318 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 November 1917. De heer Schaafsma heeft gezegd dat hij het ge- heeJe college van Burgemeester en Wethouders, zooals het hier zit, verantwoordelijk stelt. Wel heeft de heer Schaafsma spreker direct absolutie gege ven, maar toch is h(j het niet met hem eens. roeger heeft spreker ook het geheele college als zoodanig verantwoordelijk gesteld. De ervaring- echter heeft hem geleerd, dat dit onbillijk is. In groote dingen beslist het geheele college en dan is het in zyn geheel verantwoordelijk, voor zoover de minderheid niet van haar gevoelen doet blijken. Tal van zaken echter worden voorbereid en uitge voerd door een specialen wethouder of door den burgemeester, zonder sanctie der vergadering van Burgemeester en Wethouders. En dan gaat het toch niet aan het geheele college van Burgemeester en Wethouders verantwoordelijk te stellen. Spreker heeft gemeend dit naar voren te moeten brengen ten einde de raadsleden in te lichten omtrent de verhouding van het college tot den Raad. Dit is niet een nieuwe zaak. De wethouders hebben een zekere zelfstandigheid en dit is wel duidelijk ge bleken in den Haag. Daar werd op den wethouder der bedrijven een zoo scherpe critiek uitgeoefend, dat deze aftrad. De anderen bleven. Ook hier heb ben de wethouders een zekere zelfstandigheid, al is die niet zoo groot als in andere steden. Spreker vindt het daarom niet goed voor alles het geheele college verantwoordelijk te stellen. De lieer Oosterhoff (wethouder) vindt aanleiding- om over één punt, zijne afdeeling betreffende, nog even het woord te voeren, n.l. over den last door den verbrandingsoven veroorzaakt. Die last valt niet geheel te ontkennen en, als goede buren, profi- teeren de heer Peletier en spreker daarvan onge veer gelijkelijk. Spreker moet evenwel doen opmer ken dat dit in hoofdzaak het geval is bij mistig weer, als de rook uit den schoorsteen neerslaat. Spreker zou het woord niet weer hebben gevoerd, als de indruk niet was gewekt dat er van den verbran dingsoven geen juist gebruik wordt gemaakt door daar afval van slagerijen en poelierderijen te ver branden. Er is indertijd een onderzoek ingesteld op het abattoir te Nijmegen naar den oven, wajirin vleeschafval werd verbrand. Onze oven is precies zoo ingericht en de last, die somtijds wordt veroor zaakt, moet dan ook niet worden toegeschreven aan een verkeerd gebruik. De maatregelen, die de heer Peletier bedoelt, kunnen alleen bestaan in het over brengen van den oven naar een ander terrein. Onder de gegeven omstandigheden gaat het nu niet aan een belangrijk onderdeel van de reiniging te ver plaatsen. Met die verplaatsing alleen was men er bovendien nog niet af. De aanvoer van te verbran den afval toch is zoo groot dat er wel een aparte dienst voor zou moeten worden ingericht. Deze zaak zal dan ook moeten wachten tot de beslissing over het asehland is gevallen. De heer Peletier heeft niet gezegd dat er van den oven een verkeerd gebruik wordt gemaakt. Hij heeft gezegd dat er een gebrek aan kleeft. Men kan n.l. in dien oven niet de temperatuur bereiken die er noodig is voor de verbranding van afval van poe- lierderyen en slagerijen. Men moet den oven zoo veranderen, dat er een temperatuur van 3000 gra den in kan worden opgewekt of men moet die afval in den grond stoppen. Het antwoord van den heer Schoondermark ten opzichte van de daghandelsschool heeft spreker niet bevredigd. De wethouder toch maakt zich, in dien spreker hem goed begrepen heeft, ernstig schuldig aan gebrek aan eerbied voor een raadsbe sluit. Hij loopt over het besluit van 1916 heen, waar- iu met op één na algemeene stemmen de wensche lijkheid is uitgesproken om opnieuw een onderzoek in te stellen naar de wenschelijkheid van de oprich ting van een daghandelsschool. De wethouder geeft blijk niet veel lust te hebben in de uitvoering van dit besluit en gaat tot 1913 terug, toen besloten is daarop niet in te gaan en wel met een kleine meer derheid en bij een andere samenstelling van den Raad. Spreker hoopt echter den wethouder ver keerd te hebben verstaan en spoedige uitvoering van het in .1916 genomen besluit te mogen tegemoet zien. De heer de Haau wijst erop dat, als een lid van den Raad in openbare zitting eene beschuldiging uitspreekt, zooals de heer de Vos heeft gedaan te gen een ambtenaar der gemeente, die zich hier niet kan verdedigen, van dat lid mag worden verwacht, dat te voren hoor en wederhoor naar behooren is in acht genomen. Zonder dat te hebben gedaan, heeft de heer de Vos beweerd, dat de directrice de ooi- zaak is van de minder goede verstandhouding aan de meisjesschool. Spreker meent daarop te moeten ingaan, te meer nu zijn naam is genoemd. De heer Tulp heeft er reeds op gewezen dat de benoeming- der directrice moeilijkheden heeft veroorzaakt. On der de oudere leeraressen bestond een streven om een van haar tot directrice benoemd te krijgen. Dat heeft het optreden van de nieuwe directrice niet gemakkelijk gemaakt. Den vorigen winter is zjj, bij het naar school gaan, door de gladheid der straten gevallen en was daardoor geruimen tijd verhinderd les te geven. De wijze waarop het onderwijs werd geregeld in verband met het overlijden van een leerares, heeft een der leeraressen aanleiding gege ven om een klacht in te dienen tegen de directrice bij de Vereeniging van Leeraren bij het Middelbaar Onderwijs. Die klacht is onderzocht door de heeren dr. Bolkestein, thans Inspecteur bij het Middelbaar Onderwijs en dr. Sijpkens te Sneek. En na een uit voerig onderzoek der zaak hebben de heeren, de beide partijen gehoord eene beslissing genomen, welke geheel ten gunste van de directrice is uitge vallen. Een afschrift van het proces-verbaal van het onderzoek is aan Burgemeester en Wethouders ter hand gesteld. Kort daarop kwam de groote vacantie en daarna heeft er een vrij ernstig incident plaats gehad tusschen genoemde leerares en de di rectrice, welk incident werd bijgewoond door twee leden der Commissie van Toezicht. Dit had een ver wijdering tusschen de beide dames tengevolge, wat niet onopgemerkt bleef voor de leerlingen. Een der leden der Commissie van Toezicht, wiens ambt er toe leidt de menschen tot vrede en verzoening aan te sporen, heeft toen een poging gedaan om de beide dames daartoe te bewegen, maar het is hem niet mogen gelukken ze tot elkander te brengen. Toen achtte de Commissie van Toezicht het oogen- blik gekomen om in te grijpen. Zij meende dat het prestige der school en de goede gang der zaken er onder zouden ljjden, als er geen einde aan de zaak- kwam. Dientengevolge heeft er eene samenkomst plaats gehad van de geheele Commissie van Toezicht met de directrice en de leerares. In eene bespreking, die drie uren duurde, is de bevrediging tot stand ge bracht. De geheele commissie, bestaande uit 5 per sonen van verschillende richting en levensbeschou wing:, is unaniem tot de conclusie gekomen, dat bij de directrice geen schuld was, al waren er tekort komingen en misslagen begaan. Waar deze zaak hier ter sprake is gebracht, meent spreker erop te moeten wijzen, dat juist sedert het optreden dei- nieuwe directrice het aantal leerlingen belangrijk is toegenomen. Vroeger toch waren er nooit meer Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 November 1917. 319 dan 80, nu zijn er 109. Ook bestaat er een zeer goede verstandhouding tusschen de directrice en de ouders der leerlingen en het onderwijs beantwoordt ge heel aan de rechtmatige verwachtingen. Met alle kracht, die in hem is, protesteert spreker tegen het klakkeloos, zonder nader wederzijdsch onderzoek, uitbrengen van een grief, als hier door een lid van den Raad is gedaan. De Commissie van Toezicht is eenparig van meening, dat de directrice het ver trouwen niet verloren heeft. De heer Schoondermark (wethouder) zegt dat de heer Peletier hem verkeerd heeft begrepen. Het is absoluut niet de bedoeling een raadsbesluit niet uit te voeren. Hij heeft alleen gevraagd, geef mij tijd. Het is de vraag of een langzaam onderzoek niet meer resultaat zal hebben. De heer Peletier behoeft zich dan ook niet ongerust te maken, dat deze kwes tie door Burgemeester en Wethouders zal worden ter zijde gelegd. De Commissie van Toezicht heeft reeds advies uitgebracht. De moeilijkheid evenwel zit hierin, dat nu aan Burgemeester en Wethouders een onderzoek is opgedragen naar de wenschelijk heid van iets, waarvan zij zelf de wenschelijkheid niet inzien. De heer de Vos zou op de kwestie van de middel bare meisjesschool niet zijn ingegaan, als het ant woord van Burgemeester en Wethouders duidelijker was geweest. Daarin wordt gezegd dat de verhou ding tusschen de docenten goed is. Spreker heeft daaromtrent opgemerkt, dat er nooit verschil tus schen de docenten heeft bestaan. Het ware misschien beter geweest, dat deze zaak hier niet ter sprake was gekomen, maar dan zou het verstandiger zijn geweest dat de heer Schoondermark er niet op was ingegaan. De heer de Haan, voorzitter der Commissie, werpt nu alle schuld op de leerares en van de directrice. Spreker heeft de directrice in den mond gegeven om het euvel op te heffen en als dit vóór de sectie vergadering was gebeurd, zou spreker de zaak niet ter sprake hebben gebracht. Hij heeft daarover met een lid der Commissie van Toezicht gesproken, maar die zei: ik bemoei er mij niet mee, er is niets mee te beginnen. De directrice nu heeft op zeke ren keer de leerares toegevoegd: „ik zal met u geen woord meer wisselen en zal alles, ook wat schoolza- ken betreft, schriftelijk met u behandelen.'" En zij voegde eraan toe: „ik wil u ook niet meer groeten". Wat zij wel verlangde was, dat de betrokken lee rares eene eerbiedige buiging voor haar zon maken. Spreker vindt dit optreden van de directrice alles behalve goed. Zij had zoo hoog moeten staan dat zij zich had kunnen handhaven. Spreker hoopt dat de directrice zooveel zal hebben geleerd, dat het belang' der school niet gediend is met onderling ge kibbel. Spreker heeft nog vernomen, dat de direc trice aan de betrokken leerares heeft geschreven, dat zij alle zaken weer mondeling met haar zal be handelen. De heer Schaafsma heeft er eenigen tijd over na gedacht of zijne waardigheid wel zou gedoogen te antwoorden op wat de Voorzitter heeft gezegd. Spreker toch heeft ook een waardigheid op te hou den, al is hij maar een arbeidersjongen. Spreker zit hier echter in het algemeen belang en niet om zijne waardigheid op te houden. Hij wil echter beginnen met eene erkening te doen. In eerste instantie heeft spreker iets gezegd, dat hij niet zoo heeft bedoeld. Toen hij toch zei, dat èn de Voorzitter èn de Wet houder van Onderwijs, tegen beter weten in iets hadden gezegd wat niet waar was, had hij dat niet zoo moeten zeggen. Hij zou dat ook niet hebben gezegd, als hij hetgeen h\j in het midden te brengen heeft, opschreef. Dat doet hij echter niet, maar spreekt voor de vuist weg. Zijne bedoeling echter is geweest te zeggen dat hij den indruk heeft gekregen dat er in de vorige vergadering tegenspraak be stond tusschen de beweringen van den Voorzitter en de mededeelingen van den wethouder Hiemstra. Verder staat hij hoog genoeg om, naast alle leden die den Burgemeester een pluimpje hebben ge geven, te erkennen dat de Voorzitter respect af dwingt voor zijne wijze- van werken en voor de toe wijding waarmee hij zijn taak opvat. Dit wil echter niet zeggen, dat spreker niet overtuigd is dat de strubbelingen die er zoo nu en dan tusschen den Voorzitter en den Raad bestaan, niet kunnen -wor den opgeheven, door den Voorzitter minder werk te geven en hem gelegenheid te geven zijn eigen leven uit te leven opdat hij minder prikkelbaar wordt. Tot zijn spijt moet spreker constateeren dat de heeren, die den Voorzitter een pluimpje hebben gegeven, in tegenspraak zijn met hunne onderlinge gesprekken. Als de Voorzitter gehoord had wat er dien middag na het demonstratief sluiten der ver gadering door de heeren is gezegd, zou hij met eenige meerdere reserve de pluimpjes in ontvangst hebben genomen. Er is een punt in het debat ge bracht, waartegen spreker moef opkomen. Over het uitstellen van de beantwoording der interpellaties sprekende, heeft de Voorzitter gezegd dat de inter pellaties gebruikt worden om stemming te maken. Daartegen moet spreker opkomen. Wanneer spre ker en zijne partijgenooten gebruik maken van hun recht om te interpeller ren, dan doen zij dat in het algemeen belang en zij bereiken ook nog wel eens het succes, dat zij beoogen. Spreker moet nog een paar opmerkingen bestrij den. De klacht, die alle jaren wordt gehoord, is ook nu niet uitgebleven, n.l. dat Rapporteurs dit niet goed hebben weergegeven en dat onvoldoende. Als men alles zou willen weergeven wat er in zoo'n 4- urige vergadering besproken wordt, dan mag men er wel een stenograaf bij hebben. Alleen de groote dingen worden in het rapport opgenomen. De heer Zandstra zegt dat het hem genoegen doet te vernemen, dat de aanstelling van een schoolarts spoedig kan worden verwacht. Wat tijdelijke schoolartsen betreft, zoolang tijdelijk personeel niet noodzakelijk is, is spreker daarvan geen voorstan der, maar hier in dit geval, waar het geldt de ge zondheid der schoolbevolking, was het een gebie dende eisch. N oor een school voor achterlijke kin deren, voelt de wethouder van onderwijs evenveel als spreker, heeft hij gezegd, doch het rapport van de heeren dr. Burger en dr. Schreuder ligt er al meer dan 10 jaar. Nu is er niet alleen nog geen school voor achterlijke kinderen, zelfs geen prae- advies van Burgemeester en Wethouders, neen er wordt in den Raad weinig of nooit over gesproken. Spreker hoopt dat deze zaak spoedig ter hand zal worden genomen. Nog wil spreker doen opmerken, naar aanleiding van de invoering van nieuwe methoden voor lezen en taal op de lagere school, dat de motie, aangeno men in de vergadering van de Nederlandsche on- derwijzersvereeniging en geplaatst in de Leeuwar der Courant, waarin de wenschelijkheid werd uit gesproken met de invoering daarvan te wachten 'tot het reglement voor verplichte schoolvergade ringen was aangenomen, door niemand is tegen gesproken. Spreker heeft over het ambulantisme gesproken; dat, zegt men, is een stokpaardje van spreker en zijn partijgenooten, doch als zij niet overtuigd wa ren van de schadelijkheid van dat instituut voor het onderwijs, zouden zij niet zoo sterk op afschaf-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1917 | | pagina 13