368 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 December 1917
en wier hoogste wijsheid en algemeene conclusie
steeds is: sjonge, sjonge, die arrebeiers van tegen
woordig, 't is een schande wat zy eischen; 't mos
niet rnagge".
De boosheid der minderheid bereikt wel haar
toppunt in de woorden: „een bevolking, die gewend
is haar kinderen op stadskosten te doen voeden,
neemt men dit voorrecht niet weder af". Spreker
wil niet ontkennen, dat by het lezen dezer woorden
zijn kalmte even zoek was. Hy meent dat men daar,
wat men noemt opvoeding voor gehad moet heb
ben, om in zulke nette woorden als daar staan, zoo'n
felle klap te kunnen geven.
Meent nu, vraagt spreker, de minderheid werke-
lyk, dat een bevolking, die in betere tyden weer in
staat is voor zich zelf te zorgen, de hand zal op
houden, om te ontvangen, wat zy zelve wel kan be
kostigen! Wat een minachting spreekt uit deze
woorden tegen de arbeidersklasse in het algemeen.
Spreker protesteert met alle kracht van zijn oud-
strijders hart tegen die beleedigende woorden en
tart de minderheid te bewijzen, dat de arbeiders
klasse zoo laag staat als zij het wil doen voorko
men.
De arbeidersklasse die van af hare bewustwor
ding voor de oorzaken harer afhankelijkheid jaren
heeft gestreden en nog strijdt om den economisclien
toestand zoo te veranderen, dat zy in staat van on
afhankelijkheid zich zelf kan zyn en uitleven, staat
hooger dan men ons hier wil doen gelooven. Spre
ker geeft de minderheid meteen den welgemeen-
den raad, wat voorzichtiger te zijn met hare woor
den. Want, zegt hij, wie boter op zijn hoofd heeft
moet niet in de zon komen. Wie zyn het, vraagt
hij verder, die tegen een naar verhouding zeer ge
ring schoolgeld hunne kinderen op stadskosten ia-
ten opvoeden, zonder dat zy zich ook maar eeniger
mate bezwaard gevoelen over het bedrag, dat de
gemeente elk jaar voor de opvoeding van hunne
kinderen moet bypassen?
Spreker had niet kunnen denken, dat overheids
personen in dezen duren tyd zich op deze wijze
zouden keeren tegen maatregelen, die niet anders
bedoelen dan het schoolkind te bewaren voor on
dervoeding.
Met de minderheid beschouwen spreker en zyne
partygenooten den economisclien toestand in zyn ge
heel en constateeren dan, dat eenerzyds groote win
sten zijn behaald en anderzijds ontzettende armoe
de wordt geleden. Een geheel dat hun niet kan be
vredigen. Spreker komt nog al met vele gezinnen
in aanraking, die gebukt gaan onder de drukkende
gevolgen van den oorlog. Nette arbeiders, die nu
niet in staat zijn op voldoende wijze te voorzien
in de behoefte aan kleeding, schoeisel enz., die nim
mer vleesch op tafel zien en voor wie het een reden
van groote verheuging is, als ze voor een paar
gulden een paar gedragen schoenen of een jas kun
nen veroveren. Aan spreker zijn gevallen bekend,
dat in nette arbeidersgezinnen, trots verhooging
en toeslag, gebrek is binnengeslopen. Dit zyn spre
kers persoonlijke ervaringen, waaraan hij meer
Avaarde toekent dan aan beweringen, die steunen
op ingekomen rapporten, maar vrij zeker niet op
persoonlijk onderzoek.
De prikkelende beschouwingen der minderheid
dwingen spreker langer de aandacht van den Raad
te vragen, dan hij oorspronkelijk van plan Avas. Aan
het slot zijner beschouwingen gekomen, wil spre
ker nog de aandacht van voor- en tegenstanders
van het voorstel van Burgemeester en Wethou
ders vestigen op een derde in dit geding. En dat is
het arme hongerende kind, dat hier niet aairwezig
is, maar dat met zijn bleek gelaat, zijn glanslooze
oogen en mager lichaampje, nauwelijks gedekt met
schamele kleeding, het ontroerendste argument zou
zijn voor het verleenen van hulp. Laten Avy allen,
zegt spreker, by het uitbrengen van onze stem be
denken waarom het gaat. Dan twijfelt hy niet of
zelfs de minderheid zal het toch niet aandurven zijn
stem tegen te doen hooren. Integendeel. Het moet
haar eene vreugde zijn mede te kunnen Averken tot
bescherming van het kostbaarste wat een volk be
zit, het opkomend geslacht.
De heer Schoonderniark (wethouder) heeft het
eerst het woord gevraagd om den heer Zandstra
A'ierkant zyn gevoelens te kennen te geven. Hy zal
dat doen zonder uit de vergadering van Burgemees
ter en Wethouders te klappen. Het zal wel blijken
wie de meerderheid is. Spreker wil er den heer
Zandstra op wijzen, dat hij niet moet beginnen te
beweren, dat de Baad een stap nader is gekomen
tot schoolvoeding en -kleeding. In principe zyn
Burgemeester en Wethouders niet veranderd.
Spreker neemt te dien opzichte ook nog hetzelfde
standpunt in. De meerderheid van het college ech
ter heeft aldus geredeneerd: De tijdsomstandig
heden maken het noodig eene bepaalde categorie
van ingezetenen te steunen met voeding en klee
ding voor de kinderen. Onder die bepaalde cate-
goriën moeten Avonden gerangschikt kinderen van
614 jaar. Daaronder zitten nu wel de meeste
schoolgaande kinderen, maar dat is eene toevallige
omstandigheid. Om dit uit te drukken is er gezegd:
kinderen van 614 jaar. De meerderheid van Bur
gemeester en Wethouders wil dezen steun niet
rangschikken onder de Leerplichtwet, omdat zy
overtuigd is, dat het schoolbezoek niet is vermin
derd. Ook is zy overtuigd dat het schoolbezoek
niet grooter zal worden, al wordt deze maatregel
getroffen. Dit Avil spreker den heer Zandstra ou
der het oog brengen, dat de bedoeling van Burge
meester en Wethouders geen andere is dan om
onder de huidige tijdsomstandigheden een bepaal
de categorie van kleine mensehen te voeden ge
durende een korten tyd.
De heer Beekhuis kan zich absoluut niet ver
eenigen met de meerderheid van Burgemeester en
Wethouders. Spreker heeft het voorstel Avel twee
maal moeten lezen alvorens het te begrijpen. Hy
twijfelt dan ook niet of men zal het wel met hem
eens zijn, dat het voorstel by uitstek slecht geredi
geerd is. Toen spreker de tAveede pagina had ge
lezen, dacht hij dat de heer Hiemstra de minder
heid was. Uit hetgeen evenwel verder volgt, bleek
spreker dat hij zich daarin had vergist. Hy meent
dan ook dat de meerderheid van Burgemeester en
Wethouders een verkeerd voorstel heeft gedaan.
En dat blykt duidelijk uit de omstandigheid, dat
de hee-r Zandstra het voorstel verdedigt, terwijl dit
toch strekt om het voorstel-Zandstra-Schaafsma
te verwerpen. Men zou zoo denken dat de heer
Zandstra niet een voorstel zou steunen, strekkende
tot verwerping van zijn eigen voorstel. Hoogstens
had men een amendement-Zandstra-Schaafsma
verwacht om 12.000.te veranderen in
25.000.Daarom beweert spreker dat dit voor
stel van de meerderheid niet anders is dan een
sociaal-democratisch voorstel.
Door de sociaal-democraten toch Avordt steeds
aangedrongen op kindervoeding en -kleeding. De
kerkelijke en vrijzinnige partijen hebben daar nooit
aan gewild. Alleen in één uitzonderingsgeval wil
len zij dat wel doen. Dit staat in de Leerplichtwet
uitgedrukt, n.l. als gebrek aan voeding en kleeding
de oorzaak zijn van schoolverzuim. Dan willen ook
zij schoolvoeding en -kleeding toepassen. Van alle
partyen is het een principe geen kindervoeding en
-kleeding. Alleen de sociaal-democraten willen het
wel. Nu mag de Wethouder Aran Onderwijs honderd
maal beweren: heeren sociaal-democraten, let op,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 December 1917 369
Burgemeester en Wethouders zyn niet van prin
cipe veranderd, het is een tijdelijke maatregel,
niemand van de mensehen, die zullen worden gehol
pen, zal het iets kunnen schelen uit welk oogpunt
de hulp wordt verstrekt. Den bedeelde gaat dat
niets aan. Dit blijkt wel uit hetgeen de heer Zand
stra heeft gezegd, dat zulks den leden van den
Raad ook niet kan schelen, mits men maar krijgt
12.000.— voor dit doel. Het beginsel zou dus den
Raad niets aangaan. Dat is juist het groote gebrek
van het voorstel.
Spreker is van oordeel dat wy zoo den verkeer
den weg opgaan. Hij deelt de meening der sociaal
democraten niet en is van oordeel, dat de Raad
dezen weg niet weer zal kunnen verlaten. De eer
ste staj) acht spreker de beslissende stap. Hij be
grijpt dan ook niet hoe de meerderheid van Bur
gemeester en Wethouders zoo onnoozel kan doen
door van voeding en kleeding van schoolgaande
kinderen te spreken, terwijl de eerste spreker na
mens die meerderheid zegt: het is een tijdelijke
maatregel en geen schoolvoeding en -kleeding.
Spreker meent dat het zuivere bedeeling is. Wil
den de heeren Zandstra c.s. dit gelooven, dan zou
den zij er niet vóór stemmen, aangezien dat tegen
hun beginsel zou zijn. Zij eischen toch: geen bedee
ling, maar sehooh oeding en -kleeding op grond van
de Avet.
En is nu de redelivering van de meerderheid van
bet college van Burgemeester en Wethouders wel
juist! Zij zeggen: met de voorstellers zijn wij van
oordeel, dat deze verstrekking moet geschieden aan
bet kind; gebrek aan het noodige bij den vohvas-
seno zal door liet armbestuur moeten worden ver
hol pen.
Spreker meent dat hier geheel ten onrechte de
zorg voor het kind van de schouders van de ouders
wordt overgebracht op de gemeenschap. Hij meent
dat zulks alleen mag geschieden bij gebleken
schooWerzuim. Op deze gronden zal spreker tegen
het Amorstel van de meerderheid A?an Burgemeester
en Wethouders stemmen.
De heer Peletier heeft zich ook hoogelijk over
het Aroorstel der meerderheid van Burgemeester en
Wethouders verwonderd, omdat hij niet begrypt
dat een prae-advies wordt uitgebracht dat tot con
clusie heeft, verhooging der crisisuitgaven, terwijl
is voorgesteld zekere uitgaven te doen op grond
van artikel 35 der Leerplichtwet.
Spreker verwondert zich echter nog meer OA'er
de houding van den heer Zandstra, die het spreker
zoo sympathieke voorstel heeft ingetrokken. Hy
kan zich nief voorstellen, dat dit sympathieke voor
stel zoo maar is onthalsd en meent dan ook dat het
ontaktisch is van de sociaal-democraten aldus te
handelen. Elk jaar toch dringen zij er by de behan
deling der begrooting op aan om een hooger bedrag
te doen uittrekken voor schoolvoeding en -kleeding.
Tot nu toe heeft dit alleen bestaan in het verstrek
ken van klompen. Nu had, gezien het advies der
schoolcommissie, het voorstel-Zandstra-Schaafsma
een prachtkans om te Avorden aangenomen en nu
trekken de voorstellers hun voorstel zoo maar in
om de meerderheid van Burgemeester en Wethou
ders te steunen, die feitelijk een voorstel doet
vreemd aan de orde van den dag. Spreker kan beide
standpunten niet deelen en hij neemt het ingetrok
ken A'oorstel-Zandstra-Scliaafsma, zy het dan
eenigszins geAvijzigd, over. Hij stelt derhalve voor:
Burgemeester en Wethouders een crediet te verlee
nen van hoogstens 12.000.voor 1918 in A'erband
met artikel 35 der Leerplichtwet, voor schoolvoe
ding en -kleeding.
De heer de Haan heeft na ernstige overweging
gemeend zich te moeten scharen aan de zijde van
de meerderheid A'an Burgemeester en Wethouders,
hocAvel hy (le argumenten der minderheid volkomen
begrypt. Voordat spreker hier gevestigd was, had
hij altijd gehoord dat Friesland een land van uiter
sten is, vooral op godsdienstig terrein. Ook heeft
spreker nu opgemerkt dat zulks het geval even
eens is op stoffelijk gebied. Men kan hier toch de
groote tegenstelling ontwaren tusschen bijzondere
weelde en nijpende armoede. Door het toevallig
terecht komen van de oorlogswinst bij enkelen is
het verschil nog grooter geworden. Juist om daar
aan tegemoet te komen wil spreker medewerken
tot het nemen van een tjjdelyken maatregel uit
sluitend voor de wintermaanden, om n.l. aan de
schoolkinderen voedsel en kleeding te verstrekken,
ten einde hen meer bevattelijk te maken voor het
onderwijs. Hij beschouwt dit niet als een beslis
sende stap voor de toekomst. Met groote belang
stelling heeft spreker Het advies der Commissie
van Toezicht gelezen. Hy is ook tot het inzicht ge
komen dat deze verstrekking niet thuis is te bren
gen onder artikel 35 der Leerplichtwet. Spreker
heeft hiervoor slechts te herinneren aan wat er is
gebeurd bij de behandeling dier wet in de Tweede
Kamer, waar zij slechts met één stem meerderheid
is aangenomen en aan de beraadslagingen in de
Eei'ste Kamer der Staten Generaal. Verstrekking
van voedsel en kleeding uit kracht dier wet heeft
echter één ding voor. Als er n.l. geld kan worden
gegeven voor uitvoering van artikel 35 der Leer-
pliehtAvet, bij Koninklijk besluit van 19 NoArember
1900, Stbl. 202, vastgelegd, dan heeft men de ab
solute zekerheid, dat de schoolvoeding en -kleeding
worden verstrekt aan het schoolkind in het alge
meen, onverschillig of het openbaar, dan Avel bij
zonder onderwijs geniet. Als het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders wordt aangenomen, is
men daarin volkomen vrij. Er is toch geen enkele
reden om aan te nemen, niets in het prae-advies
wijst daarop dat het de bedoeling is ook de leer
lingen der bijzondere scholen erin te betrekken. Er
staat toch dat het de bedoeling is het voedsel te
verstrekken in de gymnastieklokalen. Aan de bij
zondere scholen, die bij de openbare wat de ge
bouwen aangaat veel ten achter komen, zijn geen
gymnastieklokalen. In dit geval zou spreker dan
ook gaarne zekerheid hebben, dat het de bedoeling
is in de voorziening van voedsel en kleeding ook
de leerlingen der bijzondere scholen te doen deelen.
Sprekers twijfel te dien opzichte is, meent hij,
gerechtvaardigd. Burgemeester en Wethouders
hebben gerekend op 1400 kinderen. En spreker
meent, dat er met de leerlingen der bijzondere
scholen meer zullen zijn. Hij hoopt dat zijn twijfel
dienaangaande zal worden opgeheven. Spreker
meent dat er geen reden bestaat dat de heer Zand
stra zoo ontstemd is over de argumenten der min
derheid. Spreker acht het wel gewenscht, om, als
er stryd heerscht in het college van Burgemeester
en Wethouders, als er is een meerderheid en een
minderheid, dat de argumenten van beide partijen
worden uiteengezet. De Raad kan dan het best be-
oordeelen aan welke zyde hij party heeft te kiezen.
De heer Collet heeft de argumenten der minder
heid gelezen en hij heeft zich de vryheid veroor
loofd de verschillende dingen eens na te gaan. Een
argument spreekt van de Bank van Leening. Het
luidt: „Uit een hierbij als bijlage overgelegd uit
treksel uit het magazijnboek der Stadsbank van
Leening, dat loopt over de maanden Januari
October 1916 en 1917, blijkt dat de afneming der
beleeningen, die de laatste jaren te zien gaven,
blijft voortduren. Over de twee laatste maanden
bedroeg de waarde der beleende panden 4797.10
en :53%.40, tegen 5837.90 en 6091.40 in 1916".