292 Verslag van de handelingen van den gemeentel
wethouders 's Raads wensch duidelijk gemaakt.
Het moet evenwel aan hen zelf worden overgelaten.
Het komt spreker dan ook voor dat de heer;
Hiemstra verstandig zal doen zijn eisch te laten
vallen.
De heer Menalda is het volkomen eens met den
heer Beekhuis zoowel ten opzichte van diens argu
menten voor salarisverhooging als voor zijne weer
legging van den heer Hiemstra.
Bij de pensionneering van de wethouders heeft de
Raad indertijd denzelfden gedachtengang gevolgd
als de heer Beekhuis nu aangeeft. Men heeft dien
personen een ruggesteun willen geven, die in aan
merking komen voor het wethoudersambt en die
van het, aannemen der betrekking geldelijk nadee-
lige gevolgen zouden ondervinden, nadat zij als
zoodanig zouden zijn afgetreden. De verhooging
van de salarissen kan op dezelfde gronden worden
voorgestaan.
De heer Koopmans hoort van den heer Hiemstra
dat de opvatting als zou het ambt van wethouder
geen eereambt zijn, verouderd is. Spreker blijft
toch zijne meening hieromtrent handhaven. Dat
aan het ambt een behoorlijk salaris verbonden is,
acht spreker alleszins gemotiveerd, maar hij ziet
niet in dat men hier hooger moet gaan. Evenmin
dat niet ieder raadslid, van welke maatschappelijke
positie ook, met dit salaris geen wethouder zou
kunnen zijn wanneer hij daarvoor overigens in aan
merking zou komen.
Hy meent daarom dat 1200,voorshands vol
doende is, al kan er een tijd komen dat ook dit be
drag weer moet worden herzien.
De Voorzitter wijst erop dat de heer Peletier
gevraagd heeft of spreker in staat is een zekere
toezegging te doen omtrent een spreekuuur van de
wethouders en dat de heer Hiemstra zulks als een
eisch heeft gesteld.
Spreker kan daaraan niet voldoen. Dit punt is
door Burgemeester en Wethouders niet besproken.
Spreker veronderstelt evenwel dat de wethouders
tegenover een dergelyken eisch niet de gevraagde
toezegging zullen doen.
De Raad moet zich op het standpunt stellen dat
hij mensehen benoemt die hij vertrouwd en dan
moet hij de wijze, waarop zjj hun werk verrichten,
aan hun eigen opvatting overlaten. De Raad moet
niet zeggen: ik wil dat de wethouders dit of dat
doen en geef dan 300,salaris meer. Spreker
meent dat zulks niet is overeenkomstig de waardig
heid van het wethoudersambt. Dat zou sprekers op
vatting zijn. Hij weet evenwel niet hoe de wethou
ders erover denken. Spreker zal de vraag van het
spreekuur bij Burgemeester en Wethouders ter
sprake brengen en hij is overtuigd dat de wethou
ders het in overweging zullen nemen.
Wat de kwestie van den vierden wethouder be
treft, spreker deelt de meening dat die hier ter zake
niets afdoet. Wat de opmerking betreft dat de
wethouders niet genoeg doen, daarop wTil spreker
even antwoorden. Hij gelooft niet dat men het recht
heeft den wethouders hierover verwijten te maken.
Spreker geeft toe dat het werk van de wethouders
niet zoo belangrijk is als in groote gemeenten. De
moeilijkheid zit niet in de kwestie of de wethouder
persoonlijk meer tijd voor de gemeente disponibel
stelt. Spreker gelooft niet dat dit door salarisver
hooging kan worden verkregen. Het is een kwestie
van personeel. Wanneer toch iedere wethouder zoo
als b.v. Amsterdam, een bepaald departement zal
beheeren, moet hij kunnen beschikken over een staf
tad van Leeuwarden van Dinsdag 21 November 1916.
van personeel. De wethouder van onderwijs, die
hier vijfmaal in de week een paar uren zit, heeft
op die uren dikwijls de ambtenaren der secretarie
noodig en zoo zou het alle wethouders gaan. Dat
zou onmogelyk zijn uit te voeren met het tegen
woordige personeel. Uitbreiding was dan nood
zakelijk. Totdat Leeuwarden zoo groot wordt, dat
een aanzienlijke uitbreiding van het secretarie-
personeel noodig is, zullen de wethouders geen
grooter aandeel in de werkzaamheden kunnen
nemen.
Spreker heeft geen bezwaar tegen de voorge
stelde verhooging. Hij heeft zich op de hoogte ge
steld van de salarissen der wethouders in een tien
tal gemeenten van denzelfden omvang als Leeuwar
den. Dat geeft hem echter niet veel houvast. Den
Bosch geeft 800,Enschedé 1200,Zwolle
1000,Dordrecht 1500,Hilversum 2000,
enz. Voor Leeuwarden acht hij een salaris van
1500,niet overdreven en het zou hem genoegen
doen als de Raad tot die verhooging besloot.
De heer Hiemstra gelooft niet de waardigheid
van het wethoudersambt te hebben aangerand. Bij
den tegenwoordigen werkkring van de wethouders
acht hij 1200,voldoende. Als de werkkring
wordt uitgebreid, moet daarvoor worden beloond.
Zoolang spreker daaromtrent geen zekerheid heeft,
is hy tegen verhooging. Hij heeft in het geheel niet
de bedoeling gehad om een zekere pressie uit te
oefenen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Met 12 tegen 8 stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van de Commissie van Rap
porteurs.
Vóór stemmen de heeren: P. A. de Haan, Tulp, de
Vos, H. P. de Haan, Cohen, Tiemersma, Attema,
van Weideren baron Rengers, Beekhuis, Peletier,
van Sloterdijek en Menalda.
Tegen de heeren: Hiemstra, Schaafsma, Terpstra,
Zandstra, Koopmans, Dijkstra, Fransen en Haver-
schmidt.
De heeren Oosterhoff, Schoondermark, Binuerts
en Berghuis verschijnen ter vergadering.
De Voorzitter zal thans de verschillende spre
kers beantwoorden. Er zijn eenige opmerkingen
gemaakt, deels van algemeenen, deels van bijzonde-
iren aard. Spreker zal met de eerstgenoemde be
ginnen.
Spreker dankt den heer Peletier voor diens
waardeerende woorden aan het adres van Burge
meester en Wethouders en den Voorzitter. Het is
juist wat de heer Peletier heeft gezegd, dat tegen
over de buitengewone krachtsinspanning in de laat
ste jaren van het Dagelijksch Bestuur gevorderd,
meerdere waardeering naar sprekers meening had
kunnen worden getoond, dan waarvan sommige
Raadsleden blijk gaven. Het doet spreker dan ook
genoegen dergelijke woorden te vernemen. Critiek
is daardoor niet buitengesloten. Spreker erkent do
juistheid van de critiek des heeren Hiemstra ten
opzichte van de oproeping van sollicitanten voor
twee directeuren op een hooger salaris dan de ver
ordening voorschrijft. Dit hoort eigenlijk niet zoo.
Voor de betrekking van directeur der lichtfabrie
ken evenwel geldt die critiek in mindere mate. In
die vacature toch moest op zeer korten termijn wor
den voorzien. Als er nu eerst eene vergadering van
den Raad was afgewacht, was de zaak langer uit
gesteld dan wensehelijk was. In beide gevallen
evenwel is de betrokken Commissie gehoord. Voor
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 21 November 1916. 293
de betrekking van directeur der gemeentewerken
was langer tijd. Spreker erkent de juistheid der
critiek, maar liij wil verzachtende omstandigheden
pleiten. Spreker heeft elders inlichtingen inge
wonnen omtrent de beste wyze van in deze vacature
te voorzien, en hiermee is nogal tijd heengegaan.
Daardoor werd de termijn ook hiervoor zeer kort.
Spoedshalve is toen alleen de Commissie voor
Openbare Werken gehoord en is de oproeping ge
daan behoudens 's Raads goedkeuring. Spreker
geeft toe dat het moeilijk was voor den Raad om
het verhoogde salaris niet goed te keuren. Hij zegt
toe dat in het vervolg een dergelijke oproeping zoo
weinig mogelijk meer zal voorkomen.
Minder juist, vervolgt spreker, is de critiek over
het late verschijnen van het jaarverslag. Dat moet
volgens art. 182 der Gemeentewet in April ver
schijnen, maar het wTas toen nog niet gereed
De heer Hiemstra: „in de stukken staat dat het
klaar was."
De Voorzitter: „de copy was voor een deel klaar,
maar de verslagen van de bedrijven zijn te laat
binnengekomen en ook de drukker heeft eenige
schuld. De hoofdzaak echter zit in de late verschij
ning van de verslagen van de bedrijven.
Onder de onderwerpen van meer algemeenen
aard rekent spreker ook de beschouwing van den
heer Hiemstra over het politiek karakter van den
Raad. De heer Hiemstra begrijpt niet dat iemand
den moed heeft te zeggen dat de Raad geen politiek
college is. Spreker heeft dien moed wel. Hij be
schouwt het echter niet als een daad van bijzon
deren moed. Spreker meent dat de politiek als zoo
danig niet in den Raad behoort. Misschien zyn de
heer Hiemstra en spreker het niet eens over de be-
teekenis van het woord „politiek". „Politiek" is
een Grieksch woord en „Polis" beteekent „stad".
Te beweren dat men in den Raad niet spreekt over
wat de „stad" betreft, ja, daar is moed voor noodig.
In het spraakgebruik evenwel heeft het een geheel
andere beteekenis. Vraagstukken, die samenhangen
met het algemeen staatsbeleid, met iemands levens
beschouwing, komen in den Raad niet aan de orde.
Spreker geeft toe dat de scheiding niet altijd scherp
is te trekken, dat algemeene gezichtspunten ook
wel eens ter sprake komen. In het algemeen gespro
ken evenwel komen in den Raad niet die onder
werpen ter sprake, welke samenhangen met de al
gemeene beginselen, waarnaar de Staat moet wor
den geregeerd, die men wel in het Parlement
bespreekt. En nu is het juist liet gevaar van het
samenzitten der verschillende fracties, dat de poli
tiek wordt gebracht op een plaats waar zij niet
thuis behoort. Dit is in het algemeen een gevaar.
En spreker wil dien weg niet verder op. Hij gelooft
niet dat het gelukkig is voor een land als het lang
zamerhand geheel verpolitiekt wordt. Spreker
meent dan ook dat de bestaande toestand wat be
treft de zitplaatsen der raadsleden, moet worden
gehandhaafd. Hetzelfde bezwaar heeft spreker
tegen het beschikbaarstellen van kamers op liet
stadhuis voor het houden van fractievergaderin
gen. Spreker ziet daarin de officieele erkenning
van dergelijke fracties. Een beroep op de Tweede
Kamer gaat niet op, omdat dat een geheel ander
lichaam is dan de Raad.
De heer Schaafsma heeft de Distributiewet be
sproken. Deze wet schakelt heel beslist den Raad
uit. De heer Schaafsma heeft gezegd dat hij met
spreker geen debat w7il beginnen over de beteekenis
van het woord: „gemeentebestuur". Dat is ook niet
noodig, want de Gemeentewet zegt heel duidelijk
dat „gemeentebestuur" „Burgemeester en Wethou
ders" beteekent. Waar bij de Distributiewet de
regeling der distributie aan het gemeentebestuur,
dus aan Burgemeester en Wethouders is opgedra
gen, is het niet twijfelachtig dat de Raad geene
bevoegdheid heeft om regelingen te treffen. De
Distributiewet heeft uitvoerig en beslist uitge
maakt dat de regeling behoort aan Burgemeester
en Wethouders, die daaromtrent geen inlichtingen
aan den Raad verschuldigd zijn. Spreker heeft den
heer Schaafsma de gelegenheid gelaten om terzake
te zeggen wat hij wilde, evenals hy den heer
Menalda heeft laten uitspreken over de vacantie,
wat door de L. O.-wet niet minder beslist aan den
Raad is onttrokken. Hij herhaalt echter dat de
distributieregeling een zaak is van Burgemeester
en Wethouders.
De heer Schaafsma meent dat Burgemeester en
Wethouders het contact missen met de volksmassa.
Dat contact schijnt daarin te bestaan dat zij goe
deren tegen lagen prijs beschikbaar stellen. Burge
meester en Wethouders vinden eveirwel vooreerst
geen reden dat te doen.
Spreker juicht de Distributiewet toe, hoewel er
ook een groot gevaar aan is verbonden. Heeft toch
de verstrekking op zeer ruime schaal plaats, dan
zon dit tengevolge kunnen hebben dat de breede
lagen der bevolking op de openbare kas gingen
steunen, terwijl aan den anderen kant de zuinigheid
bij het gebruik der goederen zou worden tegenge
houden. De heer Schaafsma zal dat misschien een
conservatief standpunt noemen, maar in de Rot-
terdamsche Courant heeft spreker gevonden een
goed verslag van een rede van den oud-Minister
Treub, zeker een der meest bevoegde beoordeelaars
op dit gebied. Deze oud-Minister heeft gezegd:
„Hoezeer spreker in het algemeen van ingrij
pende regeeringsmaatregelen in tijden van crisis
voorstander is, ziet hij in de Distributiewet een
ernstig bezwaar. Men gaat de werkgevers eraan
wennen, dat een gedeelte van het arbeidersloon
door de Regeering wordt bijgespijkerd; en de be
volking went men eraan om haar levensonderhoud
uit de staatskas te putten. Daarom zal spreker den
dag zegenen, waarop de Regeering na den oorlog-
van de distributie de handen kan aftrekken."
Met die beschouwing kan spreker zich volkomen
vereenigen. Waar men dit gevaar ziet, zal men
moeten oppassen met de zorg van de distributie
van goederen niet te ver te gaan. Het is een kwes
tie van meer of minder. Hoe verder men de distri
butie uitstrekt, hoe moeilijker het zal zijn ermee
op te houden. Als men toch jaren brood heeft ge
geten voor 12 cent per K.G., valt het zwaar plotse
ling daarvoor een hoogeren prijs te moeten betalen.
De financieele gevolgen van dergelijke maatregelen
zijn ook altijd verstrekkend. Tn de Economische en
Statistische Berichten werd indertijd voorgerekend
dat de Distributiewet het land 100 millioen zal
kosten. Sedert is berekend 200 millioen. Men kan
niet zeggen hoeveel het zal kosten, omdat verschil
lende gegevens onzeker zijn, maar het staat vast
dat het over geweldige bedragen gaat. De cokes
verstrekking alleen kost aan de gemeente, wanneer
allen er gebruik van maken die daartoe gerechtigd
zijn, 6933 per maand. Dat is nu nog maar één
artikel. De beste dienst die men de bevolking kan
bewijzen is haar voor te bereiden op toestanden,
waaraan niemand iets kan doen en spreker meent
dat men de bevolking geen dienst doet door steeds
meer artikelen beschikbaar te stellen.
De heer Schaafsma zal zeggen: dat geef ik toe,
of misschien zal hij dat niet zeggen, maar de vraag