30 Verslag- van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Januari 1917
op den duur voor den straataanleg bestemde stron
ken grond wordt overgegaan;
Overwegende voorts, dat het ontwerp dezes met-
uitvoerige kaart en grondteekening van den 4 De
cember 1916 tot en met 4 Januari 1917, op de ge
meente-secretarie voor een ieder ter inzage gelegen
heeft en dat van die nederleggiug kennisgeving
en bekendmaking is gedaan ingevolge de wet;
Gezien het voorstel van Burgemeester en Wet
houders,
het advies der Gezondheidscommissie voor de
gemeente Leeuwarden, gegeven bij schrijven van
den 25 October 1916,
alsmede artikel 27 der Woningwet:
besluit:
in het belang van stelselmatige bebouwing te
verbieden, dat gebouwen worden gebouwd of her
bouwd op strooken grond, op het bijgaand ka
dastrale uittreksel gemerkt A, E, F, G. H, I, 15,
en D, rood gearceerd, en kadastraal bekend in
sectie G, uos. 8027, 9877, 9804, 9806, 9811), 3484 en
9815, hiervoren nader omschreven.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
6'. (Punt 7 der agenda.) Voorstel van Burgemeester
en Wethouders om te berusten in een door dr. H. B. A.
Boekwinkel, leeraar aan het gymnasium alhier, tegen
de gemeente ingestelde rechtsvordering tot terugbetaling
van volgens hem te veel betaalden hoofdelijken omslag
over 1916.
Dit voorstel luidt als volgt:
Het beroep, dat door dr. 11. 15. A. Boekwinkel
werd ingesteld tegen onze afwijzende beschikking
op zijn aanvrage om afschrijving op zijn aanslag
in den hoofdelijken omslag naar het inkomen,
dienst 1916, op grond dat hij zijn hoofdverblijf naar
elders zou hebben overgebracht, werd bij raadsbe
sluit van 14 November 1916, no. 516R/247, (raads-
handelingen, blz. 267) ongegrond verklaard. Dit
raadsbesluit was gegrond op de overweging dat de
hoedanigheid van Leeuwarden als het hoofdver
blijf van den betrokkene voortvloeit uit de omstan
digheid, dat hij als leeraar aan het gemeentelijk
gymnasium, ook gedurende den tijd van het hem
verleende ziekteverlof, ongeacht waar hij dit
doorbrengt, administratief blijft belmoren tot dat
gymnasium en zijne verhouding daartoe niet is
verbroken, alsmede, krachtens de betrekkelijke ver
ordening, verplicht is binnen deze gemeente te
wonen, zoodat. hy dan ook zijn verhuisbiljet niet
heeft overgebracht.
Thans is op verzoek van belanghebbende de ge
meente gedagvaard voor het kantongerecht alhier,
om te worden veroordeeld tot terugbetaling van
f 50,wegens te veel betaalden hoofdelijken om
slag over 1916. Hij steunt zijn eiscli hierop, dat hij,
ofschoon terecht aangeslagen, slechts 3/t2 gedeelten
in die belasting behoefde bij te dragen, omdat hij
oj) 3 April 1916 zijn woonplaats Leeuwarden met
zijn gezin en zijne meubelen heeft verlaten en op
den 5en d.a.v. zijne tegenwoordige woning te Haar
lem heeft betrokken, alwaar hij sinds dien zijn
hoofdverblijf houdt.
De rechtsgeleerde raadsman der gemeente, wiens
advies wij ingevolge art. 199 der Gemeentewet heb
ben ingewonnen, is van oordeel dat in den eisch
moet worden berust. Hij acht de bewering van
dr. Boekwinkel, dat deze zijn hoofdverblijf sinds
3 of 5 April 1916 niet meer te Leeuwarden heeft,
juist. Deze woont sinds dien in Haarlem en aange
zien hoofdverblijf hier niet een fictieve of rechts
kundige beteekenis heeft, maar een feitelijk bewijs
is, meent de advocaat, dat het in lijnrechten strijd
met de werkelijkheid zou zijn vol te houden dat
belanghebbende nog in Leeuwarden verblijft. Z. i.
doet hieraan niets af, dat hij als gemeenteambte
naar volgens verordening verplicht is te Leeuwar
den te wonen, noch dat hij hoopt na afloop van het
schooljaar 1916/17 zijn werk aan het gymnasium
weer te kunnen verrichten.
Verder wordt in het hierbij overgelegd advies
de vraag besproken of de burgerlijke rechter bte
voegcl is van een vordering als de onderwerpeüjke
kennis te nemen. Professor Oppenheim leert in
„Het Nederlandsch Gemeenterecht" (deel 1, blz,
714 e. v., 4e druk), dat, waar die vordering haar
grond vindt in het publieke recht, de burgerlijke
rechter daarover niet mag oordeelen. De Hooge
Raad is daarentegen van gevoelen, o.a. blijkens zijn
arrest van 19 December 1890 in zake een soortge
lijk geval, dat het niet verboden is aan des rechters
kennisgeving te onderwerpen een vordering tot
teruggaaf van onverschuldigd betaalde belasting,
ook dan, wanneer daarmede niet voorafgegaan of
gepaard is een verzet tegen een dwangbevel. Waar
het hier geldt een vordering beneden J 200,-— is dus
de kantonrechter bevoegd daarvan kennis te
nemen.
Met het oog op deze rechtspraak meent onze
raadsman dat, trots het gezag van Oppenheim, ver
zet van de gemeente tegen den ingestelden eisch
opgrond van incompetentie van den kantonrechter
niet zal baten. Ook het feit, dat eiseher de gemeente
reeds vóór het einde van 1 DlG heeft doen dagvaar
den, geeft geen kans op niet-ontvankelijkverkIa-
ring van dien eisch, omdat deze in de tweede helft
van December 1916 werd ingesteld, eiseher toen
nog in Haarlem woonde en dus voor die maand
niet meer belastingplichtig te Leeuwarden zou
kunnen worden, aldus de advocaat. Dit laatste is
echter minder juist, want krachtens art. 245, 3e lid,
laatsten zin, der Gemeentewet had dr. Boekwinkel
bij vertrek uit Haarlem vóór 16 December voor die
maand niet te Haarlem, maar wel in Leeu
warden in den hoofdelijken omslag moeten bjj
dragen.
Ongeacht deze laatste omstandigheid, welke zich
bovendien niet heeft voorgedaan, meenen wij. waar
het rechtskundig advies dus zoo beslist luidt, niet
anders te mogen doen dan l voor te stellen te be
sluiten in de gestelde vordering te berusten.
De beraadslaging wordt geopend.
IX' lieer de Vos zal er geen oogenblik aan denkeu
zich tegen het voorstel te verzetten. Hij vraagt
echter of het niet wenschelyk is om, alvorens met
dergelijke voorstellen als het vorige betreffend?
deze kwestie te komen, het advies in te winnen
van den rechtsgeleerden raadsman der gemeente.
Als dat gebeurd was, had dit voorstel voorkomen
kunnen worden.
Den Voorzitter lijkt het praktisch onmogelijk <>w
voor iedere reclame het advies in te te winnen van
den rechtskundigen adviseur der gemeente.
De heer de Vos geeft dit toe. Hier gold het echter
een bijzonder geval. Men was het er niet over eens
wat de juiste zienswijze was. leder lid had zjjn
eigen inzicht. Toen de Raad nu het. advies kreeg
van Burgemeester en Wethouders, is bij op dat
advies ingegaan.
De heer Beekhuis meent dat het weinig zal geven
als Burgemeester en Wethouders het advies van
den heer de Vos opvolgen. In de vergadering,
waarin de kwestie-Boekwinkel ter sprake is ge
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Januari 1917 31
weest, hebben de juristen in den Raad hunne mee
rling te kennen gegeven en die kwam overeen met
het advies van den rechtsgeleerden raadsman der
gemeente. De Raad zal zich dan ook evenmin sto
ren aan het advies van den heer Tromp als aan
dat van de juristen in den Raad.
De beraadslaging wordt gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
7. (Punt, 8 der agenda.) Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot verbetering van het vaarwater het Vliet
Dit voorstel luidt als volgt:
Het vaarwater „het Vliet" blijkt reeds sinds
langen tijd op verschillende punten voor het tegen
woordige scheepvaartverkeer te smal te zijn. Op
stopping is daarvan herhaaldelijk het gevolg, zoo
dat telkens klachten inkomen en de politie ter
plaatse regelend moet optreden. De bezwaren wor
den het meest ondervonden in het gedeelte, ter
hoogte van de meelfabriek en de graansilo dor
firma .J. Koopmans, plaatselijk gemerkt Noord-
vliet uos. 23, 25, 27, 29 en 31. Dit is voor een deel
het gevolg van de omstandigheid, dat daar dikwijls
schepen liggen te lossen of te laden.
Aldaar heeft het vaarwater een breedte, welke
over een lengte van ongeveer 75 M. afwisselt tus-
schen 9.4H en KJ M. Waar de grootste breedte van
de schepen, welke daar geregeld varen of ligplaat
innemen, 5.50 a ti M. bedraagt, is het noodzakelijk,
wil men een oiigewonschton toestand op het meest
noodige punt, verbeteren, dat het Vliet daar tot
ruim 11 M. wordt verbreed. Dit kan geschieden door
den wal muur ruim 2 M. terug te plaatsen. Wel zal
«lil een versmalling van den rijweg langs het Zuid-
vliet op die hoogte over ongeveer gelijke breedt
medebrengen, doch dit bezwaar weegt niet op iegen
het groote voordeel, dat door de verbreeding van
het vaarwater zal verkregen worden. Rekent men
de stoepen, welke daar gemiddeld 1.18 M. breed
zijn, niet mede, omdat die soms door ijzeren hekken
zijn afgesloten, dan vermindert de breedte, van den
rijweg van gemiddeld 6.5(1 M. tot ongeveer 5 M.
Al is het in het algemeen niet geweiischt rijwegen
smaller te maken, te dier plaatse, waar bijna uit
sluitend woonhuizen staan, zal dat niet veel be
zwaar opleveren, te minder als bedachl wordt, da;
de breedte van het Zuidvliet me» r oostwaarts zelfs
tot beneden de 4 M. daalt.
De uitvoering van hel werk over een lengte, als
op de overgelegde teekening in groene arceering
is aangegeven, zal blijkens de Itierbijgaande be
grouting van den directeur der gemeentewerken
een uitgaaf van 9000,- vorderen. Van de te
■maken kosten wil de firma J. Koopmans, alhier,
voor wie de verbetering niet zonder belang is, 25
tot ten hoogste 2000,— voor hare rekening
nemen. Naar onze meening behoort die bereidver
klaring met waardeering te worden aanvaard.
In overeenstemming met de Commissie voor de
openbare werken hebben wij de eer F voor te stel
len te besluiten:
in afwachting van de nadere voorstellen van
Burgemeester en Wethouders tot wijziging van de
gemeentebegrooting voor .1917:
a. hun een crediet van 9000,— te verleeuen
voor het verbreeden van het vaarwater het Vliet
door het terugplaatsen van den walmuur langs het
Zuidvliet tegenover de perceelen nos. 26. 28. 30, 32.
34, 36, 38, 40. 42. 44, 46 en 48:
b. hen te machtigen tot de ontvangst van de
firma J. Koopmans, alhier, van de door haar toe
gezegde bijdrage in de kosten van 25 tol ten
hoogste 2000.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Peletier wil de behandeling van dit punt
aanhouden. Het voorstel van Burgemeester en
Wethouders bedoelt de verbetering van den ver
keersweg te water. Daaraan zit evenwel vast. eene
verslechtering van den verkeersweg te land. Spr»
ker weet nu nog niet wat het,zwaarst weegt. Hij
heeft dit in den korten tijd, dat het voorstel in
zijn bezit is, niet kunnen uitmaken. Ook de belang
hebbende bewoners van het Vliet hebben nog geen
tijd gehad om hunne bedenkingen tegen liet voor
stel. dat gisteren pas is gepubliceerd, kenbaar te
maken. Spreker wil nu, door het voorstel aan te
houden, den Raad in de gelegenheid stellen deze
kwestie behoorlijk ouder de oogen te zien en be
langhebbenden om zich uit te spreken.
De heer H. 1'. de Haan ondersteunt gaarne dit
denkbeeld van den heer Peletier. Ook spreker komt
het voor dat dergelijke zaken vóór de behandeling
tijdig moeten worden gepubliceerd. De belangheb
benden toch moeten zoo noodig in verzet kunnen
komen. Er wordt door Burgemeester en Wethou
ders beweerd dat aan de zuidzijde enkel heeren-
huizen staan en dat daar geen handelsmenschen
v onen. Spreker wil doen opmerken dat de heer
Touwen, juist ter plaatse waar de wal het meest
versmald zal worden, een heerenhuis heeft gekocht
en dat dit zal worden ingericht voor een brand
stoffen] lakliuis. De Raad moet nu de gelegenheid
hebben om te overwegen of het voor de verbetering
van het vaarwater het Vliet noodzakelijk is dat de
verbreeding aan een kant plaats heeft of dat die
aan weerszijden zal kunnen worden uitgevoerd.
Dan is er nog een punt dat tegelijk met deze
kwestie door Burgemeester en Wethouders ónder
de oogen kan worden gezien. Spreker heeft het oog
op de door hekken afgesloten stoepen. Hij zou
gaarne zien dat Burgemeester en Wethouders eens
overwegen of het niet mogelijk is die stoepen in
het bezit der gemeente te krijgen, hetzij door min
nelijken aankoop, hetzij door onteigening.
Spreker is op.de aangevoerde gronden voor aan
houding der behandeling.
De Voorzitter geeft te kennen, dat er bij Burg»
meester en Wethouders geen bezwaar tegen aan
houding der behandeling bestaat. Hij wijst er op -
dit ten opzichte van het'denkbeeld van den heer
H. P. de Haan dat Burgemeester en Wethouders
met de stoepenkwestie zooveel ervaring hebben,
dat zij daarvoor niet veel voelen. Zij hebben slechts
éénmaal succes gehad. Spreker vreest dat het ook
hier tot niets zal leiden. Het kan echter geprobeerd
worden.
De beraadslaging wordt gesloten.
Met algemeene stemmen wordt, tot aanhouding
besloten.
8. (Punt 9 der agenda.) Voorstel van Burgemeester
en Wethouders tot wijziging der verordening op het gewicht
van het brood, (gem.blad 1915. nos. 4 en 8) (bijlage no. 4).
De Voorzitter wil even eene korte toelichting
geven, omdat hij meent dat de bedoeling verkeerd
wordt begrepen. Spreker zegt dat men meent dat
brood tot geen ander gewicht mag worden ge
bakken dan wat op de bons is vermeld. Dat is
echter niet juist. Er mogen ook veelvouden worden
gemaakt. Roggebrood b.v. zal kunnen worden ge
bakken van 400, 800, 1600 gram. Daarvoor worden
dan respectievelijk 1, 2 of 4 bons afgegeven. De
bakkers hebben gelezen dat zij alleen brood zullen