tot de conclusie, dat Leeuwarden een school tekort komt. De heer Schoondermark (wethouder) heeft reeds meermalen opgemerkt, dat kinderen geen lange turven zyn. De heer Zandstra heeft gezegd dat er in school 1 een hulplokaal is van school 5. Als die klasse nu in school 13 zou worden ondergebracht, bleef dit toch precies hetzelfde. De klasse, waarvan de heer Zandstra sprak, is het 7e leerjaar van school 5. Dat 7e leerjaar bestaat nog altijd bij wijze van proef. Het 7e leerjaar aan school 7 is onderge bracht in het gymnasium. Daarom hebben Burge meester en Wethouders in de Memorie van Ant woord medegedeeld, dat er alleen hulplokalen zijn voor school 4. Wij hebben twee M. U. L. O.-scholen, een aan het eene-, en een aan het andere eind dei- stad. Nu kan men de leerlingen van school 4 moei lijk in school 13 onderbrengen. De heer Fransen: „met een tram". De heer Schoondermark (wethouder) zegt dat het niet mogelijk is de leerlingen te verdeelen. Er komt, zoo zegt de heer Zandstra, hij eene goede ver deeling der leerlingen een school tekort. Spreker meent dat dit niet juist is. De klassen hebben 40 leerlingen. Men komt niet meer over dat getal heen. En als dat wel gebeurt zal de schoolcommissie de leerlingen wel distribueeren en zorgen dat in school 13 de lokalen zullen worden afgewerkt. Nu is dat nog niet noodzakelijk. Altijd is er op schoolbouw aangedrongen. Er is nu voldoende ruimte. Alleen aan school 4 komt ruimte tekort. Leeuwarden heeft twee M. U. L. O.-scholen en dat is een unicum. Het pleit voor de ingezetenen, dat deze zooveel belang stellen in het onderwijs, maar het gaat niet aan> om te zeggendaar wij 4 hulplokalen hebben, zullen wij er maar een nieuwe school bij bouwen. De heer Zandstra behoeft intusschen niet ongerust te zijn. De omstandigheden zullen Burgemeester en Wet houders wel dwingen van school 13 gebruik te ma ken of niet. De heer Zandstra is niet tevreden. De wethouder draait erom heen. Spreker meent dat het wel moge lijk is het systeem van het onderwijs te verbeteren door verplaatsing der leerlingen. Dan kan men de tijdelijke leerkrachten voor de vaste klassen ver vangen door vaste leerkrachten. De wethouder zegt dat de 7e klasse van school 5 is ondergebracht in school 1. Maar, die klasse kan toch ook in school 13 onder dak gebracht worden. Dan komt er ruimte in school 1, die wel weer anders kan worden ge bruikt. De heer Schoondermark (wethouder) neemt het den heer Zandstra niet kwalijk dat hij hem beschut digt van eromheen te draaien. Als spreker voor school 5 een hulplokaal moet hebben, dan kan hij dit toch beter gebruiken aan school 1 dan aan school 13. Het hulplokaal moet toch niet te ver van de school, waarbij het behoort, verwijderd zijn. Er zou bovendien een schoollokaal in school 1 vrij komen, terwijl de gemeente dan een lokaal in school 13 moet inrichten. Spreker vraagt waarom de gemeen te lokalen, die zij heeft, niet zal gebruiken en daar entegen andere in orde brengen. De heer Zandstra (met verlof der vergadering voor de derde maal het woord erlangend) zegt dat de Wethouder de lokalen van school 13 wel kan gebruiken. Daar kunnen nog 4 lokalen worden af gewerkt. Spreker is overtuigd dat de gemeente, door verplaatsing der leerlingen meer ruimte krijgt. De beraadslaging wordt gesloten. Volgno. 228 wordt onveranderd vastgesteld. Volgnos. 229232 wordt onveranderd vastge steld. De beraadslaging wordt geopend. De heer Tiemersma zegt dat er bij de vorige be grooting door den Voorzitter is gezegd dat de Raad niet op sprekers voorstel tot verhooging van de sa larissen der schoonmaaksters en schoonmaakartike len moest ingaan, daar de prjjs dezer artikelen, zoo- als spreker ze mededeelde, moeilijk zoo op eens was te controleeren, en dat een onderzoek inzake het schoonmaken der lokalen zou worden ingesteld, ter wijl een eventueel besluit terugwerkende kracht zou hebben van 1 Januari 1917 af. Nu frappeert het spreker bij dezen, post dat hij geen verhooging dei- salarissen van de schoonmaaksters der lagere scho len vindt uitgetrokken, terwijl dit wel het geval is by de schoonmaaksters der bewmarscholen, wier salaris volgens den betrckkelijken post met 50. is verhoogd. Spreker vraagt hoe dit zit. De Voorzitter kan die laatste vraag onmogelijk beantwoorden. Het salaris van de schoonmaaksters is gebleven zooals het was, in afwachting van de voorstellen van den Directeur der Gemeentewer ken. Zij krijgen allen, ook die voor de bewaarscho len, eene tegemoetkoming in de kosten van het duurdere materiaal. De Directeur der Gemeentewerken heeft een proef genomen met het aannemen van het schoon maakwerk. Die proef is mislukt. Op het oogenblik gaat een voorstel bij de wethouders rond. De beraadslaging wordt gesloten. Volgno. 233 wordt onveranderd vastgesteld. Volgnos. 234206 worden onveranderd vastge steld. De beraadslaging wordt geopend. De heer Zandstra stelt voor den post van 60. voor het aanschaffen van de noodige exemplaren van den liederbundel „Volkszang" te schrappen. Spreker meent dat de volkszang door dien bundel niet wordt verbeterd. Er zyn volgens spreker lied jes bij, die schadelyk werken. Spreker en zijne par tijgenooten stellen andere eischen aan de opvoe ding dan menigeen. Spreker meent dat gebroken moet worden met het chauvinisme, dat een verkeer de vaderlandsliefde aankweekt. Die vaderlands liefde wordt aangekweekt, die een ander beschouwt als vijand, en tot niets anders in staat dan tot onder drukking en zich zelf als de verdrukte onschuld. Dat „eigen meester, niemands knecht" kennen wij, zegt spreker. Wil men de kinderen een aandenken meegeven, daar is niets tegen, al kost het de helft meer. In Amsterdam h.v. krijgen de kinderen een horloge. Dit boekje vindt spreker verderfelijk. De heer Beekhuis wijst erop dat de heer Zandstra elk jaar deze zaak ter tafel brengt. Zoo langzamer hand wordt het een stokpaardje van den heer Zand stra. Spreker meent dat hij beter had gedaan om deze geschiedenis vooral dit jaar te laten rusten. Als er ooit sprake van is om niet smalend over va derlandsliefde te spreken, maar om dat gevoel te billijken, dan is dat juist in de tegenwoordige om standigheden. Spreker is dan ook van oordeel, dat de Raad dezen post niet moet schrappen. De lieer Zandstra geeft toe dat het een stok paardje is. Maar hij en zijne partijgenooten kennen dat wel. Zij hebben echter zeer veel stokpaardjes, waarmede zij telken jare terugkomen. Zij weten dat zij moeten aanhouden, dat zij telkens en telkens weer moeten beuken op het aambeeld van den voor uitgang. Het is toch bekend dat alles, wat de so ciaal-democratische leden voorstellen, wordt ver worpen. Spreker wil niet zeggen dat zulks syste matisch geschiedt, maar het is een feit. Zij kunnen evenwel tegen teleurstellingen. En er zal een tijd komen, dat men dit niet meer durft doen. Spreker en zijne partijgenooten verwachten bij de verkie zingen in 1918 met meer leden in den Raad terug te komen. De heer Beekhuis zegt dat spreker deze kwestie nu niet had moeten aanroeren uit vader landsliefde, waardoor het nog mogelijk is oorlog té voeren. Tets anders is het liefde te bezitten voor het land waar men geboren is, maar dat is geen vaderlandsliefde, die zich uit in liefde voor een ze kere regeering of dynastie. Die vaderlandsliefde kan spreker niet onderschrijven. Hij handhaaft zijn voorstel. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel-Zandstra wordt verworpen met 13 tegen 7 stemmen. Vóór stemmen de heeren: Schaafsma, Collet, Zandstra, Dijkstra, Hiemstra, Tiemersma en Nyholt. Tegen de heeren: Dijstra, de Haan, van Weideren baron Iiengers, Fransen, Cohen, Koopmans, Me- nalda, Attema, Oosterhoff, Schoondermark, Tulp, Haverschmidt en Beekhuis. Volgno. 237 wordt onveranderd vastgesteld. De beraadslaging wordt geopend. Den heer de Haan spijt het dat hij zich tegen ver hooging van dezen post moet verzetten. Hy is. niet tegen het gebruik der kinematograaf als leermid del bij het onderwijs, neen hy keurt dat zelfs goed. Het zou hem echter aangenaam zijn geweest als de heer Schoondermark meer zijn aandacht had be paald bij het tot stand brengen eener school voor onderwijs aan achterlijke kinderen, een gebied, waarop spreker gaarne met hem was meegegaan en dit onderwerp een jaar had laten rusten. Spreker toch is van oordeel dat het eene bevoorrechting be treft van het openbaar onderwijs boven het bijzon der. En daarom had spreker verwacht dat deze ver hooging thans achterwege zou zyn gebleven. De Mi nister van Binnenlandsche Zaken toch is bezig naar aanleiding van het nieuwe art. 192 der Grondwet, de wet op het Lager Onderwijs te herzien en het resultaat zal zijn dat nog in dit zittingsjaar der Staten Generaal een ontwerp zal worden inge diend in den geest van de conclusie der bevredi gingscommissie. Als die voorstellen zullen zijn aan genomen, heeft men volkomen gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs. En juist daarom moet spreker zich thans tegen de verhooging van dezen post verzetten. De lieer Schoondermark (wethouder) begrijpt de redeneering van, den heer de Haan niet. De heer de Haan toch begint met te zeggen, dat hij voor deze zaak voelt. Het is een leermiddel waardoor het onderwijs veel beter tot zijn recht zal komen. Spreker begrijpt nu niet dat de gemeente, die toch voor het openbaar onderwijs heeft te zorgen, dit leermiddel niet mag invoeren, ter wille van het bij zonder onderwijs. Ook spreker betreurt het dat het bijzonder onderwijs er niet van kan profiteereu. Maar dit is geen motief om te zeggen: nu zullen jullie het ook laten. Spreker voelt dat de heer de Haan het, om het maar eens plat te zeggen, sneu vindt dat het bijzonder onderwijs niet van de kine matograaf zal kunnen profiteereu, maar dat is geen motief voor Burgemeester en Wethouders om het voorstel niet te doen, dat eene verbetering van het onderwijs beoogt. De heer de Haan zegt dat het iets nieuws betreft. De Wethouder van Onderwijs zal van spreker nooit den indruk hebben gekregen, dat hij zich tegen vei beteringen bij het openbaar onderwijs heeft verzet. Hij betreurde het ook dat, toen de salarissen der openbare onderwijzers zijn verhoogd, die van de bijzondere onderwijzers niet in gelijke mate konden worden herzien. En toch heeft hij toen vóór die ver- hoog'ing gestemd. Waar het hier nu iets nieuws be treft, zal spreker er zich op het oogenblik tegen verklaren, even goed als twee jaar geleden tegen het invoeren van schoolpantoffels als leermiddel. Als die waren verstrekt als schoolkleeding en dus ook volgens de Leerplichtwet aan het bijzonder on derwijs ten goede waren gekomen, zou spreker er geen bezwaar tegen hebben gehad. Het is hem goed bekend, dat artikel 3 der wet op het lager onderwys een beletsel is, om deze nieuwe uitgaaf ook voor het bijzonder onderwys te doen dienen. De heer Schaafsma gelooft uit het debat te kun nen begrijpen, dat de heer de Haan geen princi- pieele tegenstander is. Hij zegt toch te zullen tegen stemmen, als bij de schoolpantoffels, omdat de bij zondere scholen die niet kunnen krijgen. Spreker gelooft dat dit een verkeerd standpunt is van den heer de Haan en vraagt of het niet beter is dat de heer de Haan al zijn kracht aanwendt om eene wets wijziging te krijgen in dier voege, dat ook de bijzon dere scholen ervan kunnen profiteereu. Hij acht dat een beter standpunt. Spreker en, zijne party- genooten gunnen het den leerlingen der bijzondere scholen wel. Het is geen standpunt om, waar er wettelijke beletselen zijn voor een groep om iets te krijgen, te zeggen: nu zullen de anderen het ook niet hebben. De heer de Haan (niet verlof der vergadering voor de derde maal het woord erlangend) zegt dat hij geen moeite behoeft te doen om de wet veran derd te krijgen. Artikel 192 der Grondwet is gewy- zigd en de herziening van de onderwijswetten, die daarmee in verband staat, zal van zelf aan de orde komen. En juist, waar het misschien het laatste jaar is, had spreker dezen nieuwen post liever niet op de begrooting gezien. Spreker deelt nog mede te dezen opzichte geen overleg te hebben gepleegd met zijn partijgenooten, zoodat hij niet namens dezen spreekt; hij komt voor zijn meening uit zon der eenige opdracht van anderen. De heer Zandstra doet opmerken dat hij het door den heer Schaafsma gesprokene onderschrijft. Het is toch geen nieuwe post. Spreker heeft al eens voorgesteld den post van de begrooting af te nemen. Hij kreeg toen ten antwoord dat zulks- niet moest gebeuren-, omdat de zaak in studie was. Nu deze zaak dan ook eindelijk van het stadium „in studie", in dat van uitvoering is gekomen, moet de post er niet af. Het betreft dan ook alleen eene verhoo ging. Het spijt spreker dat de heer de Haan niet kan meegaan. De heer Dystra ondersteunt het door den heer de Haan gesprokene. Ook hij had liever gezien, dat men met dezen post had gewacht totdat de crisis 330 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 November 1 917 Voortgezet Woensdag 28 November 1917. Vo/gno. 233. Verlichtingverwarming en schoonma ken der lokalen f 20417. Volgno. 237. Schoolbibliotheken, belooningen en eere blijken f 735. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 November 1917 331 Voortgezet Woensdag 28 November 1917. Volgno. 238 wordt onveranderd vastgesteld. Volgno. 239. Kosten van het gebruik van de kinema tograaf ten behoeve van het onderwijs f 700.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1917 | | pagina 19