Het gaat niet aan
en 1.000,af te nemen, daar het Rijks- en Pro
vinciaal subsidie tevens afhankelijk is van dat der
gemeente.
De Voorzitter: „de buitengemeenten kunnen ook
meer geven."
De heer Beekhuis: „de buitengemeenten kunnen
niet worcjen gedwongen."
De Voorzitter: „Leeuwarden ook niet."
De heer Hiemstra: „Leeuwarden heeft grooter
belang bjj de school."
De heer Heekhuis: „als Leeuwarden het belang
bij de school inziet moet zij de 3.000,meer toe
staan en daarop niet 1.000,op willekeurige
wijze beknibbelen."
De heer Zandstra zou wel van het woord kunnen
afzien, daar de heer Beekhuis reeds heeft gezegd
wat spreker had willen zeggen. Toen hij toch de
cijfers naging, kon hij zich niet voorstellen, dat
Burgemeester en Wethouders inplaats van de ge
vraagde 3.000,slechts 2.000,wilden geven,
te meer daar zij zelf erkennen, dat op de begroo-
tingseijfers niet veel valt af te dingen. Spreker
behoeft niet te herhalen dat Leeuwarden het meeste
belang heeft bij de school.
Dat de gemeente op de centen moet passen is
zeker. Op het onderwijs evenwel moet niet worden
bezuinigd. Wij willen er met Burgemeester en Wet
houders niet over twisten of wij al dan niet over
de salarieering van het personeel van de ambachts
school mogen spreken, maar wij zijn geen groote
bewonderaars van de wijze, waarop het schriftelijk
verzoek van het personeel om financieele verbete
ring door het bestuur is behandeld. In 1910 is reeds
een salarisregeling in uitzicht gesteld, nadat ui
1908 eenige bestuursleden reeds hadden te kennen
gegeven dat een herziening van de salarissen aan
staande was. We zjjn nu einde 1916 en de aan
staande herziening is nog steeds in uitzicht. En dat
nog wel terwijl in 1910 volgens ons verstrekte in
lichtingen het Rijkssubsidie is verhoogd.
Verder wordt het door onderwijsautoriteiten
meer gebezigde middeltje van acte halen gebruikt,
om enkelen die zoo gelukkig zijn de bevoegd
heden te behalen, eenige verhooging toe te
kennen. Maar daarmede is de grondslag der
salarisregeling niet gewijzigd. Salarisherziening
van deze onderwijskrachten is zeker urgent,
is het reeds vele jaren. Daarom zijn wy ook
niet te spreken om deze 3.000,niet toe
te staan. Wordt dit niet toegestaan, dan vreest
spreker dat er van de salarisregeling niets terecht
komt. Als de Raad die subsidie niet geeft, brengt
hij stoornis in liet Rijks- en provinciaal subsidie.
Ook die lichamen zullen dan minder geven. Spreker
meent dan ook dat de Raad het gevraagde subsidie
moet toestaan en stelt voor:
Aan het slot sub 1 in plaats van 10.000,— te
lezen 11.000,
sub 2 te schrappen de woorden:
dat de zaak van de bezoldiging van het onder
wijzend personeel niet door den Raad behoort te
worden beïnvloed1, maar naar diens oordeel aan
het bestuur behoort te worden overgelaten,
en daarvoor te lezen:
„dat de Raad met hen van oordeel is dat hunne
bezoldiging onvoldoende geacht moet worden en
de verwachting uitspreekt dat het bestuur de
salarisregeling spoedig ter hand zal nemen en af
doen."
Dit amendement wordt ondersteund en maakt
tegelijk met het voorstel van Burgemeester en Wet
houders een onderwerp van oeraadslaging uit.
De heer H. P. de Haan is in zijn vorige woon
plaats ruim 24 jaar lid geweest van het bestuur
eener bloeiende ambachtsschool en heeft daarvan
gedurende 18 jaar de belangrijke functie van secre
taris vervuld; hij put daaruit de vrijheid om een
oordeel uit te spreken over de verhouding die er
moet bestaan tusschen de ambachtsschool en de
gemeente. Hij doet dit vooral, nu er eene belang-
lijke verhooging van subsidie aan het gemeente
bestuur wordt gevraagd.
De ambachtsschool is hier omstreeks 1875 tot
stand gekomen door het particulier initiatief, n.I.
van liet departement Leeuwarden der maatschappij
tot Nut van het Algemeen, de vereeniging Nijver
heid, het St. Anthonij-gasthuis en de Spaarbank.
Spreker is overtuigd dat het verklaarbaar en billijk
dat deze vier corporaties een vertegenwoordiger
hebben in het bestuur. Daarnaast moeten de andere
bestuursleden, die nu worden gekozen uit de leden
der Y ereeniging, waaronder veel leveranciers, die
samen 700,bijdragen, eigenlijk worden be
noemd door den Raad, (lie nu slechts recht heeft
op één vertegenwoordiger uit haar midden.
Dan zou er althans eenige kans bestaan dat ook
personen van verschillende richting in het bestuur
vertegenwoordigd waren. Als men toch nagaat de
groote uitbreiding die de school genomen heeft, en
bovendien in aanmerking neemt dat het bestuur
der ambachtsschool tevens de middelbaar-techni
sche school beheert en beschikt over 73.000,—
's jaars aan subsidiën, ongeacht de 9.000,ver
hooging voor 1917 van het Rijk en de gevraagde
meerdere 2.000,en 3.000,van de Provincie
en de gemeente, dan gelooft spreker dat het tijd
wordt deze scholen te maken tot o verheidsschol en
en ze uit handen te nemen van het particulier ini
tiatief.
Wat de tractementen van het personeel betreft,
liet bestuur heeft reeds lang gezegd dat het die
gaarne wilde verbeteren, maar dat het geld ont
brak. Spreker hoopt aan te toonen dat dit argu
ment onjuist is en dat er bij een andere wijze van
werken wel degelijk middelen kunnen worden ge
vonden om de salarissen van het personeel te ver-
hoogen.
Spreker neemt daarvoor niet als uitgangspunt
de begrooting van 1917, maar de rekening over
1915, komende daardoor beter in overeenstemming
met reeds gedane uitgaven.
Hij heeft het aantal leerlingen tot basis geno
men bij eene vergelijking tusschen de scholen te
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 November 1916. 273
Arnhem en te Leeuwarden. Hier toch waren bij
den aanvang van den cursus 1915/16 308, in Arnhem
291 leerlingen. Spreker is tot de overtuiging ge
komen, dat de uitgaven voor leermiddelen en mate
rialen, onderhoud, verwarming en verlichting, ge
reedschappen en kielen, hier veel hooger zijn dan
te Arnhem.
Het is moeilijk om uit de verschillende hoofd
stukken eene bepaalde conclusie te trekken, maar
spreker wil toch eenige cijfers noemen. Hier kosten:
Onderhoud, assurantie 1.635,
Verlichting en verwarming 3.790,
Materialen en leermiddelen 7.776,
Gereedschappen en kielen 2.482,
15.683,—
In Arnhem geeft men voor dezelfde zaken
8.566,uit of =t= 7.000,minder. Spreker weet
wel dat daar iets af moet. De ambachtsschool hier
krijgt 1.000,retributie voor verwarming en
verlichting voor den avondcursus en de Burger
avondschool.
Blijft dus een verschil van 6.000,By de
ambachtsschool te Arnhem worden uitgaven voor
gereedschappen uit het Henriëtte-fonds gedaan,
welke hier uit de kas komen. Dat bedrag is J 542,
waardoor het verschil wordt gereduceerd tut
5.500,Hier bracht de verloting in 1915
2.248,— op, in Arnhem 1.132,—. Het nadeelig
saldo voor Leeuwarden blijft toch 4.500,Spre
ker hoopt dat de afgevaardigde van den Raad in
het bestuur der ambachtsschool in staat is hem nu
of later van de onjuistheid zijner cijfers te over
tuigen, want het is allerminst zijne bedoeling met
geflatteerde getallen te werken.
Dit staat echter bij spreker vast, dat de uitgaven
voor de doode leermiddelen hier belangrijk hooger
zijn dan in Arnhem, terwijl die voor de levende
leerkrachten veel minder bedragen en wel daar
29.007,— tegen 31.596,— te Leeuwarden 111
1915. Volgens de hier nog geldende jaarwedden-
regeling van 1914 ontvangen de onderwijzers voor
het ambacht zonder akte van J 800,tot 1.000,
volgens die van 1909 te Arnhem van 900,— tot
1.500,—.
De bezieling van het onderwijs nu moet uitgaan
van het onderwijzend personeel en men doet dan
ook veel beter in deze dure tijden wat op het mate
riaal te bezuinigen dan op hetgeen de onderwijzers
noodig hebben.
Spreker heeft bij zich een lijst van enkele sala
rissen hem door het bestuur verstrekt en daarop
komt een leeraar voor met 32 dienstjaren en 56
lesuren met een salaris van 1.122,en twee
leeraren eveneens zonder akte, die 36 en 34 lesuren
hebben, ieder met een tractement van 940,—.
Deze salarissen dienen verbeterd. De grief van
de leeraren is nu deze, dat in de memorie van toe
lichting bij het adres van het bestuur aan den Raad
heeft gestaan dat het bij toekennen van een ver
hoogd subsidie in het voornemen ligt de laagste
salarissen iets te verhoogen en dit is de aan
leiding geweest dat het personeel zich tot den Raad
heeft gewend.
De heer Zandstra heeft straks reeds medegedeeld
dat de leeraren zonder wettelijke bevoegdheden m
1910 pogingen hebben aangewend om hunne sala
rissen verbeterd te krijgen en dat zij toen de schrif
telijke toezegging hebben gekregen dat de salaris
sen ook in verband met de uitbreiding eerlang zou
den worden herzien. Deze belofte is gedaan bij
schrijven van 7 Maart 1910.
Sedert nu is het Rijkssubsidie verhoogd van
16.900,tot 22.000,zonder dat nochthans die
belofte in vervulling is gekomen.
De toestand is nu deze. Naar aanleiding van het
adres der leeraren aan den Raad hebben zij van
het bestuur bericht ontvangen dat de verhooging
van de salarissen zal afhangen van het al of niet
verhoogen van het subsidie. Wat zal nu het gevolg
zijn als de Raad 2.000,in plaats van 3.000,
geeft! Spreker vreest dat dan van salarisverhoo-
ging niets terecht komt en hij zou dat betreuren.
De omstandigheden toch zjjn van dien aard dat
ieder, die een laag, vast salaris heeft, moeilyk in
zijn onderhoud kan blijven voorzien. Daarom is
spreker huiverig om met het voorstel van Burge
meester en Wethouders mee te gaan en voelt hij
veel meer voor het denkbeeld van den heer Zand
stra, in de hoop dat het hier gesprokene voor het
bestuur der ambachtsschool eene aanleiding mag
zijn om de salarissen van het onderwijzend perso
neel aanmerkelijk te verhoogen.
De heer Peletier beschouwt de ambachtsschool
als een sieraad voor de gemeente en als eene in
richting, waarvan het bestuur allen lof toekomt.
Dat deze inrichting nu zoo goed bekend staat is
voornamelijk te danken aan het goede onderwij
zend personeel. Waar nu de gemeente subsidie
geeft, acht hij het wenschelyk, hij heen dat in zijn
amendement uitgedrukt, dat zij, als het blijkt dat
bet personeel te laag wordt bezoldigd, ingrijpt.
Spreker heeft zich afgevraagd of het bestuur
der school inderdaad ernstig in verzuim is. Hij
heeft om inlichtingen gevraagd en het bestuur heeft
hem een staat verstrekt van salarissen, welke wor
den uitbetaald aan inrichtingen voor vakonderwijs.
Die staat bevatte 50 plaatsen en de ambachts
school hier maakte daarop een zeer gunstig figuur.
Spreker zou haast zeggen: het allerbeste. Wanneer
liet echter gaat om het salaris van onderwijzers,
staat spreker op het standpunt dat hij die bijna
altijd wTel wil verbeteren omdat hij de groote be
teekenis kent van de plaats, welke de onderwijzers
i de maatschappij innemen. Het is echter, meent
spreker, niet noodig, dat Leeuwarden uitsteekt.
Spreker vond onder de 50 plaatsen het figuur van
Leeuwarden zeer gunstig en hij gelooft dan ook
niet dat het aangaat om tot. het bestuur te zeggen:
u krijgt het verhoogd subsidie, maar dan moeten
de salarissen van het personeel worden verbeterd.
Wat nu het subsidie zelf betreft, spreker gelooft
niet dat de gemeente moet beknibbelen. Hij wil
alleen deze opmerking maken. De verhooging van
het subsidie is voor een deel een gevolg van de
tijdsomstandigheden. Brandstoffen en materialen
zijn zeer duur. Dat zal later wel anders worden.
Spreker wil dan ook den heer Beekhuis in over
weging geven voor te stellen met het prae-advies
mee te gaan en voor het komende jaar 1.000,--
extra te geven.
De heer Beekhuis wijst erop dat door den heer
H. P. de Haan eene vergelijking is gemaakt tus
schen verschillende posten van de rekeningen der
ambachtsscholen te Arnhem en te Leeuwarden. Het
is niet gemakkelijk dien spreker op den voet te
volgen, maar hij wil dadelijk op één zaak wijzen.
De heer de Haan heeft eene vergelijking gemaakt
tusschen de kosten van onderhoud, verlichting en
verwarming te Arnhem en hier. Nu is het altijd
moeilijk twee dingen te vergelijken, die niet pre
cies gelijk zijn. Yran Arnhem weet spreker te wei
nig, maar hij weet dat hier eiken avond 13 lokalen
in gebruik zijn voor de burgeravondschool. Spreker
gelooft dan ook dat de Raad goed zal doen niet