804 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 November 1917. voorziening is een groot volksbelang. Als die nu niet op de juiste wijze geschiedt en er wordt over geïnterpelleerd, dan is het voor een interpellant onaangenaam te hooren dat de Voorzitter niet ver plicht is te antwoorden. Spreker en zijne partijge nooten zouden dan ook gaarne zien dat de Voor zitter te dien opzichte een breeder standpunt in neemt. In den laatsten tijd doet de Voorzitter meer1 dere mededeelingen ter zake de distributie en dat keuren spreker en zyne partijgenooten goed. Zij waren echter bijzonder onaangenaam aangedaan toen de Voorzitter, bij gelegenheid van de interpel- latki-Hiemstra over de turf, op zeer demonstra tieve wijze de vergadering sloot. Verder zyn zij ontevreden over liet feit dat, ,toen er eens by de bespreking der turfprijzen op geween werd, dat eene vereeniging van spoorwegambtenaren goed1 koopere turf' kon bezitten, maar dit niet mocht, de Voorzitter aan den Wethouder het woord „klets praatjes" heeft toegevoegd. Dat stond hem zeer tegen. Ook voor spreker en zijne partijgenooten id het wel eens moeilijk om by interpellaties hun tem perament te beheerschen. Als de Voorzitter b.v. zegt: er wordt zooveel jonge spinazie gegeten en de menschen loopen zooveel naar de bioscoop, dan vliegt sprekers temperament ook wel eens omhoog. Hij heeft dit altijd zooveel mogelijk beheerschf, omdat het erom te doen was een betere levensmid delenvoorziening te krijgen. Spreker en zyne par tijgenooten zijn ook menschen met veel tempera ment. Waar zij dit trachten te beheerschen, mag dit van den Voorzitter ook worden verwacht. Spre ker hoopt dan ook dat de Voorzitter dit in het vervolg zal doen. Men moet er niet op rekenen dat spreker en zijne partijgenooten anders altijd hun temperament zullen beheerschen. In de laatste vergadering van den Raad heeft het hun bijzonder getroffen dat de Voorzitter en de Wethouder van onderwys zich tegen beter we ten in over de verwarming der schoollokalen an ders hebben uitgelaten dan zij wisten dat waar was De Voorzitter: „Voor zoover uwe opmerking den heer Schoondermark betreft, roep ik u tot de orde. Mijzelf kan het niet schelen." De heer Schaafsma: „dat is weer geen manier van antwoorden. Laten wij echter de zaken niet op de spits drijven. Ik heb volkomen het recht critiek uit te oefenen op de wijze waarop Burgemeester en Wethouders optreden. En als ik dan zonder scherpte de feiten aanwijs, zonder mijn tempera ment los te laten, dan ben ik niet buiten de orde. De heer van Sloterdyck: „Dat is eene opzettelyke beleediging en dus, buiten de raadsvergadering, strafbaar". De heer Schaafsma vervolgt en is van oordeel niemand te hebben beleedigd. Hij meent dat ieder, die in staat is te hooren wat hij heeft gezegd, zal zeggen dat het juist was. Het is toch voldoende gebleken uit wat de heer Hiemstra in die verga dering heeft gezegd n.l. dit: als de Burgemeester en de Wethouder zeggen dat de verwarming der schoollokalen goed was, dit niet de meening is van het college van Burgemeester en Wethouders, dat wat toen is beweerd, tegen beter weten in is ge zegd. Als men toch overtuigd is dat iets niet deugt en men zegt in het openbaar dat het wel deugt, dan zegt men dat tegen beter weten in. Spreker zal van het onderwerp afstappen en spreekt den wensch uit dat zijn critiek de aanleiding mag zijn voor het scheppen van eene betere verstandhouding tussehen het college van Burgemeester en Wet houders en de raadsleden. Deze verhouding acht spreker voor het prestige van den Raad niet toe laat baa r. In de sectie is geklaagd over de slechte behande ling van het publiek op liet brandstoffenbureau. Burgemeester en Wethouders zeggen dat die klachten tot de brandstoffencommissie moeten worden gericht. Spreker gelooft niet dat daarmee voel resultaat zal worden bereikt. De behandeling van het publiek is allesbehalve pleizierig. Het raadslid Terpstra heeft het persoonlijk ervaren, dat de behandeling door den man, die het publiek te woord staat, ver beneden alle critiek is. Dan nnoet spreker nog iets zeggen over de onge- lyke behandeling der ingezetenen met brandstof. Verschillende ingezetenen toch hebben vergunning gekregen om een groote hoeveelheid brandstof op te doen, terwijl dit aan een groep van personen, die de turf goedkooper kan krijgen dan van de gemeente, is geweigerd. Over de prijzen wil spre ker nu niet verder redeneeren, maar het heeft hem gefrappeerd dat in den brief, welke die groep van personen heeft ontvangen, het volgende staat ge schreven: „Mocht iemand wenschen zijn geheele rantsoen in eens te ontvangen, zoo is U verplicht minstens 5 a 600 stuks beneden het rantsoen te blijven". Terwijl dus aan den een werd toegestaan een groot kwantum brandstof in te slaan, moest de ander beneden liet rantsoen blijven. Deze onge lijke behandeling van verschillende burgers is sterk af te keuren. Allen dienen op gelijke wijze te wor den behandeld. Spreker noodigt daarom den Raad uit de volgen de motie aan te nemen: „de Raad noodigt Burgemeester en Wethouders uit om de Brandstoffencommissie te verzoeken, dat zij bij particulieren alle brandstoffen, meer dan het hun toekomende rantsoen, in beslag zal doen ne men." Bij de^ bespreking van de vraag hoe het komt dat de Voorzitter zoo eigenaardig optreedt, heeft spreker gezegd, daar is een oorzaak voor. En die moet worden weggenomen. Spreker meent, dat de Voorzitter zoo prikkel baar is door het vele werk dat hij heeft te verrich ten. Hij is belast met de uitvoering der Rijkswet ten, is hoofd der politie, voorzitter der Commissie voor de Openbare Werken, de brandstoffencom missie en de levensmiddelencommissie. Spreker meent dat dit te zyner verontschuldiging kan strek ken. Hij vraagt evenwel of het niet verstandig zoude zijn den burgemeester van werk te ontlasten en een Wethouder daarmee te belasten. Misschien zou daardoor ook de verstandhouding in het col lege beter kunnen worden geregeld. Nog wenscht spreker een oogenblik te blijven staan bij de loonen. In de Memorie van Antwoord is gezegd, dat binnenkort aan de orde komt eene herziening van het Werkliedenreglement en dat bij de behandeling in de secties ook de loonen zul len kunnen worden besproken. Het spijt spreker dat het er zoo staat. Spreker had gaarne gezien; dat Burgemeester en Wethouders hadden medege deeld dat de loonen zullen worden besproken. Zij kunnen worden besproken. Daarin leest spreker weinig sympathie met de loonsherzienmg. Anders zou men wel hebben medegedeeld dat Burgemees ter en Wethouders overtuigd zyn dat de loonen der ambtenaren en werklieden absoluut onvoldoende zijn. Spreker is overtuigd dat de Raad in de naaste toekomst niet zal kunnen ontkomen aan eene aan merkelijke loonsverhooging. De Minister van Fi nanciën heeft gezegd dat de zeer hooge prijzen def levensmiddelen langen tijd zullen aanhouden en er ernstige conflicten tussehen werkgevers en werk nemers zullen komen, al zullen vermoedelijk de prijzen na den oorlog iets lager zyn. In de Memorie Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 November 1917. 805 van Antwoord op de Landbouwbegrooting staaf het volgende: „Aangenomen mag toch wel worden, dat de noodzakelijke kosten van het levensonderhoud in de eerste jaren na de sluiting van den vrede stellig een 20 a 30 pCt. boven die van vóór den oorlog zul len zijn. Teneinde nu eene aanpassing aan de ko mende tijden mogelijk te maken, is het duidelijk, dat eene gezonde regeeringspolitiek niet mag be oogen door overheidsmaatregelen het algemeene prijspeil terug te drukken tot dat van vóór de crisis, doch de prijzen der onderscheidene goederen zoodanig heeft te stellen, dat de gezamenlijke uit gaven daardoor niet later zullen afwijken van die, welke bij het buiten in werking treden der regee- ringsmaatregelen het publiek gedurende eenige ja ren na den oorlog zeer vermoedelijk zal hebben té besteden. In het algemeen zal het gemiddelde prijs peil der regeeringsgoedefen bijgevolg een 20 a 30 pCt. hooger te .stellen ziin dan het in vredestijd be- uroeg." Hieruit blijkt dat niet alleen na den oorlog maar reeds thans de prijzen met 20 a 30 zullen worden verhoogd. Thans wordt dus ook de loonsverhoo ging urgent. Wij geven nu een loontoeslag van 12 plus een kindertoeslag. De Minister van Landbouw heeft gezegd dat de prijs der regeeringsgoederen ook na den oorlog 20 a 30 hooger zal zijn dan in vredes tijd. Dat moet al een vingerwijzing zijn om de loo nen met 20 a 30 te vernoegen. Bovendien zijn de woninghuren hooger en stellen de werklieden hoo- gere eischen aan liet leven. Spreker dringt er dan ook bij Burgemeester en Wethouders op aan hun standpunt in dezen te herzien. Hij hoopt dat zy bij de behandeling van het Werklieden reglement tot de overtuiging zullen ko men dat eene salarisherziening urgent is, vooral bij de lagere ambtenaren. Hier heeft men m/inimum- loonen van 12.en Leeuwarderadeel 15. terwijl men daar een duurtetoeslag geeft van 3. plus 0.50 voor elk kind. Het adres om salarisverbetering van de politie agenten is in handen van Burgemeester en Wet houders om prae-advies. Uit de Memorie van Ant woord heeft spreker gelezen, dat dit prae-advies spoedig is te wachten. Hij hoopt dat dit voor de agenten eene loonsverhooging zal beteekenen als waarom is gevraagd. Bij de algemeene beschouwin gen in de secties is gevraagd om het drie ploegen- stelsel in te voeren. .In de Memorie van Antwoord wordt gezegd dat dit niet zal kunnen, daar het eene groote vermeerdering van personeel eischt. Spreker meent dat het daarom niet moet overgaan. De agenten verlangen er naar. Zij hebben Zondags- en nachtdienst en een zeer onregelmatig leven. Hij is van oordeel, dat de agenten recht hebben op een drieploegenstelsel. De kosten moeten echter nader worden uiteengezet. Spreker stelt daarom de vol gende motie voor: „de Raad noodigt den Burgemeester uit een on derzoek in te stellen naar de mogelykheid van een drieploegenstelsel van de politie en de resultaten van dat onderzoek aan den Raad mede te deelen." Als het resultaat van dat onderzoek bekend is kan de Raad erover oordeelen en is hij in staat te beslissen of hij het drieploegenstelsel moet invoeren of niet. Nog wenscht spreker eene opmerking te maken over de pensionneering der Wethouders. Ten opzichte van deze zaak beveelt hij den Raad de conclusie van het rapport der Commissie van Rapporteurs aan. Wordt die aangenomen, dan wordt de pensionneering logischer. Tn geen enkele pensioenwet vindt men eene regeling als de hier bestaande. Rapporteurs stellen1 zich dan ook voor, dat de Raad zich wel met die conclusie zal vereeni gen. Ten opzichte dezer pensionneering wil spre ker nog op iets wijzen. Hij meent n.l. dat niet alleen de wijze van pensionneering moet worden herzien, maar dat er ook een minimum-pensioen moet wor den vastgesteld. Ook bij Gedeputeerde Staten be staat een minimum-pensioen. Als nu straks hef voorstel der Commissie van Rapporteurs is aange nomen, zal er over een minimum-pensioen kunnen worden gesproken. Ten slotte wil spreker nog even iets in het midden brengen over het presentiegeld voor de leden van den Raad. In de Commissie van Rapporteurs heeft hij een voorstel tot verhoogïng ervan verdedigd. Het presentiegeld is laag. Als straks bij de uit oefening van het Algemeen Kiesrecht de mogelijk heid geopend wordt om andere groepen der bevol king in den Raad te brengen, dan is het zeker dat daarbij personen zijn, die hun loon niet kunnen missen voor het bijwonen der vergaderingen. Dan is het presentiegeld onvoldoende. Hij beveelt het voorstel der Commissie van Rapporteurs dan ook warm aan. In de sectie is nog gesproken over eene gemeen telijke waschinrichting en een gemeentelijken groentenwinkel. Hij is overtuigd dat de groente- prijzen door de opening van een gemeentelijken groentenwinkel zullen worden gedrukt. In Amster dam en Wormerveer is een gedetailleerd onder1 zoek ingesteld. Voor de gemeente Leeuwarden acht spreker een dergelyken groentenwinkel van zeer veel belang. Hij zou Burgemeester en Wethou ders dan ook willen verzoeken een onderzoek in te stellen naar de hoegrootheid der winst van de kleinhandelaren. Blykt die niet overdreven dan kan men weer zien. Gaarne echter zou spreker van Bur gemeester en Wethouders eene meer besliste toe zegging hebben dan indertijd is gedaan. Eene gemeentelijke waschinrichting acht spreker ook zeer gewenscht en spreker zou gaarne zien dat Burgemeester en Wethouders te dezer zake wat meer spoed betrachtten. Hij vraagt dat niet alleen ter wille van brandstofbesparing, maar ook omdat het voor de vrouwen der arbeiders een groot hy giënisch belang is. De heer Haverschmidt zegt dat hij misschien wat vroeg aan het woord komt, want hetgeen hij wil spreken- is nu juist niet zoo heel belangrijk, maar er dient wat afwisseling te zijn. Ook hij was het niet die hulde bracht aan den Voorzitter, maar spreker sluit zich volkomen bij die welverdiende hulde aan. Spreker meent dat het nu miaar eens uit moef zijn met die legende van de „kletspraatjes". De Voorzitter heeft het niet zoo bedoeld, niet zoo ge zegd; hij gebruikte het woord in anderen zin; wat de heer Hiemstra vernomen had, dat waren „klets praatjes". Spreker vindt het oordeel over de houding van den Voorzitter zeer onbillijk en diens antwoord op de interpellaties altijd bizonder zakelijk. Wanneer men echter dagelijks met grooten ijver voor de gemeente werkt en toegankelijk is voor elk raadslid, dan wekt het ontstemming wanneer men elke raadszitting een paar malen ter verantwoor ding wordt geroepen. Artikel 183 der Gemeentewet geeft een raadslid daartoe wel is waar de bevoegd heid, maar het valt niet te loochenen dat sommige leden daarvan een overdadig gebruik maken. Spreker is van meening dat een raadslid bij hef ontdekken van misstanden in. de gemeente ver plicht is die ter kennis te brengen van den Bur gemeester en hij doet zulks meermalen, niet bij wijze van interpellatie maar door eenvoudige mede-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1917 | | pagina 6