318 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 November 1916 De beraadslaging wordt geopend. De heer Zandstra zegt dat meer dan eens spre ker en zijn partijgenooten de aandacht van den Raad hebben gevraagd voor het passeeren van hunne mannen en vrouwen bij de voorziening van vacatures in verschillende commissies. De lange lijst van namen, waaruit de Raad heden verschillende leden voor belangrijke com missies heeft te benoemen, wijst weder zoo'n be droevend klein aantal arbeiderselementen aan, dat. zij verplicht zijn zich te laten hooren. In het bijzonder valt zijn oog op de aanbevelin gen voor de Stads Armenkamer en die der School commissie. Op geen der negen aanbevelingen komt de naam van ook maar één sociaaldemocraat voor. Nu is, zegt spreker, daarvoor misschien een aannemelijke verklaring. De aanbevelingen worden ingezonden door de betrokken colleges zelf. Deze zijn nu stel lig niet genegen om aftredende leden, indien zij op eene herkiezing gesteld zijn, te laten vallen. En spreker neemt gaarne aan dat de neiging in be doelde colleges om sociaaldemocraten voor te dra gen, niet bijzonder groot is. De sterke kaste-geest, welke in bepaalde kringen van ons stadje heerscht, is misschien aan den afkeer van sprekers partij genooten niet vreemd. En die afkeer deert den sociaaldemocraten ook te eenenmale niet. Maar daarmede is voor spreker en zijn partijgenooten de zaak niet in orde. Zij houden vol tot zij ook in deze commissies zijn door gedrongen. In beide genoemde commissies achten spreker en zijn partijgenooten het benoemen van sociaal democratische leden noodzakelijk en rechtvaardig, omdat toch stellig een arbeider bij beslissingen voor het armwezen mee kan en moet spreken, wanneer bij die beslissingen rekening zal worden gehouden met de belangen der armlastigen. En zou zulks minder noodzakelijk zijn in de schoolcommissie, die zich niet louter bepaalt tot toezicht (zooals spreker Zaterdagavond in de Leeu warder Courant in een ingezonden stuk las), maar zich bemoeit met de geheele inrichting van het onderwijs en adviseert in tal van zaken als: school artsen, salarieering, vacantie, ambulantisme, schoolvergaderingen, medezeggenschap van het personeel enz.! Haar taak is hier in de laatste jaren uitgedijd tot liet voor een groot deel medebesturen van het geheele lager onderwijs te dezer stede. En bij al (leze zaken wordt in de commissie de stem der arbeiderspartij niet gehoord. Het is spreker bekend dat de wethouder van onderwijs al de commissievergaderingen bijwoont. Zou de wethouder spreker eens willen inlichten omtrent de motieven, welke de commissie er toe leiden nu op deze aanbeveling geen enkel sociaal democraat een plaatsje te gunnen! Of durft de wethouder niet uit de geheime samenkomsten te klappen, uit vrees de eerstvolgende commissiever gadering de deur toe te vinden De arbeidersbevolking van Leeuwarden heeft binnenkort een elftal scholen in gebruik, want ook de scholen 4 en 12 staan voor ieder open, voor de meergegoede burgerij en de aristocratie twee. Is het nu de juiste verhouding uit de groepen, die de twee standen-scholen bevolken, de commissie van toezicht samen te stellen en uit de groep van arbeiders en kleine burgers, die een elftal scholen bevolken, geen enkelen vertegenwoordiger te kiezen! We vestigen, zegt spreker, opnieuw de aandacht op deze onrechtvaardigheid, en verbazen ons over de verregaande onbescheidenheid in die kringen, waarin men zoo vaak allereerst bescheidenheid van maatschappelijk minder gesitueerden vraagt. Wij vragen ons af, zegt spreker, waarom een leeraar, een tandarts, een architect, een directeur, een arts nu allereerst zou geknipt zijn om over allerlei onderwijszaken een oordeel te hebben. Ja, dat kunnen ze, zoo ze zich maar niet schuldig maken socialistische neigingen te hebben doch on- vervalscht conservatief zijn. Spreker zegt, na zijn duidelijke opmerking bij de begrooting voor 1916 aan het adres van de Schoolcommissie, dat het nu wel zonder twijfel is dat de commissie en evenmin de voogden der Stads-Armenkamer een sociaaldemocraat willen voordragen. De Raad heeft recht de motieven te weten. Van daar dat spreker van deze plaats de beide colleges vraagt ons te willen inlichten omtrent de redenen waarom zij geen sociaaldemocraat willen voordra gen; spreker en zijn partijgenooten beloven het te geven antwoord niet te zullen misbruiken. Wat den Raad zelf betreft, dezen willen wij in de gelegenheid stellen zich uit te spreken over de wijze van doen der commissie. Spreker deelt daarom mede dat hij en zijn partij genooten voor de Stads-Armenkamer zullen stem men B. Molenaar en voor de Commissie van toe zicht op het lager onderwijs S. Nijholt. En ten slotte heeft spreker de eer de volgende motie den Raad aan te bieden: „De Raad, lettende op het feit, dat op de aan bevelingen voor voogden van de Stads-Armenka mer en van leden voor de Commissie van toezicht op het lager onderwijs steeds leden uit een bepaal de groep der bevolking ontbreken; Overwegende dat een vertegenwoordiging uit alle groepen der bevolking niet slechts uit recht vaardigheidsoogpunt geboden is, maar vooral voor een vruchtbaar werken der commissies noodzake lijk geacht moet worden; Spreekt de wensehelijkheid uit, dat de betrokken commissies bij het maken van aanbevelingen zich zullen laten leiden door de gedachte, dat alle groe pen der bevolking hunne vertegenwoordigers in de lichamen behooren te hebben; gaat over tot de orde van den dag." Spreker meent dat dit de zachtste manier is om protest aan te teekenen. Hij en zijn partijgenooten zouden dit wel op een andere wijze kunnen doen en kunnen voorstellen de aanbevelingen naar de commissie terug te zen den en haar uit te noodigen een andere aanbeve ling in te dienen. Zij zullen dat echter nog niet doen. De Voorzitter vraagt of de Raad deze motie in overweging wil nemen. Met 17 tegen 3 stemmen wordt besloten de motie in overweging te nemen. Vóór stemmen de heeren: Zandstra, Tiemersma, Terpstra, Schaafsma, Berghuis, Hiemstra, Cohen, Fransen, Beekhuis, van Sloterdijck, Tulp, H. P. de Haan, de Vos, Oosterhoff, Binnerts, Haverschmidt en Dijkstra. Tegen de heeren: Koopmans, Peletier en Schoondermark. De Voorzitter zal de motie in de volgende ver gadering in stemming brengen. Den heer Beekhuis komt het voor dat niemand beter over deze kwestie kan oordeelen dan de com missie zelf. Hij acht het wenschelijk de motie in Verslag' van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 November 1916 319 handen te stellen van de Commissie van toezicht op het lager onderwijs. De Voorzitter meent dat daartegen geen bezwaar bestaat. De heer Sehoondermark (wethouder) vraagt of dit wel noodig is. Spreker zag het wel aankomen dat dit zou gebeuren en daarom heeft hij tegen gestemd. Als de commissie toch de overtuiging heeft dat er sociaaldemocraten in de commissie moeten zitten, zou zij die wel op de aanbeveling plaatsen. De Raad heeft, als het betreft de vraag of een voorstel in overweging zal worden genomen, de gewoonte voor te stemmen. Spreker stemt tegen als hij meent dat hij zoo'n voorstel niet behoeft te overwegen. De commissies worden benoemd dooi den Raad. Als nu de Raad de overtuiging heeft dat er èn in de Commissie van toezicht èn in de Stads-Armenkamer sociaaldemocraten moeten worden benoemd, dan kan Hij toch dergelijke mensehen benoemen. Om dan eendrachtig te werken, zullen er, zooals de heer Zandstra heeft gedaan, namen kunnen worden genoemd. Uit de stemming blijkt dan wel wat de Raad wil. Spreker ziet niet in waarom de motie naar de Commissie van toezicht moet worden gezonden. De heer Tulp heeft juist vóór het in overweging nemen der motie gestemd, omdat hij meent, dat wanneer de commissies van oordeel zijn, dat de sociaaldemocraten daarin geen goede elementen zijn, dit dan ronduit wordt uitgesproken. Men komt dan op zuiverder standpunt. De heer Haverschmidt vindt de opmerking van den heer Zandstra, wat de Schoolcommissie be treft, voorbarig. Het geldt hier de aftreding van zittende leden en nu hoort hij wel stemmen, dat de nummers 2 en 3 ook geen sociaaldemocraten zijn, maar we weten allen, dat het hier om nummer .1 te doen is en de anderen slechts ter aanvulling van de aanbeveling dienen. Spreker is er volstrekt niet zeker van dat men den sociaaldemocraat in deze commissie wil weren. Mocht er later werkelijk een vacature zijn, dan eerst is de tijd van protest daar voor hen, die een sociaaldemocraat wenschen. De heer Koopmans vindt het volstrekt niet noodzakelijk, dat de commissies worden samenge steld uit personen van verschillende politieke rich ting. Dat neemt niet weg, dat een ieder die daar voor overigens wel in aanmerking zou komen, daarin kan worden verkozen. De Voorzitter wijst erop dat alleen de vraag ter sprake is of de motie aan de Commissie van toe zicht zal worden gezonden. De motie zelf is niet in behandeling. De heer Hiemstra: „voor de Armenkamer is een vacature." De heer Haverschmidt: „daar spreken wij nu niet over." De heer Hiemstra: „daar gaat het wel over." Het is een kwestie van billijkheid. Het zou beter zijn als er in de motie stond „maatschappelijke" kringen. De heer Peletier: „dat is heel iets anders." De heer Hiemstra: „het is wel de bedoeling." Spreker meent dat liet wenschelijk is daarmede rekening te houden en met de politieke constellatie. Het is toch eigenaardig dat in de verschillende commissies bijna alleen de aanhangers der sociaal democraten zijn uitgeschakeld. In de Commissie van toezicht zyn alle politieke richtingen vertegen woordigd behalve de sociaaldemocraten. De Raad kan nu twee dingen doen. In de eerste plaats kan hij een sociaaldemocraat stemmen. Er zijn echter leden die niet gemakkelijk ingaan tegen voordrachten als het zittende leden betreft. Voor die is de motie beter. Dan kan worden afgewacht of het betrokken college daarmee rekening houdt. Die leden kunnen dan door voor de motie te stem men, aantoonen dat zij wenschen dat bij het op maken van aanbevelingen met den wensch der sociaaldemocraten rekening wordt gehouden. De Voorzitter stelt voor uit te maken of het wenschelyk is de motie aan de betrokken commissie te zenden, ja of neen. Met algemeene stemmen wordt besloten de motie aan de Commissie van toezicht en aan voogden der Stadsarmenkamer te zenden. Wordt overgegaan tot de benoeming. Voor de eerste vacature zijn uitgebracht 20 stemmen, verdeeld als volgt: op den heer Sj. Attema 11 stemmen, B. Molenaar 7 terwijl 2 briefjes in blanco zijn uitgebracht, De heer Sj. Attema is alzoo benoemd. Voor de tweede vacature zijn uitgebracht 20 stemmen, verdeeld als volgt: op den heer R, Buisman 12 stemmen, B. Molenaar 7 J. F. Rueb 1 stem, terwijl 3 briefjes in blanco zijn ingeleverd. De heer R. Buisman is alzoo gekozen. Voor de derde vacature zijn uitgebracht 20 stem men, verdeeld als volgt: op den heer dr. I. Gr. Cath13 stemmen, B. Molenaar 7 De heer dr. I. G. Cath is alzoo benoemd. Voor de eerste vacature zijn uitgebracht 20 stemmen, verdeeld als volgt: op mevr. J. H. Kolffde Groot. 13 stemmen, FritzlinStraalman 4 terwijl 3 briefjes in blanco zijn ingeleverd. Mevr. J. H. Kolffde Groot is alzoo benoemd. Voor de tweede vacature zijn uitgebracht 20 stemmen, verdeeld als volgt: op den heer W. Wachter 11 stemmen, J. A. Fritzlin 6 B. Molenaar 1 stem, terwijl 2 briefjes in blanco zijn ingeleverd. De heer W. Wachter is alzoo benoemd. Uitgebracht zijn 20 stemmen, verdeeld als volgt: op den heer K. E. Brunger 14 stemmen, J. A. Fritzlin 1 stem, terwijl 5 briefjes in blanco zijn ingeleverd. De heer K. E. Brunger is alzoo benoemd. 2. Benoeming van een voogdes en een voogd van het Nieuwe Stads Weeshuis, ter voorziening in de vacature van voogdes en voogd dier instelling, welke met 1 Ja nuari 1917 wegens periodieke aftreding van mevrouw J. II. Kolf]'—de Groot en van W. Wachter zullen ont slaan. 3. Benoeming van een lid der Commissie van Admi nistratie der Stads Bank van Leening, wegens perio dieke aftreding van K. E. Brunger, 4. Benoeming van zes leden der Commissie van toe zicht op het lager onderwijs, wegens periodieke aftreding van mr. C. W. Stheeman, A. L. Brouwer, A. J. Rein-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1916 | | pagina 2