schoon zulks op dit cogenblik niet het geval is, wen- schen de leden deze aansprakelijkheid geen dag lan ger te dragen. Zij zijn zich echter bewust dat indien de commissie in haar geheel ontslag neemt, de ge volgen voor de gemeente zeer ernstig zouden zijn. liet is om deze reden, dat de commissie zich tot Uwo Raad wendt met de mededeeling dat, tenzij de gemeente bereid is het geldelijk nadeel, dat voor de leden uit hun lidmaatschap van de commissie voor hen mocht voortvloeien, ten volle voor hare rekening te nemen, de commissie haar taak neer legt en zich van iedere verantwoordelijkheid te dezen aanzien ontslagen acht. De beraadslaging wordt geopend. De heer Schaafsnia was niet aanwezig in de ver gadering toen dit punt is behandeld. Ware hij te genwoordig geweest, hy zou ongetwijfeld bij 's Raads meerderheid hebben behoord. Evenals die meerderheid toch is hij ervan overtuigd, dat de ge meente geen geld mag uitgeven, zónder te mogen nagaan hoe en waarvoor het wordt besteed. Er bestaat nu een conflict tusschen den Raad en de biandstoffencominissie. De commissie wil niet ver antwoordelijk zijn voor een eventueelen schadepost, het Rijkskolenbureau wil dat ook niet en de gemeen te mag dat niet zijn. Waar nu geen van drie partijen de verantwoordelijkheid wil dragen, moet er een tusschen weg gevonden worden. Die is, meent spre ker, wel te vinden. Spreker en zijne partijgencoten willen ten minste de gedeeltelijke verantwoorde lijkheid wel van de gemeente overnemen als aan hunne bezwaren ten minste gedeeltelijk wordt tege moet gekomen. Een hunner bezwaren is, dat de brandstoffencommissie geen onderdeel is van het gemeentelijk distributiebedrijf. Het is wel mogelijk deze commissie tot een onderdeel van het gemeen telijk distributiebedrijf te maken. Spreker en zijne partijgenooten zijn. dan bereid mee te gaan als de commissie dan verantwoordelijk is aan Burgemees ter en Wethouders en de Raad de gelegenheid krijgt Burgemeester en Wethouders ter verantwoording te roepen. Zij 'hebben nog een voorwaarde, die zij gaarne zien ingewilligd; zij zouden n.l. twee leden van den Raad aan de commissie zien toegevoegd. Wel zit de heer Pelctier er in, maar niet als raads lid. Spreker heeft niets persoonlijks tegen den heer Pelctier en die kan er wel in blijven, als hij er in zit in kwaliteit van raadslid. Dan moet er evenwel nog een raadslid bij, opdat de Raad beter dan tot nu toe worde ingelicht. De heer Haverschmidt is van meening, dat de Raad op zijn vroeger besluit dient terug te komen. De zaak had een zonderling verloop; twee wet houders werden hun eigen voorstel onmiddellijk ontrouw en er waren tegenstemmers op motieven die met de kwestie weinig te maken hadden, enkel en alleen voortspruitende uit mindere sympathie met de brandstoffencommissie. Nu is er een voorstel-Collet om de brandstoffen tegen verminderden prijs aan mingegoeden af te geven. Spreker weet niet lure Burgemeester en Wethou ders en hoe de Raad over deze zaak denken, maar het komt hem voor dat in den geest van het voor stel-Collet niets kan worden verricht, wanneer de gemeente de financieele verantwoordelijkheid van het brandstoffenbedrijf niet wenscht te dragen. De heer Beekhuis denkt anders over deze zaak dan de heer Haverschmidt. Hij komt meer in de lijn van den heer Schaafsma, hoewel niet geheel. Spre ker is van oordeel dat, als de gemeente financieele verantwoordelijkheid moet hebben, zij medezeg gingschap, althans controle moet hebben. Als de gemeente dus in. casu de financieele verantwoorde lijkheid overneemt, moet de Raad de rekening en verantwoording, balans en dergelijke mogen inzien. Spreker moet echter eerlijk erkennen, niet precies genoeg op de hoogte te zijn van de samenstelling, de werking en de bevoegdheid der commissie om daaromtrent een voorstel te doen. Hij zou daarom de brandstoffencommissie willen verzoeken eene regeling te ontwerpen, waardoor de band tusschen de commissie en de gemeente kan worden gelegd, ten einde het mogelijk te maken dat de gemeente de financieele verantwoordelijkheid op zich neemt. Spreker twijfelt niet of de commissie kan en wil aan dit verzoek voldoen. In eene volgende verga dering kan deze regeling worden besproken en kan de Raad zien of hij zich ermee kan vereenigen. In dien geest, meent spreker, is de oplossing te vinden. De heer Hiemstra (wethouder) gelooft dat de heer Haverschmidt abuis is. Als de gemeente re ductie geeft op den brandstoffen-prijs, dan heeft de commissie er niets mee te maken of zij den prijs geheel van de afnemers, dan wel gedeeltelijk van de gemeente krijgt. Spreker voelt echter het bezwaar van den heer Beekhuis. De commissie is verant woordelijk aan het Rijkskolenbureau, maar zij kan aan de gemeente verantwoordelijk worden gesteld voor zoover zij niet verantwoordelijk is aan het ko- lenbureau. Als de commissie b.v. ter verantwoor ding wordt geroepen over zaken, waarvan zij be wijst aan het kolenbureau verantwoordelijk te zijn, dan is liet afgeloopen. Spreker meent dat een der zoover het de financien betreft. De Voorzitter wijst erop dat de brandstoffen commissie geen onderdeel kan zijn van het gemeen telijk distributiebedrijf, om de eenvoudige reden dat een zoodanig bedrijf niet bestaat. Het Rijkskolen- distributiebureau spreekt van een onderdee l van het gemeentelijk distributiebedrijf, ten minste voor zoover het de financiën betreft. De heer Hiemstra: „ten minste" staat er, het kan dus worden uitgebreid". De Voorzitter vervolgt en zegt dat liet denkbeeld van de heeren Hiemstra en Schaafsma, om dc brandstoffencommissk verantwoordelijk te maken aan de gemeente, onmogelijk kan worden uitge voerd. De commissie toch kan niet verantwoorde lijk zijn aan twee lichamen tegelijk, èn aan liet Rijks bureau èn aan de gemeente. De commissie is be noemd door den Burgemeester op uitnoocliging van den Minister van Landbouw. Zij moet werken on der goedkeuring van het Rijkskolenbureau en kan derhalve niet tegelijk verantwoordelijk zijn aan de gemeente. Een gelijk bezwaar bestaat er tegen de benoe ming van een lid van den Raad in de commissie. Spreker heeft daartegen wel geen bezwaar, maar de commissie kan daaromtrent geen toezegging doen omdat de samenstelling der commissie niet af hankelijk is van haar zelf. In de circulaire van den Minister van 24 Maart 1916 zijn de voorwaarden genoemd, waaraan de commissie moet voldoen en een daarvan is dat zij ten minste uit 3, ten hoogste uit 5 leden bestaat, n.l. de burgemeester of een door hem aan te wijzen persoon, als voorzitter, directeur van de gasfabriek en ten minste één zaakuudige. Het aantal van 5 leden is hier bereikt. Spreker wil, wat hem betreft, wel vragen, of er in den Haag ook bezwaar bestaat tegen de benoeming van een lid van den Raad in de commissie. De samenstel ling der commissie steunt op de circulaire van den Minister. De'heer Beekhuis heeft gezegd dat de ge meente „medezeggingschap", althans „controle" moet hebben over de daden der commissie, zal zij de finantieëele verantwoordelijkheid overnemen. De stap, dien de heer Beekhuis daarbij doet, is wel wat groot. Onder controle staan, d.w.z. overzicht geven over alle bescheiden enz., zal wel gaan, me dezeggingschap kan de gemeente niet krijgen. Dat is het verschil. Medezeggingsehap kan de gemeente niet krijgen, omdat de commissie moet werken naar de voorschriften van het Rijkskolen bnreau. Wil de Raad controle, inlichtingen, daar heeft spreker niets tegen. Hij heeft, desgevraagd, altijd inlichtingen verstrekt, hoewel hij wettelijk daartoe niet verplicht was. Daarmee wil spreker wel doorgaan, omdat hij in zaken als deze niets beter acht dan openbaarheid. Wanneer de gemeen te in ruil voor de overneming van de financieele verantwoordelijkheid zich het recht wil voorbehou den iemand aan te wijzen, die zich te allen tijde op de hoogte kan stellen, er een maaiidelijksche< balans wordt verlangd enz., daartegen bestaat bij de com missie geen bezwaar. Maar verantwoordelijk is zij alleen aan het Rijkskolenbureau. Daaraan is niets te veranderen. De oplossing der kwestie is, meent spreker, wel in die richting te vinden, als n.l. de commissie zich verbindt den Raad alle inzicht in de zaken te geven. Ook zou spreker er, hij herhaalt dit, geen. bezwaar in zien om aan den Haag te vragen of er ook bezwaar bestaat tegen de uitbrei ding der commissie meteen lid van den Raad. Meer kan de commissie niet doen. Het denkbeeld van den heer Beekhuis, om de commissie uit te noodigen eene regeling te ontwerpen, is uitstel, geen oplos sing. De commissie moet de verzekering hebben dat de gemeente borg blijft voor een eventueel tekort. Spreker teekent de cheque van 35.000 niet en dan krijgt de gemeente geen kolen. Als de commissie zoo wordt behandeld als in de vorige zitting is ge beurd, een unicum in ons land, wenscht geen der leden bovendien nog geldelijk aansprakelijk te zijn. De Raad moet het weten, wil liij kolen hebben dan moet de gemeente de Tinaucieele verantwoordelijk heid overnemen. De heer Beekhuis hoort van den Voorzitter dat de Raad' alle inlichtingen kan krijgen, die hij wenscht. Dat is eenvoudig spreker's bedoeling. Dc Raad is echter niet in staat dat te formuleeren. daar hij niet weet hoe de commissie werkt. Vandaar spreker's verzoek aan de commissie om eene rege ling te ontwerpen. Hij heeft er niet op gerekend dat de Voorzitter den Raad een dilemma stelt, dat gaat hem te ver. De Voorzitter: „de commissie wil niet verant woordelijk zijn. Ik teeken geen stuk." De heer Beekhuis: „dat is een dreigement. De Raad moet dus maar aannemen wat hem voorge legd wordt. Daartegen protesteer ik." De Voorzitter: „dat is geen dreigement. De com missieleden bedanken er eenvoudig voor de finan cieele verantwoordelijkheid persoonlijk te dragen." De heer Schoondennark hoort van den heer Beek huis dat de Voorzitter den Raad voor een voldon gen feit plaatst. Dat. is onjuist. De brandstoffen commissie is door het Rijk voor een fait accompli gesteld. Nu kan de heer Beekhuis het wel als een dreigement beschouwen dat er gezegd wordt: de Raad heeft maar ja of neen te zeggen, maar spre ker zou wel eens willen liooren hoe de heer Beek huis als lid der commissie in dit geval zou hande len. De commissie werkt in het algemeen belang en als spreker lid van de commissie was zou liij daar ook niet tot morgen lid van willen blijven op deze wijze. De geheele geschiedenis wordt z. i. te persoonlijk. De heer Schaafsma meent ciat de mededeelingen en de pertinente verklaringen van den Voorzitter de zaak niet gemakkelijker hebben gemaakt. Uit de eerste mededeeling van den Voorzitter heeft spre ker de conclusie getrokken dat men bezig was een brug te bouwen tusschen de commissie en den Raad. De slotmededeeling, dat de commissie, als de Raad nu niet besluit de financieele verantwoor delijkheid over te nemen, aftreedt, breekt dist brug weer af De Voorzitter: „dat staat toch in den brief." De lieer Schaafsma: „Zeker, u hebt het herhaald". Spreker zegt dat de fout niet zit bij de commissie of bij den Raad, maar bij den Minister, die de com missie heeft ingesteld en niet voor de financiën heeft gezorgd. Het is echter rationeel dat degene, die liet geld verschaft, zegt: ik wenseh te weten hoe liet wordt besteed. Daarover is spreker het met den heer Beekhuis volkomen eens. De Voorzitter heeft gezegd dat het niet mogelijk is dat de brandstoffencommissie een onderdeel wordt van het gemeentelijk distributiebedrijf, om dat dit niet bestaat. De gemeente heeft wel geen bedrijf als zoodanig, maar doet af en toe wel eens wat aan distributie en Burgemeester en Wethou ders zijn ten opzichte der gelden, voor distributie besteed, verantwoording schuldig aan den Raad. Als de Raad toch 1UO.OOU.uittrekt voor dis tributie, dan heeft de Raad elk oogenblik het recht te vragen op welke wijze dat bedrag is besteed. Over de gelden voor turf enz. besteed, kan dat niet. Spreker zou mee kunnen gaan als de brand stoffencommissie een onderdeel werd1 van het dis tributiebedrijf zoodat de voorzitter de vragen, die de raadsleden te dien opzichte stellen, beantwoor den moet. Wat de kwestie van het zitting nemen van een lid van den Raad in de commissie betreft, spreker gelooft niet dat men daartegen in den Haag- bezwaar zal maken. Spreker is overtuigd dat liet billijk is dat de Raad medezeggingsehap krijgt en moet zijn voorstel handhaven. Den heer H. P. de Haan spijt het, dat de Voorzit ter eene onjuiste interpretatie heeft gegeven aan het raadsbesluit van de vorige vergadering. Dat heeft de zaak niet gemakkelijker gemaakt en het conflict dreigt daardoor grooter afmetingen aan te nemen. Spreker is het evenwel eens met het stand punt der commissie. Hij zou hetzelfde doen en ook geen chèquc teekenen voor kolen, die vooruit moe ten worden betaald. Als de zending eens veronge lukte, was de oommissie verantwoordelijk. Spreker staat te dien opzichte gcheel op het standpunt van den Voorzitter, die noch kan noch moet verant woordelijk zijn voor de kosten van de kolen. Als vertegenwoordiger der gemeente, in wier belang het is dat er kolen komen, is spreker bereid anders te stemmen dan den vorigen keer, rekening houden de met de toezegging door den Voorzitter gedaan om de verschillende bescheiden enz. ter beschikking te stellen van den Raad. De weigering van den Voorzitter om de cheque te teekenen, billijkt spre ker volkomen. Dc lieer Nijholt moet met den heer Beekhuis pro- testeeren tegen het standje dat de Voorzitter den Raad geeft. Spreker kan zich voorstellen dat deze zegt: ik teeken de cheque niet. De regeling is ech ter niet goed gemaakt door den Minister. Dat ont- Bil w 270 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 October 1917 Versla" van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 October 191e 2.1 q.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1917 | | pagina 5