158 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 Juni 1917.
De lieer Binnerts (wethouder) zegt dat Burge
meester en Wethouders wei degelijk hebben bespro
ken dat het begrip „koken" zoo ruim mogelijk moet
worden opgevat en dat daaronder niet alleen de
spijsbereiding, maar ook de verwarming van wa
ter moet worden begrepen. Er zijn mensehen, die
nooit spijzen bereiden op gas en, dientengevol
ge verleden jaar weinig gas hebben gebruikt. Als
men nu met het percentage, in onderscheiding van
een kwantum, rekening houdt, acht spreker het
niet onbillijk, dat die mensehen 80 krijgen. Spre
ker meent dat het toestaan van 40 aan die men-
schen in strijd is met de circulaire van den Minis
ter van Landbouw, Handel en Nijverheid, welke
circulaire de aanleiding is geweest tot het ontwer
pen van deze verordening. Immers de bedoeling
dier circulaire is, om door verbruik van gas voor
kookdoeleinden het gebruik van vaste brandstoffen
te verminderen. Spreker blijft erbij, dat het begrip
koken ruim moet worden opgevat en zou het
schreeuwend onbillijk vinden, als bedoelde verbrui
kers niet gelijk werden gesteld met hen, die ook
hunne spijzen op gas bereiden Hij meent dat er óf
■een misverstand bestaat tusschen den Burgemees
ter en het college van Burgemeester en Wethou
ders, óf dat de brandstofcommissie deze zaak niet
goed onder de oogen heeft gezien.
De lieer Haverschmidt meent uit het gehoorde
de conclusie te moeten trekken dat iemand, die zijn
gascomfoor niet voor het koken van spijzen, maar
enkel voor het koken van water gebruikt, het ver
standigst doet, het toestel op te bergen, omdat hij
anders geacht wordt op gas te koken en derhalve
niet voor brandstof in aanmerking komt.
De Voorzitter herhaalt dat de brandstofcommis
sie vraagt: kookt u op gas ja of neen! Is het ant
woord: ja, dan krijgt zoo iemand geen brandstof. De
commissie kan er geen rekening mee houden dat er
gedeeltelijk op gas wordt gekookt. De verbruikers
moeten dus kiezen tusschen al of niet op gas koken.
Die op gas kookt krijgt geen brandstof, maar 75 of
80 gas. Die niet op gas kookt krijgt wel brand
stof 40
Het onderzoek naar alle gevallen, waarin zou
worden opgegeven dat men gedeeltelijk op gas
kookt, is in een paar dagen niet te doen. Spreker
meent dat het verkeerd zou werken als iemand, die
opgeeft alleen water te koken op gas, 75 of 80 '7
zou worden toegestaan inplaats van 411
De heer Beekhuis: „geldt deze regeling tot 1 Oc
tober a.s.?"
De Voorzitter: „Zeker".
De heer Binnerts (wethouder) zegt dat de Voor
zitter heeft medegedeeld, dat het moeilijk is eene
andere regeling te maken. Spreker heeft opge
merkt, dat als de algemeene dispensatiebepalingen
van Burgemeester en Wethouders voor de gevallen
der comfoor-gebruikers worden toegepast, er toch
eene speciale regeling moet komen om misbruiken
te voorkomen.
Wij hebben echter met de gewone gevallen te
doen. Iemand, die gas verbruikt en een paar oom
foren heeft en ook licht verbruik,t heeft een groot
deel van het gas voor de comforen, een klein deel
voor licht noodig. Als d.ie 80 kriigen wordt er al
belangrijk bezuinigd. Verder kunnen Burgemees
ter en Wethouders niet gaan. Spreker hoort nu, dat
het de bedoeling zou zjjn die menschen 40 toe
te staan. Spreker acht dit niet goed, en ook de l>i
recteur naar hu méént te weten niet. Hier moet ook
80 worden toegestaan.
De heer Hiemstra zegt dat wij twee groepen krij
gen, nl. gaskokers en niet-gaskokers. Die gaskokers
krijgen geen, de anderen wel brandstof. Als men nu
comforen toelaat, waar blijven wij dan, vraagt spre
ker. Een groote huishouding met een paar comfo
ren kan dan evenveel verbruiken als een kleine.
De lieer Binnerts (wethouder)„het is percen
tage".
De heer Hiemstra: „die onbillijk werkt. Een ar
beider, die alles op gas kookt, krijgt 80 iemand,
die alleen water kookt, zal ook 80 krijgen.
De heer Binnerts (wethouder): „de een gebruikt
100, de ander 30 M.3
De heer Hiemstra geeft dat toe, maar zegt dat
het niet te controleeren is.
De heer Tulp: „het kwantum van verleden jaar."
De heer Koopmans vraagt of degene, die elee-
triseli licht heeft, in rubriek a of' b valt.
De heer Binnerts (wethouder)het gaat alleen
over gas.
De Voorzitter verwijst naar art. 1 b waar staat:
„in andere gevallen 60
De heer Peletier wil nog eene opmerking maken.
De wethouder Binnerts wil conciliant zijn. Dat is
in den geest der verordening niet mogelijk. Deze
deugt dus niet. Volgens den heer Binnerts toch
moet ieder, die licht- en kookgas verbruikt, 75
hebben, en wij mogen niet hooger gaan dan tot
65 %l
De Voorzitter is dit niet met den heer Peletier
eens.
De heer Binnerts (wethouder) wijst er op dat de
heer Peletier de bedoeling van den Minister uit
het oog verliest. Het is de bedoeling meer op gas
te koken ter besparing van brandstof. De Minister
zegt zelfs, dat, als er, omdat er meer op gas wordt
gekookt, meer kolen noodig zijn, dit moet worden
opgegeven aan het Rijkskolenbureau en een groo-
tere hoeveelheid gaskolen verstrekt kan worden.
Het doel der verordening is het verbruik van
brandstoffen te voorkomen en dat doel wordt be
reikt door conciliant in dit opzicht te zijn. Boven
dien is het hoofddoel der verordening om het kwan
tum gas voor licht te beperken. De Minister heeft
gezegd, dat er in Juni en Juli, waar zulks mogelijk
is, geen gas voor verlichting moet worden gebruikt.
In de steden gaat dit niet. Daarom is 40 voor
licht voorgesteld. Het gevolg van de door hem be
streden "opvatting zou zijn, dat iemand, die een
eomfoortje heeft, gedwongen wordt dit buiten ge
bruik te stellen. Zoo iemand zal dan een kachel aan
leggen. Dan zullen er dus meer aanvragen om
brandstof komen en wordt het omgekeerde effect
bereikt van wat de Minister wil.
De heer Peletier wijst erop dat de heer Binnerts
vergeet, dat voorop blijft staan bezuiniging aan
brandstof. Als men gas verbruikt om te koken,
wordt veel vaste brandstof bespaard). Wij moeten
dus trachten het afnemen van kookgas te bevorde
ren. Daarom verleent het kolendistributiebureau
ontheffing. Niet voor algemeen gebruik.
Spreker acht het dan ook het best om de verorde
ning uit te voeren zooals ze is voorgesteld met de
onderscheiding in gaskokers en niet-gaskokers. Hij
meent dat de verbruikers moeten worden geani
meerd om op gas te koken. Dan zal worden voldaan
aan de bedoeling van den Minister.
Verslag van de handelingen van den
De heer Binnerts: „ik denk dat juist het omge
keerde het geval zal zijn."
De heer Hiemstra meent dat de heer Binnerts
over het hoofd ziet dat wat men aan den eenen
kant verliest aan den anderen kant wint. Hij blijft
erbij dat de bedoeling is om iemand als gaskoker
te beschouwen die alles daarop kookt.
De heer Binnerts (wethouder kan die opmer
king niet als juist erkennen. Als iemand een lamp
heeft en een eomfoor, krijgt hij om zoo te zeggen
een deel, b.v. 40 van zijn rantsoen, voor verlich
ting en de rest voor koken. Als er nu in de zomer
maanden voor verlichting heel weinig noodig is,
wordt in die 40 van het verleden jaar (bij den
zomertijd) verbruikte voor verlichting een minder
kwantum uitgedrukt dan wTat hij noodig heeft voor
koken. Wat hij voor „koken" krijgt, kan dus worden
bepaald en afgetrokken van de hem te verstrekken
brandstof. Voor verlichting krijgt hij dan ook niet
meer dan de 40 uitdrukt voor iemand die gas
uitsluitend voor dit doel bezigt. Spreker gelooft
dus dat de heer Hiemstra zich vergist.
De Voorzitter is het volkomen met den heer
Hiemstra eens. Het is een zaak die betreft de toe
passing van art. 7 door Burgemeester en Wethou
ders.
Spreker zegt aat de wethouder Berghuis de op
merking maakt, dat de laatste alinea van art. 1 moet
vervallen. Spreker gelooft dat die opmerking juist
is. De zaak is dat, als de gemeente speciale con
tracten heeft, deze verbruikers even goed zijn ge
bonden aan de 75 Burgemeester en Wethou
ders wenschen dus de laatste alinea te laten verval
len.
Verder doet spreker opmerken, dat onder B, ach
ter 75 moet worden ingelascht: „van het normaal
verbruik."
De beraadslaging wordt gesloten.
Art 1 wordt, zooals het is gewijzigd, met alge
meene stemmen vastgesteld'.
Aan de orde is art. 2.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Peletier wil een vraag stellen ten op
zichte der 3e alinea, die hij wat vaag gesteld vindt.
De circulaire van den Minister luidt dat er als er
gelegenheid voor electrische verlichting bestaat,
geen gas mag worden verbruikt. Als nu in één ka
mer electrisch licht is. en in een andere gas, moet
men dan gaan zitten in de kamer waar electrisch
licht is'? Dit is er niet uit te lezen.
De Voorzitter: dit blijkt uit de 2e alinea.
van Leeuwarden van Dinsdag 5 Juni 1917. 159
De Voorzitter neemt namens Burgemeester en
Wethouders dit amendement over.
De heer Attema vraagt of men in een huis met
electrisch en gaslicht het gas moet afschaffen.
De Voorzitter: „Ja".
De heer Attema: „hoe komt het na October als
er verwarming noodig is!"
De Voorzitter: „Tegen dien tijd is er wel een an
dere regeling."
De beraadslaging wordt gesloten.
Art. 2 wordt met algemeene stemmen vastge
steld.
Artikel 3 wordt met algemeene stemmen vastge
steld.
De artikelen 4 en 5 worden aangehouden.
Aan de orde is art. 6.
De heer Hiemstra vraagt of het hier bepaalde
wel opgaat. In 1916 heeft men. al niet meer mogen
gebruiken dan 65 M3.
De Voorzitter: „in 1916 was de rantsoeneering
er niet vóór December."
De artikelen 68 worden met algemeene stem
men vastgesteld, art. 8 behalve de laatste twee re
gels van het eerste lid, in verband met. het amen-
dement-Peletier, dat ook wordt aangehouden.
De heer Peletier zegt dat in de vergadering der
commissie voor de lichtfabrieken gesproken is over
het tarief ten opzichte van het verrichten van werk
voor derden door de fabriek. Als er iets moet wor
den verhoogd dan is het hiermee het geval, daar loo-
nen en materiaal veel duurder zijn. Hij heeft dit in
deze verordening gemist en vraagt of het er niet
onder valt, of dat het college soms andere motieven
heeft gehad.
De Voorzitter merkt op dat over dit voorstel de
Directeur niet is kunnen worden gehoord en meent
dat het niet voldoende opbrengt om eene verande
ring aan te brengen in het tarief. Spreker zegt ech
ter overweging van deze kwestie toe.
De heer Tulp: ƒ1500 is meen ik de opbrengst.
De beslissing over de verordening in haar geheel
wordt tot na de behandeling van de aangehouden
artikelen 4 en 5 uitgesteld.
Niets meer te behandelen zijnde, sluit de Voor
zitter de vergadering.
De heer Beekhuis: „is het niet beter te lezen:
„Wanneer in een gebouw enz."