356 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 December 1917. stra het houden van een marktdag op den Goeden Vrijdag voorstaat." De heer Tulp: „daar gaat het nu niet over". De heer de Vos: „Jk mag toch zeker het woord hebben. Ik handhaaf mijn voorstel. Ik begrijp niet dat de heer Hiemstra niet in de eerste plaats een voorstander is van het verzetten der markt van dien Goeden Vrijdag". De heer Hiemstra (wethouder)„Daar gaat het nu niet over. Er wordt eerst beslist over het voor- vstel tot schorsing". Met 18 stemmen tegen 1 stem wordt het voorstel tot schorsing der behandeling verworpen. Vóór stemt de lieer de Vos. Tegen de heeren: Zandstra, Peletier, Tiemersma, Tulp, Dijstra, Hiemstra, Collet, Schaafsma, Nijholt, de Haan, Dijkstra, Oosterhoff, van Weideren baron Rengers, Attema, Fransen, Menalda, Koopmans en Schoondermark. De heeren Cohen en Sloterdijck hebben inmiddels de vergadering verlaten. De beraadslaging over het prae-advies en het adres wordt heropend. De heer Oosterhoff (wethouder) wil er even aan herinneren dat hij in 1908 gestemd heeft voor het verstellen van de markt op den Goeden Vrijdag. Nu zal hij voor het voorstel van Burgemeester en W etliouders stemmen, daar hij sedert van meening is veranderd. Dit is nu wel niet zoo belangrijk en dat er sedert de laatste behandeling reeds 9 jaren zijn verloopen is wel een voldoend excuus, maar spreker wil even zijn veranderde meening motivee- ren. Ten opzichte van de zaak zelve denkt spreker nog net als in 1908. Nog zou hij gaarne zien dat de Goede Vrijdag als een Zondag werd gevierd, al moest dit met een financieel offer voor de gemeente gepaard gaan. Het zwaarst echter heeft bij hem gewogen het laatste gedeelte van het prae-advies n.l. dit, waar Burgemeester en Wethouders zeggen, dat de overheid moet volgen, geen leiding geven. De heer de Vos zegt nu wel, dat de menschen ge dwongen worden om te werken, maar spreker zou willen zeggen: laat de menschen beginnen met niet te werken en te toonen dat zij er die opoffering voor over hebben. Als het aantal dier menschen dan groot genoeg is. dan is het oogenblik voor de over heid aangebroken om in te grijpen en den Goeden Vrijdag als een Zondag te doen beschouwen. Zoo lang dit niet gebeurt, bestaat er voor de overheid geen reden tot ingrijpen. De heer Hiemstra (wethouder) wil niet ingaan op de kwestie wie gelijk heeft: de Hooge Raad, of de Kamer van Koophandel. Burgemeester en Wethou ders hebben evenwel adviezen gevraagd en die hou den meer in dan dat de Goede Vrijdag geen alge meen erkende feestdag is. Die adviezen "hebben Bur gemeester en Wethouders aanleiding gegeven tot hun prae-advies. De heer de Vos heeft Burgemeester en Wethou ders verweten dat zij niet de juiste menschen om advies hebben gevraagd. Spreker weet niet wie de heer de Vos op het oog heeft, maar de gemeente veearts, de marktmeester en de Kamer van Koop handel zijn toch zeker de eerstaangewezenen om in dergelijke zaken te adviseeren. Het belangrijkste verzet toch betreft de veemarkt. Uit den aard der zaak zijn de veemarktmeester en de gemeentevee arts daarmee het best bekend. De heer de Vos nu heeft een pleidooi gehouden voor het verstellen van de markt van den Goeden Vrijdag, maar hij heeft geen dag aangegeven, waarnaar dat zou moeten ge beuren. Dat is juist de moeilijkheid. De Donderdag- te voren, is de W itte Donderdag, die de Katholie ken niet gaarne als marktdag willen, de Zaterdag daarna is de Israëlietische Sabbath. Nu gaat het niet wel aan om, ter wille van eigen godsdienstige gevoelens, die van anderen te kwetsen. Het zou dus de Woensdag moeten worden. Uit de stukken nu blijkt, dat dit een groot nadeel zal opleveren. De beurtvaart der booten zou er geheel door in de war worden gebracht. De Sneekerbooten, die Dinsdags vee van Sneek vervoeren, kunnen hier Woensdags niet weer met vee komen. Er zijn dus verschillende praktische bezwaren en het moet dus wel iets zeer overwegends zijn, dat den Raad zou nopen om, in weerwil van die bezwaren, het verzoek in te willi gen. Adressanten nu gronden hun verzoek op het feit, dat door het houden van de markt op den Goeden Vrijdag een groot deel der ingezetenen van de pro vincie in hunne godsdienstige gevoelens worden gekwetst. Spreker ontkent dit ten sterkste. Het aan tal adbaesiebetuigingen beslaat wel een boekdeel, maar spreker meent dat men die niet al te hoog moet aanslaan. Hij heeft toch in verschillende plaatsen geïnformeerd. Onder anderen heeft hij een kerkvoogd uit een plaats, waar de kerkvoogdij een adhaesiebetuiging heeft ingezonden, gevraagd: houden jullie op Goeden Vrijdag feestdag? Hij antwoordde: „natuurlijk niet, ben je gek?" Spreker heeft zoo op tal van plaatsen geïnfor meerd, hij heeft er wel 10 op een lijstje en het is hem gebleken, dat er geen sprake van is dat men den Goeden Vrijdag als een Zondag viert. Nu zegt de heer de Vos: ja, maar als men de menschen dwingt te werken, dan kunnen zij dien dag niet als Zondag vieren. Daar is echter geen sprake van. Spreker kan zich voorstellen, dat de boereu den Goeden Vrijdag als een Zondag beschouwen, maar zij geven hun dienstpersoneel niet vrij. Als zjj dus werkelijk door het houden van de markt in hunne godsdienstige gevoelens worden gekwetst, zouden zij beginnen met hun personeel vrjjaf te geven. Dan zou het een rustdag kunnen worden. Spreker noemt het dus absoluut onwaar, dat op het oogenblik de Goede Vrijdag in Friesland als een Zondag wordt beschouwd. Wel bestaat er een streven om het zoo ver te brengen. En nu kan men daarvoor meer of minder sympathie hebben, maar daarover laat spre ker zich niet uit. Spreker beschouwt niet de over heid als liet aangewezen lichaam om dat streven te steunen. Als nu dat streven doorwerkt en als de oyergroote meerderheid blijk geeft den Goeden Vrijdag als een rustdag te beschouwen, dan is het tijdstip aangebroken voor de overheid om inzake de Goede Vrijdag-markt in te grypen, maar ook niet eerder. Nu is daarvoor nog geen reden en is het volkomen logisch het verzoek af te wyzen. De heer de Vos heeft reeds gezegd niet te hebben gesproken, omdat hij overtuigd is dat hij den Raad zal kunnen overtuigen. Voor spreker staat het vast dat de Raad zich zoolang mogelijk tegen hel verzetten van de Goede Vrijdag-markt zal verzet ten. Hij heeft alleen willen doen uitkomen, dat de rapporten waarachter Burgemeester en Wethou ders zich verschuilen, niets zijn dan een masker. Spreker zou ook den heer Oosterhoff wel kunnen antwoorden, waar deze beweert dat de menschen eerst zelf moeten toonen den Goeden Vrijdag als een rustdag te begeeren, hij zal dat niet doen. Hij wijst er echter nogmaals op, dat groote groepen der bevolking worden gedwongen op den Goeden Vrijdag ter markt te gaan en daardoor worden ver hinderd dien dag als rustdag te genieten. Nog wil spreker doen opmerken, dat de heer Hiemstra, de Verslag' van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 December 1917. 357 verdediger der arbeiders, dien dag niet als een rust dag begeert. De heer Hiemstra (wethouder)„Dan stel ik voor den 1 Mei-dag". De heer de Vos: „ik trek mijn voorstel van zoo even in". De heer Hiemstra (wethouder)„dat is al verwor pen". De heer de Vos: „ik zal het aan Burgemeester en Wethouders en den Raad overlaten". De beraadslaging wordt gesloten. Met 18 stemmen tegen 1 stem wordt besloten overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Vóór stemmen de heeren: Zandstra, Peletier, Tie mersma, Tulp, Dijstra, Hiemstra, Collet, Schaaf sma, Nyholt, de Haan, Dijkstra, Oosterhoff, van Weideren baron Rengers, Attema, Fransen, Me nalda. Koopmans en Schoondermark. Tegende heer de Vos. VIII. De Voorzitter geeft thans het woord aan den heer Nijholt tot het toelichten van zijn voorstel. De heer Nyholt zegt dat hij, toen hij in de vorige vergadering de kwestie ter sprake bracht, thans in zijn voorstel belichaamd, uit het veld was gesla gen door de mededeeling van den Voorzitter, dat er bij de huurcommissie niets bekend was van het geen in de toen voorgestelde motie werd aange voerd. Hij kon toen niet met bewijzen staven wat hij meende, dat de musschen van de daken schreeuw den. Thans is spreker beter daarvoor in de gelegen heid. Van verschillende kanten en op verschillende manieren heeft spreker feitenmateriaal verzameld, die bewijzen, dat vele huurders voor de keus worden gesteld voor een hoogen prijs te koopen of op straat te worden gezet, terwijl de koopsom in evenredig heid tot de huursom, welke door de huurcommissie is goedgekeurd, veel te hoog is. Er zijn vele ver huurders, die niet meer willen verhuren, maar al leen verkoopen. Spreker acht bovendien de grens, 312.waarbinnen de huurcommissie werkt, veel te laag. Spreker zou over deze zaak nu wel verder kunnen uitweiden, maar hij heeft er niet op gere kend, dat de Voorzitter dit punt lieden in behan deling zou brengen. Spreker hoopt daarom dat de Raad zal meegaan om liet voorstel de volgende ver gadering te behandelen. Hij acht het niet goed deze zaak langen tijd te laten loopen, want daarvoor acht 14) eene wijziging van de Huuroommissiewet van een veel te groot belang. De Voorzitter hoort den heer Nijholt zeggen, dat spreker bij de begrooting zou hebben gezegd, dat er bij Burgemeester en Wethouders niets bekend was van wat de heer Nijholt in zijne motie luid uit gedrukt. Dat is niet geheel juist. Spreker heeft ge zegd dat de Regeering had gevraagd aan het ge meentebestuur of hetzelfde bewaar, dat de heer Nijholt op het oog had, hier werd geconstateerd. Hieruit blijkt reeds dat Burgemeester en Wethou ders er wel van hadden gehoord. Burgemeester en Wethouders hebben zich toen met diezelfde vraag tot de Huurcommissie gewend. Toen heeft spreker medegedeeld, dat de Huurcommissie bericht had gezonden, dat dergelijke gevallen hier niet veel voorkomen. En waar nu de motie-Nyholt toen is verworpen De heer Nyholt: „de motie is niet verworpen. Ik heb haar ingetrokken ten einde in de gelegenheid te zijn feitenmateriaal te verzamelen". De Voorzitter: „als U niet meer mededeelt dan wat U nu hebt gezegd, weten de leden van den Raad niet of zij het voorstel wel in overweging kunnen nemen. Een Raad gaat toch niet maar zoo een wetswijziging vragen zonder daarvoor deug delijke gronden te hebben. Die heeft U niet aange geven". De heer Nyholt heeft feitenmateriaal in zijn be zit. Hij zal dit uitwerken en ter beschikking van den Voorzitter en den Raad stellen. Dit materiaal kan dan bij de stukken ter visie liggen. De Raad besluit nu het voorstel in overweging te nemen. De Voorzitter zal het voorstel in de volgende vergadering aan de orde stellen. Niet meer te behandelen zijnde, sluit de Voor zitter de vergadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1917 | | pagina 10