306 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 21 November 1916. Voortgezet Woensdag 22 November 1916. voorloopig niet over te gaan tot de oprichting van een daghandelsschool. Het motief daarvoor was toen alleen dat de Raad vreesde geen leerlingen te zullen krijgen voor zoo'n inrichting. Spreker her innert eraan dat hij de eerste zal zijn aan de op richting van een daghandelsschool mede te werken, als blijkt dat daaraan behoefte bestaat. Spreker is overtuigd, dat er niet voldoende leerlingen zul len komen. En nu mag de heer Zandstra zeggen: een onderzoek kan wel worden ingesteld, maar als men vooruit weet, dat het noodeloos werk is en er zeer veel bezwaar aan het beantwoorden van de verschillende vragen is verbonden, terwijl bovendien de Raad voor 2x/2 jaar besloot geen daghandels school op te richten, is er geen enkel motief om Burgemeester en Wethouders aan het wTerk te zet ten, tenzij men kan wijzen op onderscheien. De onderscholen dragen echter een ander karakter, zijn op een andere leest geschoeid De heer Peletier: „als het noodig is kan deze ook op een andere leest worden geschoeid." De heer Schoondermark (wethouder) vervolgt en acht het voor Leeuwarden een groote dwaasheid tot de oprichting van een daghandelsschool over te gaan. Op een dergelijke school moet handelsonder wijs gegeven worden van zoodanigen omvang en diepte, dat de leerlingen, willen zij de leerstof kunnen verwerken en er later nut van kunnen trek ken, flink onderlegd ter school moeten komen. En de categorie van hen, voor wie dat onderwijs in derdaad vruchtdragend zou zijn en wier ouders en verzorgers financieel in staat zijn de daaraan ver bonden en daarmee samenhangende kosten te be talen, is te klein, om een behoorlijke bevolking van de school te kunnen verwachten. En daarom moet spreker de oprichting ontraden. Hij vindt het on verantwoordelijk de gemeente met de niet onbe langrijke kosten te bezwaren zonder dat het be oogde doel wordt bereikt. Want om een daghan delsschool op te richten als te Zwolle, waar de kinderen van de lagere school dadelijk naar de eerstgenoemde overgaan en daar in drie jaar tijds Eransch, Duitsch en Engelsch en de noodige han delsvakken moeten inpompen, is een dwaasheid. Al wat er geleerd wordt, kan niet worden ver werkt; het onderwys is dus onvruchtbaar. Een der gelijke school noemt spreker een school op papier en tot de stichting daarvan wenscht hij niet mede te werken. De richting, welke hier voor het handelsonder wijs is ingeslagen, vindt spreker juister. Leer lingen die de M.U.L.O.-scholen met diploma heb ben verlaten, en zij, die met lien in ontwikkeling pp één lijn kunnen gesteld worden, worden tot de avondhandelsschool toegelaten. Zij zijn in staat het daar gegeven onderwijs met vrucht te volgen; de school toont aanvankelijk dan ook levensvat baarheid. Maar geweerd moeten worden zij, die de vereischte ontwikkeling niet bezitten. Evenwel is de vraag, of dezulken, die toch be hoefte aan eenig handelsonderwijs hebben, niet van gemeentewege geholpen moeten worden, door spreker reeds onder de oogen gezien. Dit zou dan moeten geschieden in een inrichting, staande naast de tegenwoordige avondhandelsschool en waar het onderwijs op een lager plan moet staan. Thans zijn er van dat soort jongelui op de burgeravondschool, die dan naar de lagere avondhandelsschool zouden kunnen overgaan; de burgeravondschool, die spre ker eigenlijk al te groot wordt, zou daardoor wor den ontlast. De ervaring zal daarom eerst moeten leeren of er behoefte aan de verlangde daghandelsschool bestaat. Destijds is dan ook geredeneerd: laten wij de school laten groeien, opdat wij ervaring krijgen. Nu zijn wij echter nauwelijks bezig of het frap peert spreker niet dat de heer Peletier ermee komt er komt een voorstel tot oprichting van een daghandelsschool, hoewel de toestanden in 2'/2 jaar niets zjjn veranderd. Als er behoefte komt aan een daghandelsschool, als er b.v. een twintigtal familiën zijn, die kinderen voor zoo'n inrichting hebben, zal spreker meewer ken. Hij ziet dat echter thans niet. Het eenige onderzoek dat Burgemeester en Wethouders, naar spreker meent, kunnen instellen is dit: bij het M.U.L.O. en de R.H.B.S. vragen: welke leerlingen na afloop van den cursus de daghandelsschool zul len bezoeken. Als dat gebeurt zal men zien dat dit aantal zeer gering is. De heeren loopeu ook veel te los over de kosten heen, die zeer belangrijk zullen blijken. En als er behoefte bestond zou dat niets beteekenen. Spreker is echter van oordeel dat hier nog geen behoefte bestaat aan een daghandels school. De heer Tulp begrijpt den heer Schoondermark niet. Deze zegt dat er geen behoefte bestaat aan een daghandelsschool, en deze zich ook niet heeft geuit. Hoe wil de wethouder dan dat die behoefte zich uit? Er bestaat hier ter stede eene groote categorie mensehen, die de bevolking van die school kan en moet leveren. Alle raadsleden, behoorende tot die categorie, hebben den vorigen keer om het oprichten dezer school verzocht en vragen dit nu weer. De behoefte wordt dus gevoeld en hier uitge sproken in den Raad; is dit nu nog niet voldoende voor den wethouder? Bewijs is ook hierin niet te leveren, doch het sterkste bewijs is, dat deze raads leden steeds vragen om een daghandelsschool. De avondhandelsschool is voor eene andere groep leer lingen. Waar in dezen Raad, wat het onderwijs be treft, steeds voor alle klassen royaal subsidie wordt verleend, waarom dan ook niet gezorgd voor die klasse die behoefte heeft aan handelsonderwijs? Spreker had gehoopt dat de besprekingen en stem ming van den vorigen keer den wethouder hadden veranderd van opvatting. De heer Hiemstra wijst erop dat de motie het volgend jaar zeker weer komt als zij nu wordt af gestemd. Spreker meent dat het niet gemakkelijk is zijne houding te bepalen. Als er behoefte is, is spreker altijd bereid steun te verleenen voor het onderwijs. Er is geen reden om eene instelling te stichten waaraan geen behoefte bestaat en vooral als die veel geld moet kosten. Spreker gelooft dat er hier ter stede nog eene inrichting bestaat die men wel kan slijten. Spreker zegt dat het moeilijk is een oordeel over de motie te vellen. Hij gelooft dan ook dat het beter is dat Burgemeester en Wet houders de motie tot zich nemen en hunne inzich ten schriftelijk den Raad meedeelen. Als er een behoorlijk oordeel over deze zaak door Burgemees ter en Wethouders is uitgesproken en de Raad meent dan dat het niet noodig is een daghandels school te stichten, is mogelijk de zaak van de baan. Het is dan èn voor de leden van den Raad èn voor de zaak zelve van belang, dat er een breed opgezet prae-advies wordt uitgebracht. De heer Peletier heeft van den heer Schoonder mark gehoord dat deze wil wachten tot ervaring verkregen is. Die ervaring krijgt men niet. Een Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 21 November 1916. 307 Voortgezet Woensdag 22 November 1916. daghandelsschool toch is heel iets anders dan een avondhandelsschool. Beide soorten van inrichtin gen kunnen niet met elkaar vergeleken worden. Leerlingen van een avondhandelssehool zullen uiteraard geen leerlingen kunnen zijn van een dag handelsschool en andersom. Beide inrichtingen kunnen elkaar niet vervangen, kunnen echter ook hier, naar sprekers meening, naast elkaar bestaan. Het is dan ook dwaasheid om in dit geval te zeg gen: laat ons wachten totdat wij ervaring gekregen hebben. De wethouder heeft Zwolle tot voorbeeld genomen. Dat is voor Leeuwarden een goed voor beeld. In den beginne heeft men met enkele moeilijk heden te kampen gehad, welke echter reeds over wonnen zjjn en het gevolg is geworden uitbreiding. Als de wethouder dan ook zijn licht opsteekt bij Zwolle, zal hij ervaren, dat men daar de school ongaarne weer zal missen. De heer Schoondermark heeft gezegd dat er ouders genoeg moeten zijn die hunne kinderen kun nen sturen al komen er in het eerst maar 4 of 5 leerlingen. Spreker is zoo pessimistisch niet, vol doende leerlingen zullen, wanneer eerst de school er is, van zelf komen. Den heer Beekhuis komt het voor dat het, gehoord de rede van den heer Schoondermark, Burgemees ter en Wethouders niet moeilijk zal vallen den Raad van prae-advies te dienen. Het is spreker gebleken dat de wethouder reeds goed op de hoogte is van de zaak en hij zal ook nog het advies kunnen vragen van de Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs. Spreker gelooft dan ook niet dat de Raad, bij aanneming der motie, Burgemeester en Wethou ders een te zwaren last op de schouders laadt. De wethouder heeft erop gewezen dat men de ouders zou kunnen vragen. Spreker wil doen opmerken, dat de school niet alleen zal worden bezocht door leerlingen uit de stad, maar ook door leerlingen van buiten. Waar de daghandelsschool geen dupli caat zal zijn van de avondschool, zal spreker voor de motie stemmen. De beraadslaging wordt gesloten. Met 24 stemmen tegen 1 stem wordt de motie- Peletier aangenomen. Vóór stemmen de heeren: P. A. de Haan, Tulp, de Vos, H. P. de Haan, Cohen, Tiemersma, Atte- ma, van Weideren baron Rengers, Hiemstra, Schaafsma, Terpstra, Berghuis, Zandstra, Koop- mans, Dijkstra, Beekhuis, Binnerts, Peletier, Oos- terhoff, Fransen, Haverschmidt, van Sloterdijck. Menalda en Vonck. Tegen de heer: Schoondermark. Volgno. 248 wordt onveranderd vastgesteld even als volgnos. 249250. De beraadslaging wordt geopend. De heer P. A. de Haan wil de kwestie ter sprake brengen, welke de positie is van een bestuurslid eeuer vereeniging, dat als afgevaardigde van den Raad daarin zitting heeft, omdat die vereeniging door de gemeente wordt gesubsidieerd. Bij de vroe gere samenstelling van den Raad kwamen die raadsleden gewoonlijk uit een kring van personen, met wien zij uit anderen hoofde min of meer vriendscliappelijken omgang hadden en beschouw den zich te zijn gewoon bestuurslid. ersehillende colleges zijn nu in den laatsten tijd, wat de samen stelling betreft, nogal gewijzigd, zoo ook de Raad. Nu is het zeer goed mogelijk dat een afgevaardigd raadslid in liet betrokken bestuur heeft samen te werken met personen, wier opvattingen geheel afwijken van de zijne. Al mengt hij zich nu in alle aangelegenheden en tracht hij zijn meeningen in gang te doen vinden, dan kan een minder aange name samenwerking het gevolg daarvan zijn en bestaat er kans, dat de debatten voor beide par tijen een minder aangenaam karakter aannemen. Spreker meent dan ook dat het beter is dat een dergelijk bestuurslid zich alleen bepaalt tot het con troleeren der gelden, die de gemeente aan een der gelijke vereeniging uitkeert. Spreker heeft dan ook de volgende motie ingediend: „De Raad, gehoord hebbende de besprekingen inzake het bestuurslid zijn van raadsleden van door' de gemeente gesubsidieerde vereenigingen, is van oordeel dat dit bestuurslidmaatschap zich zooveel mogelijk moet bepalen tot controle van het juist besteden der subsidiegelden, en gaat over tot de orde van den dag." De Voorzitter deelt de evenvermelde motie aan den Raad mede. De lieer Beekhuis meent dat er oogenschijnlijk iets voor de redeneering van den heer P. A. de Haan is te zeggen. Het gaat echter niet op. Spreker is als raadslid bestuurslid van de vereeniging „de Ambachtsschool". Het bestuur dier vereeniging is samengesteld uit afgevaardigden van den Raad, St. Anthoon, de Spaarbank, de maatschappij Nij verheid, het Nut. Als nu alle afgevaardigden dier verschillende corporaties de opvatting van den heer de Haan huldigden, dan zou het bestuur niet compleet zijn. Als eene vereeniging geheel bestaat van subsidiën, zou het best kunnen gebeuren dat er op die wijze geen enkel bestuurslid was. Als iemand nu eene vereeniging mee bestuurt, is het niet voldoende dat hij nagaat of liet geld der gemeente goed wordt besteed, maar hij moet dan ook meewerken aan een goeden gang van zaken en den bloei der vereeniging. Als de taak van 's Raads afgevaardigde in het bestuur op die wijze werd beperkt, dan was de aardigheid eraf. Als hij toch op den goeden gang- van zaken geen invloed zal kunnen uitoefenen, dan beteekent het bestuurslidmaatschap niets meer. Bovendien, vraagt spreker, hoe is het mogelijk om speciaal toe te zien of het geld der gemeente goed wordt besteed. De ambachtsschool leeft geheel van subsidiën. Die van de gemeente is er een klein ge deelte van en hoe kan men er nu voor zorgen dat dat speciale gedeelte goed wordt besteed Alles gaat in één groote pot en nu kan men wel liet ge heel, maar niet de onderdeelen controleeren. Spre ker herhaalt dat als men de taak van een dergelijk bestuurslid wil beperken op de wijze als de heer P. A. de Haan wil, de aantrekkelijkheid van de betrekking er af gaat. Het eenigst argument van den heer de Haan is de vrees voor eene minder goede verhouding. Als zoo iets gebeurt, dan belet niets den afgevaardigde om den Raad te verzoeken hem van zijn mandaat te ontheffen. De Raad zal daaraan dan voldoen en een ander lid afvaardigen. De heer Hiemstra gelooft dat het wel de bedoe ling is dat een dergelijk raadslid-bestuurslid con trole zal uitoefenen. De taak van een dergelijk be stuurslid zal z. i. ongeveer dezelfde zijn als die van een Regeeringscommissaris, b.v. bij de werkloozen- verzekering. Ook die moet toekijken of het geld der Regeering goed wordt besteed. De heer Beekhuis zegt nu dat het moeilijk is te controleeren of het geld der gemeente goed Avordt besteed. Als er evenwel te royaal met de gelden der vereeniging wordt omgesprongen, dan zit daar in ook geld van de gemeente en kan het bestuurslid Volgno. 251. Subsidie ten behoeve van de Ambachts school f 8000.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1916 | | pagina 15