296 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 21 November 1916,
zijn blyven rusten, omdat de keien uit die straten
op een andere plaats moeten worden gebruikt, deels
voor de bestrating langs den kademuur aan den
Westersingel, deels aan den Dokkumertrekweg.
Het is goedkooper dat die werken tegelijk worden
uitgevoerd.
Omtrent de particuliere straten valt niet veel
nieuws te zeggen. Er is een groote particuliere
weg, die nu verbeterd wordt, n.l. de Dokkumer
trekweg. Het advies van den heer Zandstra om
dwingende maatregelen te treffen, kunnen Burge
meester en Wethouders moeilijk opvolgen, want,
waar niet is verliest de keizer zijn recht. Van de
onderhoudsplichtigen is in den regel niets te halen.
De overneming der particuliere straten is een
kwestie die overweging verdient, maar is een gas-
vraagstuk. Bij overneming toch moet het buizen
net aanzienlijk worden uitgebreid en te dien op
zichte moet het optreden van den nieuwen directeur
worden afgewacht. De vorige was niet geheel ge
rust omtrent groote uitbreiding in dezen tijd.
Een paar weken geleden is het dossier in handen
gesteld van den nieuwen directeur der gasfabriek
ter bestudeering.
Voor de Verversbrug geldt hetzelfde als wat
voor de Oosterbrug is medegedeeld. Spreker zal
de kwestie van een klapbrug met den Directeur
dei' Gemeentewerken bespreken. De taludverbete
ring achter den Prinsentuin zal drie jaar lang
500,kosten en het is de bedoeling de geheel e
bocht tegenover het Diaeonessenhuis te verbeteren.
Spreker komt hierbij vanzelf aan de opmerking
van den heer P. A. de Haan, die vroeg of Burge
meester en Wethouders, als zij de een of andere
zaak overwegen, het resultaat dier overweging aan
den Raad willen mededeelen. Spreker meent dat
dit moet afhangen van het te behandelen onder
werp. Is het een zaak van groot belang, dan is het
wel gewenscht den Raad van het resultaat mede-
deeling te doen. Betreft het echter een eenvoudige
zaak, zooals de vraag van den heer de Vos be
treffende een lantaarn by het Diaeonessenhuis,
dan acht spreker mededeeling niet noodig.
Omtrent de indeeling in brandwijken bestaat er
geen bezwaar daarvan den Raad mededeeling te
doen.
Wat de kwestie der maaltijden in het ziekenhuis
betreft, als iemand om 51/2 uur een warm maal
heeft gehad, behoeft hij om 9\/2 uur niet weer te
eten. Dan gaat het licht uit
De lieer P. A. de Haan: „die vraag is niet van
my. Wel heb ik de opmerking over de Armhuis-
kleeding gemaakt."
De Voorzitter: „in het verslag staat dat er na
5j/2 uur geen maaltijd meer wordt verstrekt."
De heer Terpstra: „een thans gezonde patiënt
heeft spreker medegedeeld, dat het een te lang
schoft is als er na 5V2 uur 's middags geen maaltijd
meer wordt verstrekt."
De Voorzitter: „het zal geen bezwaar zijn het
advies der Commissie voor het Ziekenhuis over te
leggen."
De Raad moet het zelf weten of hij bij avond wil
vergaderen of niet. Spreker gelooft dat het niet
wenschelijk is. Hij verzendt nooit een gewichtig
stuk, dat hij 's avonds heeft gesteld, 's Middags
staat men helderder en nuchterder tegenover de
zaken.
De heer Terpstra heeft gezegd dat iemand uit
arbeiderskringen dan 's middags kan studeeren en
's avonds vergaderen. Dit raadslid kan het ook
omkeeren en 's avonds studeeren en 's middags ver
gaderen.
De kwestie van het goedkooper beschikbaar
stellen van de Handelingen kan overwogen wor
den. De prys is 1,50 met, 1,zonder bijlagen.
De vraag van den heer Haverschmidt om de ter
visie legging der stukken op den ouden voet te
doen plaats hebben kan spreker beantwoorden
met de opmerking dat het denkbeeld om het stad
huis te sluiten van den Raad zelf is uitgegaan. Er
is geen bezwaar het open te houden en tevens den
concierge zijn vrijen Zondag te laten behouden.
De heer Schoondermark (wethouder) kan kort
zijn. Als men de algemeene beschouwingen van hier
vergelijkt met die van Amsterdam, den Haag en
Rotterdam, dan komt spreker er nogal goed af
De heer Hiemstra: „het komt nog!"
De heer Schoondermark (wethouder) vervolgt
en zegt dat de kwestie van het niet afwerken van
vier lokalen aan school 13 reeds uitvoerig door den
heer Fransen is beantwoord. De heer Zandstra
heeft gesproken over de tijdelijke onderwijzers. Als
de school 13 geopend wordt, zal er weer minder
tydelyk personeel komen. Ook is er tijdelijk perso
neel noodig voor de proef met het 7e leerjaar. De
heer Zandstra zal het met spreker eens zijn dat
er, als men een school sticht, en die school een
groote toeloop krijgt, niet zooveel vast personeel
kan worden aangesteld als er noodig is, omdat men
niet weet of die toeloop blijft. Daarvoor neemt men
dan tijdelijk personeel in dienst dat, als de toeloop
groot blijft, vast kan worden aangesteld. Nog dit
jaar is zulks gebeurd met personeel aan de Bur
geravondschool. Hedenmiddag is nog weer een
tijdelijken onderwijzer, wegens uitbreiding van
school 4, eene vaste aanstelling gegeven.
De Voorzitter is zoo beleefd geweest den heer
Menalda te antwoorden op diens vraag omtrent
de vacanties. Dit is een zaak, die Burgemeester en
Wethouders en den districtsschoolopziener aan
gaat. Het neemt echter niet weg dat die kwestie
kan worden besproken. Spreker is evenwel van
oordeel dat een kind, dat vier weken vacantie heeft
gehad, alweer tot rust gekomen is. De kinderen zijn
spoediger weer op dreef dan oudere mensehen.
Wat de daghandelsschool betreft, spreker meent
dat het beter is daarmee te wachten tot volgno. 248.
De heer Hiemstra zegt dat de heer H. P. de
Haan den Raad uitspraak wil laten doen over eene
wyziging der verordening op den Hoofdelijken
Omslag in verband met den kinderaftrek. De wet
houder van financiën heeft gezegd dat er een wij
ziging op komst is en dat de Raad die kan af
wachten.
Als nu de wyziging, die de heer Oosterhoff be
doelt, niet ging in de richting door den heer H. P.
de Haan bedoeld, dan zou een uitspraak van den
Raad die richting kunnen aangeven en kan spre
ker zich wel met de motie vereenigen.
De Voorzitter heeft de vraag besproken of de
Raad al dan niet een politiek collego is. Spreker
geeft toe dat vraagstukken van algemeen staats
beleid niet door den Raad worden opgelost. Ten
opzichte van verschillende vraagstukken echter
bestaat verschil van meening en dit vloeit voort
uit de verschillende levensbeschouwing die men
bezit. In dien zin is de Raad dus wel een politiek
college. Als men het standpunt van den Voorzitter
inneemt, acht men fractievergaderingen onnoodig.
Spreker meent dat het wel noodig is. Men kan het
nu betreuren dat er by raadsverkiezingen meer
Verslag vau de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 21 November 1916. 29<
wordt gelet op de politieke richting dan op be
kwaamheden, toch is dit het geval. Alle politieke
partyen stellen candidaten van hun eigen partij en
nu lijkt het spreker onmogelijk dat die menschen
nog kunnen beweren dat de Raad geen politiek
college is.
In vele gevallen wordt het standpunt, dat men
in de gemeentepolitiek inneemt, bepaald door de
levensbeschouwing die men erop nahoudt. Als b.v.
de heer Haverschmidt eene interpellatie aanvraagt
over het levensmiddelen-vraagstuk, stond de heele
Raad paf. Dit is nu geen persoonlijk verwijt aan
den heer Haverschmidt, maar diens levensbeschou
wing leidt er niet toe dat hij zich gedrongen ge
voelt dergelijke vraagstukken aan te snijden. Dat
wordt eerder van de sociaaldemocraten verwacht,
omdat zy meer verband houden met de groote
groep die daarin belang stelt. De heer Beekhuis
heeft ontdekt dat de sociaaldemocraten altyd ge
lijk stemmen. De heer Tiemersma heeft straks
voor de verhooging van de wethouderssalarissen
gestemd, zeker om te demonstreeren dat zulks toch
niet altyd het geval is. Wel stemmen de sociaal
democraten in de meeste gevallen gelijk, maar
daarin ligt hunne kracht.
Spreker zal niet spreken over de kwestie der
levensmiddelenvoorziening, maar liy is het niet met
den Voorzitter eens dat de Raad het recht niet
heeft Burgemeester en Wethouders daarover te
interpelleeren. Oppenheim is zelfs van meening
dat de Raad den burgemeester als hoofd der poli
tie ter verantwoording kan roepen
De Voorzitter: „dat is een heel andere zaak."
De heer Hiemstra: „Dat de Raad Burgemeester
en Wethouders ter zake van de distributie niet ter
verantwoording kan roepen, is in strijd met de
algemeen gehuldigde opvatting."
Als spreker het woord „misleiding" heeft ge
bruikt, dan wil liij dit na de uiteenzetting door
den Voorzitter gaarne terugnemen. Het verwon
derde spreker dat de zaken zoo geloopen waren.!
Hij meende dat uit de circulaire niet bleek dat de
Minister de weistandsgrens moest goedkeuren.
Burgemeester en Wethouders wilden den boel hier
ongeregeld laten. Zy stelden geen grens en zoowel
iemand met 1000,als met 5000,inkomen
kon een broodkaart krijgen. Dat was den Minister
niet geregeld genoeg en hy heeft een welstands-
grens gevraagd. Spreker kan zich zeer goed voor
stellen, dat de Minister de eerst voorgeslagen rege
ling niet wilde goedkeuren.
Ook wat uit Groningen is aangehaald is niet
voldoende om de bewering van den Voorzitter te
staven. Daar staat toch: ik heb een grens vastge
steld en zal den Minister inlichten. Als men spreekt
van inlichten, dan blijkt dat de burgemeester van
Groningen zich in staat heeft geacht zonder
's Ministers goedkeuring een grens te stellen. Het
woord misleiding trekt spreker in. Hij kreeg den
indruk dat Burgemeester en Wethouders in deze
tnet groote nonchalance hebben gehandeld. Het
kan zijn dat spreker daarin mis is, maar hij zegt
dikwyls wat een ander denkt en is dan liet kwade
beest. Hij zag in de wijze waarop deze zaak is ge-
tracteerd eene miskenning van den Raad.
Wat de verhuring der woningen betreft, deze
wijze van handelen mag een gewone manier van
doen zijn, in de tegenwoordige tijdsomstandigheden
moet het zoo niet gebeuren. Er zou misbruik van
kunnen worden gemaakt. De woningverhuurders
halen de huurders het vel over den nek en nu zal
het publiek zeggen dat de gemeente hun een voor
beeld geeft. Ily wil niet door inschrijving de
waarde doen bepalen als dat dan maar niet drie
maal de waarde wordt
De Voorzitter: „de huizen Oehoeven niet aan den
hoogsten inschrijver te worden gegund."
De heer Hiemstra vervolgt en zegt dat de Voor
zitter gelijk heeft. Men kan uit de advertentie op
maken dat, als de hoogste inschrijver even solide
is als de laagste, de eerste de woning krijgt. Deze
wijze van adverteeren heeft eenige ongerustheid
gewekt. Spreker hoopt dat Burgemeester en Wet-
iiouders het bod niet als een normale maatstaf
zullen aanmerken.
Ten slotte ontkent de Voorzitter, dat de bouw
vergunningen zoo lang uitblijven. Ze blijven wel
degelijk lang uit. Spreiter kent een geval dat over
een gebouw door de Schoonheidscommissie na een
paar kleine opmerkingen conform was geadviseerd
en de vergunning 14 dagen op de secretarie heeft
gelegen. Zij is er vermoedelijk nog
De Voorzitter: „kunt u zeggen welk gebouw dit
betreft."
De heer Hiemstra: „ik wil het u persoonlijk wel
zeggen. Het is gebleken dat de bouwvergunning
veel te lang hier blijft."
De Voorzitter: „is het zoo geheim?"
De heer Hiemstra: „het is niet zoo geheim, maar
ik ben zelf belanghebbende."
Spreker vervolgt en zegt dat wat het afwijken
van de bouwverordening betreft, er zeker wel eens
zonder dispensatie wordt afgeweken. Er worden
op die wijze wel balkdragende muren gezet van Va
steenswerk. Spreker heeft ten minste wel hooren
zeggen door bouwers: ik waag het erop. Er is der-
deriialve alle reden 0111 het toezicht op het bouwen
te verscherpen. Spreker zou daarvoor graag een
praktisch man hebben. Er sluipt nu heel wat door
de mazen.
De heer Fransen heeft, toen hij over liet lang
uitblijven der bouwvergunningen sprak, niet ge
zegd dat ermee gedraald werd. Hij heeft niets meer
gezegd dan dat hij wenschte dat de bouwvergun
ningen wat spoediger zouden worden uitgereikt.
Wat nu de toepassing der verordening betreft,
de Voorzitter zei dat spreker indertijd klaagde
over de niet juiste toepassing van art. 12 en dat
deze klacht onjuist is gebleken. Spreker is dit nog
niet met den Voorzitter eens.
Dit artikel toch, n.l. al. 3, luidt:
„Zijdelingsche, minder dan 1 Meter breede, ruim-
„ten tusschen twee gebouwen moeten van boven
„en aan alle zijden, ter beoordeeling van Burge
meester en Wethouders, voldoende vochtwerend
„zijn afgedekt en mogen niet tot afvoer van
„menage-, spoel- of regenwater worden gebruikt."
Als nu een gebouw wordt geplaatst op VM.'
afstand van een ander, dan mag die ruimte niet
worden beschouwd als open ruimte, want de ver
ordening schrijft afdekking voor zoowel van boven
als aan alle zijden
De Voorzitter: „het is toch open ruimte."
De heer Fransen: „het mag geen open ruimte
zijn, want het moet worden af ge-
dek t."
Spreker vervolgt en heeft straks gezegd dat hij
ten opzichte van artikel 34 zoo spoedig mogelyk
een voorstel zal indienen. Hij zal dat niet doen, om
dat het niet noodig is. By interruptie heeft de
Voorzitter spreker eenigszins verward gemaakt en